ECLI:NL:RBAMS:2016:2384

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2016
Publicatiedatum
22 april 2016
Zaaknummer
13/650419-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht en media: privacy van minderjarige verdachte in het geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 april 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 1998, die beschuldigd werd van zware mishandeling en belediging van een groep mensen, te weten homoseksuelen. De tenlastelegging omvatte onder andere het slaan en schoppen van een slachtoffer met een hockeystick en kastlade, alsook het uiten van beledigende woorden. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de verdachte werd bijgestaan door een raadsman. De raadsman voerde aan dat het Openbaar Ministerie onrechtmatig had gehandeld door beelden van de verdachte openbaar te maken, wat in strijd zou zijn met de privacy van de minderjarige verdachte zoals vastgelegd in het IVRK. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie onvoldoende had geprobeerd om de identiteit van de verdachte op een minder ingrijpende manier te achterhalen en dat de inbreuk op de privacy van de verdachte onrechtmatig was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de meeste tenlastegelegde feiten, maar achtte wel bewezen dat hij openlijk in vereniging geweld had gepleegd. De rechtbank legde een werkstraf op en bepaalde dat de verdachte zich moest houden aan bijzondere voorwaarden, waaronder dagbehandeling. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van €600,- aan immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/650419-15
Datum uitspraak: 14 april 2016
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] .
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 maart 2016.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 27 mei 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [persoon]
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een of meer van
zijn mededader(s), althans alleen naar voornoemde [persoon] is toegegaan,
waarna hij verdachte en/of zijn mededader(s)
- ( met kracht) met een kastlade en/of een hockeystick, in elk geval met een
hard(e) en/of stevig(e) voorwerp(en) op/tegen het hoofd, in elk geval tegen
het lichaam van voornoemde [persoon] heeft geslagen en/of
- ( met kracht) (met gebalde vuisten) tegen het lichaam van voornoemde [persoon]
heeft geslagen en/of gestompt (terwijl voornoemde [persoon] op de
grond lag) en/of
- ( met kracht) heeft geschopt en/of getrapt tegen het lichaam van voornoemde
[persoon] (terwijl voornoemde [persoon] op de grond lag) en/of
- ( met kracht) tegen het lichaam van voornoemde [persoon] heeft geduwd;
(artikel 302 jo 45 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair;
hij op of omstreeks 27 mei 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [persoon]
heeft mishandeld, bestaande deze mishandeling uit het eenmaal of meermalen
- ( met kracht) slaan op/tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam, met
een kastlade en/of een hockeystick, in elk geval met (een) hard(e) en/of
stevig(e) voorwerp(en) en/of
- ( met kracht) (met gebalde vuist(en)) slaan en/of stompen tegen het lichaam
(terwijl voornoemde [persoon] op de grond lag) en/of
- ( met kracht) schoppen en/of trappen tegen het lichaam (terwijl voornoemde
[persoon] op de grond lag) en/of
- ( met kracht) duwen tegen het lichaam;
(Artikel 300 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht)
en/of
hij op of omstreeks 27 mei 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met
een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Jouberstraat en/of het
Afrikanerplein, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in
vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon] , welk geweld bestond uit
- ( met kracht) slaan op/tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam, met
een kastlade en/of een hockeystick, in elk geval met (een) hard(e) en/of
stevig(e) voorwerp(en) en/of
- ( met kracht) (met gebalde vuist(en)) slaan en/of stompen tegen het lichaam
(terwijl voornoemde [persoon] op de grond lag) en/of
- ( met kracht) schoppen en/of trappen tegen het lichaam (terwijl voornoemde
[persoon] op de grond lag) en/of
- ( met met kracht) duwen tegen het lichaam;
waarbij hij, verdachte, (met kracht) met een kastlade, in elk geval met een
hard en/of stevig voorwerp tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam van
voornoemde [persoon] heeft geslagen en/of eenmaal of meermalen (met kracht)
tegen het lichaam van voornoemde [persoon] heeft geslagen en/of gestompt
en/of getrapt en/of geschopt, en welk door hem gepleegd geweld enig
lichamelijk letsel (zwelling (linker)wang en/of bloedverlies uit (linker)oor
