Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
1.De procedure
- de dagvaarding met producties,
- de conclusies van antwoord in conventie en van eis in reconventie, met producties van de zijde van onderscheidenlijk Ahold en [gedaagde sub 3] , en zonder producties van de zijde van [gedaagde sub 2] ,
- het tussenvonnis van 14 mei 2015,
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie met producties,
- de conclusies van dupliek in conventie en van repliek in reconventie van de zijde van onderscheidenlijk Ahold, [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ,
- de conclusie van dupliek in reconventie met producties,
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
2.De feiten
[fucntie](vanaf 1993) en [gedaagde sub 3] die van
[fucntie](vanaf 1997).
reconciliation notes, die een vertaalslag van gedeelten van de verslaglegging naar de in de Verenigde Staten toepasselijke grondslagen voor financiële verslaggeving (US GAAP) bevatten, werden de joint ventures steeds integraal geconsolideerd. Het opstellen van dergelijke
reconciliation noteswas vereist ten behoeve van de deponering van een zogenaamde Form 20-F bij de Amerikaanse Securities and Exchange Committee (hierna: SEC).
aware”) ondertekend. Bij afzonderlijke brieven hebben de betrokken joint venture partners Ahold te kennen gegeven zich niet te kunnen vinden in de uitleg die Ahold aan de samenwerking gaf. Laatstbedoelde brieven (hierna: de side letters) zijn namens Ahold door een lid van haar RvB voor akkoord (“
aware”) ondertekend. De side letters zijn destijds niet aan de controlerend accountant van Ahold verstrekt.
[fucntie]van USF en vanaf 2001 ook lid van de Raad van Bestuur van Ahold, [gedaagde sub 2] ervan in kennis gesteld dat binnen USF sprake was van grootscheepse fraude met zogenaamde
promotional allowances(leverancierskortingen, hierna ook: PA’s).
class action,een schikking tot stand gekomen. Uit hoofde daarvan hebben houders van aandelen die waren gekocht in de periode van 30 juli 1999 tot 23 februari 2003 (de zogenaamde
class actionperiode) van Ahold een vergoeding van USD 1,47 (circa EUR 1) per aandeel ontvangen. [eiser] heeft schriftelijk te kennen gegeven van deze schikking te willen worden uitgezonderd. Daarbij schreef hij:
During the period from July 30, 1999 through February 23, 2003 I bought or received 103263 shares in Royal Ahold”.
ook zo gesteld. (…) Integrale consolidatie met de Control Letters is mogelijk zowel naar Dutch GAAP als naar US GAAP.
3.Het geschil
in conventie