en/of pijn aan hoofd en/of lichaam) voor [persoon] ten gevolge heeft gehad;
(artikel 141 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 27 mei 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
zich in het openbaar
mondeling, bij geschrift en/of bij afbeelding
opzettelijk
beledigend
heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten homoseksuelen,
wegens hun homoseksuele gerichtheid,
door eenmaal of meermalen te roepen en/of schreeuwen, "homo, je moet dood"
en/of "homo, homo", in elk geval woorden van gelijke aard en/of strekking;
(artikel 137 C jo 47 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
hij op of omstreeks 27 mei 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland,
opzettelijk [persoon] in het openbaar mondeling, heeft beledigd,
door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: "homo, je moet dood" en/of "homo,
homo", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
(artikel 266 Wetboek van Strafrecht)

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman heeft verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van het ten laste gelegde. De raadsman heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de zaak veel media-aandacht heeft gekregen, dat verdachte herkenbaar in beeld is gebracht en dat hij er, ook nu nog, veelvuldig mee wordt geconfronteerd, zelfs door zijn docente op school. Uit het dossier blijkt niet welke opsporingsmethoden het Openbaar Ministerie heeft gevolgd voorafgaand aan het openbaar maken van de beelden. Op grond van een ‘halve’ aangifte is overgegaan tot het openbaar maken van de beelden. Er is volgens de raadsman sprake van een ernstig verzuim, omdat de beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging eraan in de weg staan om op deze wijze een minderjarige te beschadigen. Er is sprake van een schending van de artikelen 3, 16 en met name 40, tweede lid, onder VII van het IVRK, waarin is vermeld dat de privacy van de minderjarige in alle stadia van het proces dient te worden geëerbiedigd. Dit heeft directe werking en is daarmee een onvervreemdbaar beginsel van de strafrechtspleging, aldus de raadsman.
De raadsman heeft verder aangevoerd dat de uitspraak van de Hoge Raad in de zogenoemde ‘Kopschopperszaak’ (ECLI:NL:HR:2015:3024) dateert van na de voorliggende zaak, maar dat het Gerechtshof te Den Bosch in die zaak ook al heeft geoordeeld dat met het tonen van de beelden door het Openbaar Ministerie onrechtmatig is gehandeld. Ook in de onderhavige zaak heeft het Openbaar Ministerie onrechtmatig gehandeld door de beelden te tonen en niet eerst
stillste tonen of ‘geblurde’ beelden te tonen. Het Openbaar Ministerie heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging, waaronder het zorgvuldigheidsbeginsel. Het nadeel is enorm geweest voor de kwetsbare verdachte. Derhalve is niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie op zijn plaats. Indien de rechtbank de raadsman niet in dit standpunt volgt heeft de raadsman verzocht op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering de beelden van het bewijs uit te sluiten dan wel strafvermindering toe te passen.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit het dossier blijkt dat de volgende opsporingshandelingen zijn verricht.
De politie heeft getracht [getuige 1] als getuige te horen. Volgens aangever is zij van het incident getuige geweest. Getuige [getuige 1] heeft geen verklaring willen afleggen, naar eigen zeggen omdat zij het niet meer weet en niet iets wil verklaren als zij het niet meer zeker weet.
Op 28 mei 2015 heeft getuige [getuige 2] , werkzaam bij eethuis [eethuis 1] , een verklaring afgelegd. Op 6 juli 2015 heeft de politie voorts camerabeelden van eethuis [eethuis 1] bekeken. Hierop is onder meer een jongen met een fors postuur en een Arabisch uiterlijk te zien. Deze jongen maakt twee slaande bewegingen in de richting van het slachtoffer. Op 16 juli 2015 zijn foto’s van de bewegende camerabeelden gemaakt en met een aandachtsvestiging verspreid onder de Politie Eenheid Amsterdam. Hieruit zijn geen herkenningen voortgekomen. Op 13 juli 2015 geeft de officier van justitie toestemming voor het beschikbaar stellen van de camerabeelden en foto’s van de verdachte aan de media. De beelden zijn op 26 augustus 2015 getoond op AT5, Bureau Noord-Holland. Naar aanleiding van het tonen van de beelden op AT5 zijn er vier M-meldingen en een melding van een docent van het [naam] College bij de politie binnengekomen. De melders herkennen in de dader [verdachte] / [verdachte] . Naar aanleiding van de getoonde beelden heeft verdachte zich op 31 augustus 2015 uit eigen beweging bij de politie gemeld.
Artikel 40 van het IVRK richt zich op de jeugdige verdachte en het recht dat deze heeft op een eerlijk proces en een strafrechtelijke bejegening die aansluit bij zijn leeftijd. Bij de strafrechtelijke afdoening dient aandacht te zijn voor re-integratie van de minderjarige in de maatschappij. In lid 2 onder vii is bepaald dat het privéleven van het kind volledig dient te worden geëerbiedigd in alle stadia van de rechtsgang. Artikel 3 van het IVRK draagt de autoriteiten op de belangen van het kind centraal te stellen.
In het onderhavige geval speelt met name artikel 40, tweede lid onder vii, van het IVRK een rol gelet op de privacy van de verdachte tijdens en na de strafvervolging in verband met het vrijgeven van de beelden aan de media en het tonen van de beelden in de media.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit voorgaande artikelen niet dat het Openbaar Ministerie nimmer toestemming zou kunnen geven om, teneinde achter de identiteit van een jeugdige verdachte te komen, camerabeelden van een misdrijf via (regionale) media aan een groter publiek te tonen. Wel volgt uit deze artikelen dat – gelijk de beoordeling van het al dan niet geschonden zijn van het recht op privé-leven als bedoeld in artikel 8 EVRM – de inbreuk op het privé-leven aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit moet voldoen. Nu het om een jeugdige verdachte gaat, dient het vereiste van subsidiariteit en proportionaliteit strikt te worden geïnterpreteerd. In de praktijk betekent dit dat redelijkerwijs eerst alle andere, met betrekking tot de privacy minder ingrijpende, middelen moeten zijn aangewend om de identiteit van de jeugdige verdachte te achterhalen. Indien vervolgens wordt besloten tot het tonen van beelden via (regionale) media dan dient dit op een voor de jeugdige verdachte minst belastende wijze te geschieden. Bij de vraag of de inbreuk op het privé-leven gerechtvaardigd is, dient eveneens de ernst van het strafbare feit te worden betrokken.
Het onderhavige geval betreft een ernstig feit. Het slachtoffer heeft aangifte gedaan van een poging tot zware mishandeling, op de openbare weg en tezamen en in verenging gepleegd, waarbij het slachtoffer stelt met onder meer een hockeystick en een kastlade te zijn geslagen. Naar het oordeel van de rechtbank staat de ernst van de beschuldiging het door het Openbaar Ministerie tonen van camerabeelden van (in casu een deel van) het strafbare feit niet in de weg.
Vervolgens ligt de vraag voor of het Openbaar Ministerie andere opties om achter de identiteit van verdachte te komen voldoende heeft benut.
De politie heeft de verdachte geprobeerd op te sporen aan de hand van de aangifte, het horen van twee getuigen, waarvan er één een verklaring heeft afgelegd, en het binnen de politie-eenheid verspreiden van een foto van de op de camerabeelden vastgelegde persoon, zijnde verdachte. Uit het dossier blijkt niet dat de politie op andere wijzen heeft getracht achter de identiteit van de verdachte te komen. De rechtbank is van oordeel dat de politie echter wel nog andere mogelijkheden had om de verdachte te vinden, bijvoorbeeld door het tonen van stills van de beelden aan jongeren die zich normaliter ophouden rondom de plaats delict. Volgens aangever maakte verdachte immers deel uit van een groep die ter plekke rondhing en hem lastig viel.
Voorts was het mogelijk om de beelden op een voor de verdachte minder ingrijpende wijze in de media te tonen, bijvoorbeeld door alleen
stillsof zogenoemde ‘geblurde’ beelden, waarop het gezicht van de verdachte onherkenbaar is gemaakt, te tonen. Verdachte had zich alsdan kunnen melden zonder dat anderen hem (makkelijk) herkenbaar in beeld hadden kunnen zien.
Daarenboven is het tonen van de beelden gepaard gegaan met de tekst “transgender-belaagd-met-een-stuk-hout-in-oost”. De beelden zijn daarmee niet waardenvrij aan het grote publiek overgedragen. AT5 kan die informatie over het slachtoffer niet anders dan via de politie en/of het Openbaar Ministerie hebben verkregen.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het Openbaar Ministerie onvoldoende heeft geprobeerd om de verdachte op een minder ingrijpende wijze op het spoor te komen als ook dat de beelden niet op een voor verdachte minst ingrijpende wijze via de media aan een groter publiek zijn getoond. De inbreuk die het tonen van de beelden in de media opleveren voor verdachte’s privéleven is daarmee onrechtmatig te noemen.
Door en namens verdachte is ter terechtzitting van 31 maart 2016 naar voren gebracht dat het tonen van de beelden van verdachte grote gevolgen heeft gehad voor zijn privéleven. Verdachte heeft verklaard dat hij nog steeds last heeft van de beelden. De beelden staan volgens verdachte nog steeds op AT5. Hij wordt naar aanleiding van de beelden door anderen herkend en zelfs zijn lerares op school heeft hem naar aanleiding van de beelden aangesproken. Met name wordt verdachte aangesproken op het feit dat hij het slachtoffer vanwege diens gender zou hebben aangevallen. Als hij op de beelden onherkenbaar was gemaakt had hij zichzelf ook gemeld, aldus verdachte.
Verdachte heeft aldus nadeel ondervonden als gevolg van de getoonde beelden. Voor de beoordeling welk rechtsgevolg hierop dient te volgen sluit de rechtbank aan bij artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: WvSv).
Niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging dient in het onderhavige geval niet te volgen, nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van een doelbewuste of grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak in het voorbereidend onderzoek. Ook is de inbreuk op het privé-leven van verdachte niet dusdanig ernstig dat daarop als enige sanctie de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie dient te volgen.
De rechtbank zal de schending, conform artikel 359a WvSv, wel verdisconteren in de strafmaat.
De rechtbank komt dan ook tot de beslissing dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. Voorts zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
De rechtbank acht - met de officier van justitie en de raadsman - niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair en 2 primair en subsidiair is ten laste gelegd, nu in het dossier onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. Verdachte dient van deze feiten te worden vrijgesproken. Het slachtoffer is de enige die spreekt over het geslagen worden met een hockeystick en kastlade. Van corresponderend letsel is niet gebleken. Voorts is het slachtoffer de enige die zegt dat tijdens de mishandeling is geroepen “homo, je moet dood”. Er is in het dossier geen bewijsmiddel voorhanden dat die verklaring ondersteunt.
3.2.
De rechtbank spreekt verdachte voorts vrij van de onder 1 subsidiair tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde strafverhogende omstandigheid dat het feit enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. In het dossier is onvoldoende bewijs voorhanden waaruit blijkt dat de ten aanzien van verdachte bewezenverklaarde geweldshandelingen het ten laste gelegde letsel hebben veroorzaakt.
3.3.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 subsidiair, eerste en tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde:
op 27 mei 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen [persoon]
heeft mishandeld, bestaande deze mishandeling uit het
- met kracht met gebalde vuisten slaan tegen het lichaam en
- met kracht schoppen en trappen tegen het lichaam
en
op 27 mei 2015 te Amsterdam met anderen, op de openbare weg, het Afrikanerplein, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [persoon] , welk geweld bestond uit
- met kracht met gebalde vuisten slaan tegen het lichaam en
- met kracht schoppen en trappen tegen het lichaam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.Strafbaarheid van de feiten en strafbaarheid van verdachte

5.1.
Bespreking van een verweer strekkende tot noodweerexces
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat verdachte wegrende voor onmiddellijk gevaar, namelijk de zeven jaar oudere aangever die met een stuk hout achter hem aanrende en dit stuk hout vervolgens tegen verdachte aangooide. Verdachte is tegen deze ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding in het verweer gekomen. Als hij daarbij, gezien zijn gemoedstoestand in die omstandigheden, te ver is gegaan, is hem dat niet verwijtbaar. Er sprake was van noodweerexces, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat aangever een stuk hout tegen zijn been heeft gegooid. In het dossier zijn, behalve de verklaring van verdachte, die hij ter terechtzitting van 31 maart 2016 heeft herhaald, geen andere bewijsmiddelen voorhanden die zijn verklaring ondersteunen. Aangever heeft verklaard dat hij een stuk van een gebroken lade van de grond heeft gepakt en daarmee achter verdachte is aangerend, maar aangever heeft niet dat stuk hout richting iemand van de groep gegooid. Nu het verweer terzake de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding onvoldoende aannemelijk is gemaakt, verwerpt de rechtbank reeds om die reden het verweer op noodweerexces.
De rechtbank overweegt overigens ten overvloede dat ook al zou aangever het stuk hout wel tegen het been van verdachte hebben gegooid, dan nog het beroep op noodweer(exces) niet kan slagen. Verdachte heeft immers zelf de confrontatie met aangever opgezocht door tezamen met andere jongens aangever op een negatieve wijze te benaderen. Als verdachte in deze situatie dan van aangever een stuk hout tegen zijn been gegooid krijgt, komt verdachte geen beroep op noodweer toe. Dat verdachte, zoals hij ter zitting heeft gezegd, met een vriend toevallig op de bewuste plek verzeild raakte en geen deel uitmaakte van de groep die aangever aan het sarren was, wordt door de rechtbank dan ook als niet geloofwaardig terzijde geschoven. Verdachte heeft, teneinde dit verhaal te kunnen verifiëren, desgevraagd immers niet willen zeggen wie die vriend was.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het onder
1. primair en onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
De officier van justitie heeft bij requisitoir voorts gevorderd dat verdachte ter zake van
de door haar onder 1 subsidiair alternatief/cumulatief bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd en tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de officier van justitie gevorderd dat deze geheel wordt toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Oriëntatiepunten straftoemeting jeugd Amsterdam, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging en regelmatig worden geactualiseerd (laatstelijk juli 2013). Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders.
In de onderhavige zaak betreffen de oriëntatiepunten:
  • mishandeling, droge klap of schop (alleen pijn, geen letsel): een werkstraf voor de duur van 20 uren dan wel een geldboete ter hoogte van € 100,-;
  • openlijk geweld personen: uitgangspunt een werkstraf voor de duur van 40 uren dan wel een geldboete ter hoogte van € 200,- dan wel (dienovereenkomstige) jeugddetentie.
Omdat in de onderhavige zaak sprake is van ééndaadse samenloop van strafbare feiten (artikel 55, eerste, lid van het Wetboek van Strafrecht) past de rechtbank die strafbepaling toe waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld. In dit geval betreft dat de openlijke geweldpleging.
Strafverzwarende omstandigheden zijn aanleiding om de strafmaat te verhogen.
In dit geval is recidive een strafverzwarende omstandigheid. Bij de eerste keer recidive wordt een verhoging van maximaal 50% of een andere strafmodaliteit toegepast.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft samen met andere jongens op klaarlichte dag op de openbare weg en in een eethuis een man mishandeld door hem met vuisten te slaan en te schoppen. Zij hebben de man eerst op straat mishandeld en toen de man een eethuis in vluchtte heeft verdachte hem getrapt en met zijn vuisten geslagen. Dit is een ernstig feit dat de rechtbank verdachte aanrekent. Uit het voegingsformulier benadeelde partij blijkt dat het slachtoffer nog enkele weken na het incident pijn als gevolg daarvan heeft ondervonden. Door fysiek leed ervaart het slachtoffer ook psychisch nadelige gevolgen van het gebeurde. Het slachtoffer is vanuit Jamaica naar Nederland gevlucht om een nieuw bestaan op te bouwen. In Jamaica heeft hij wegens het feit dat hij transgender is traumatische ervaringen opgedaan en heeft hij PTSS ontwikkeld. Wegens zijn persoonlijkheid en achtergrond is het slachtoffer extra kwetsbaar. Als gevolg van de mishandeling en het openlijk geweld zijn de klachten die hij vroeger had weer teruggekomen in de vorm van nachtmerries, wakker schrikken en flashbacks. Daarnaast voelt het slachtoffer zich emotioneel uitgeput en depressief. Hij durft zijn woning niet meer uit te komen waardoor hij hulp aan huis krijgt.
Het is niet ondenkbaar dat het slachtoffer nog lange tijd met de psychische gevolgen van het feit te kampen zal hebben. Daarnaast kan het ook voor omstanders een schokkende ervaring zijn geweest. Gebeurtenissen als het onderhavige kunnen de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid op straat versterken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 4 maart 2016 waaruit blijkt dat verdachte op 24 maart 2015 een transactie, te weten een leerstraf voor de duur van 35 uren, heeft gekregen wegens mishandeling.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het rapport van de Raad van 10 september 2015. In dit rapport adviseert de Raad verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als dat betekent dat hij dagbehandeling van de Bascule moet volgen, waarbij aan JBRA opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ter zitting heeft de Raad gepersisteerd bij het advies om verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen met toezicht en begeleiding en een bijzondere voorwaarde dagbehandeling zoals vermeld in voornoemd rapport. Verdachte heeft al veel stappen gezet. De begeleiding bereikt nu een diepere laag en te verwachten is dat dat tot weerstand bij verdachte zal leiden. De Raad vindt toezicht en begeleiding, dagbehandeling en systeemtherapie nodig om daar doorheen te komen.
Ter zitting heeft JBRA verklaard dat verdachte sinds september 2015 naar De Bascule voor dagbehandeling gaat. Op school heeft hij tot recent een goede werkhouding en goede leerresultaten. Alleen verzuimt hij veel en neemt het verzuim toe, waardoor hij nu eigenlijk niet meer naar school gaat. Thuis houdt hij zich rustig en op straat wordt hij niet meer gezien. De Bascule heeft de diagnose ODD en autoriteitsproblemen gesteld. Verdachte heeft een muur om zich heen opgetrokken waardoor Functionele Familie Therapie (hierna: FFT) niet van de grond is gekomen. Volgens JBRA is deze systeemtherapie wel nodig om het niet praten door verdachte tegen zijn moeder te doorbreken.
De rechtbank volgt de Raad in zijn advies om verdachte een werkstraf op te leggen. De rechtbank zal een deel daarvan voorwaardelijk opleggen met daarbij een bijzondere voorwaarde, te weten dat verdachte dagbehandeling (waaronder FFT) bij de Bascule dient te volgen. JBRA dient toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarde en verdachte daarbij te begeleiden. De rechtbank acht na te noemen straf passend en geboden. De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat tevens rekening gehouden met de schending van de privacy van verdachte. De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen onder 2 Is overwogen. De strafvermindering betreft in totaal 10 uur.
De rechtbank legt verdachte, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, geen jeugddetentie op, gelet op de beperkte documentatie van verdachte, namelijk een transactie van het Openbaar Ministerie wegens eenvoudige mishandeling, en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat slechts de behandeling van een deel van de vordering van [persoon] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 subsidiair eerste en tweede cumulatief bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het gaat dan om de gevraagde vergoeding voor geleden immateriële schade. De rechtbank waardeert dit deel op € 600 (zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De verdachte zal worden veroordeeld om dat bedrag te betalen aan [persoon] .
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van [persoon] voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) aan verdachte opgelegd.
Het restant van de vordering, te weten een bedrag van € 300,-, levert wel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij is in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan het bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De uit de smartengeldgids aangehaalde zaak wijkt in de mate van ernst af van de onderhavige zaak. Derhalve komt de rechtbank tot een andere waardering van de immateriële schade dan is gevorderd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 55, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

8.Beslissing

Verklaart het onder 1 primair en 2 primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair eerste en tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair eerste en tweede alternatief/cumulatief bewezenverklaarde:
Eendaadse samenloop van
Medeplegen van mishandeling
en
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
50 (vijftig) urenmet aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van
2 ( twee) uren per dag.
Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
25 (vijfentwintig) dagen.
Beveelt dat van deze straf het gedeelte van
20 (twintig) urennietten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten als de verdachte zich voor het einde van de op
2 (twee) jarengestelde proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
10 (tien) dagen.
De rechtbank stelt als
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde:
- zich onder behandeling stelt van De Bascule (dagbehandeling, tevens inhoudende individuele therapie en systeemgerichte therapie).
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon] toe tot een bedrag van € 600 (zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon] , te betalen de som van € 600 (zeshonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 12 (twaalf) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. R.H.G. Odink en J.H. Beestman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. W.J.A. van der Velde, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 april 2016.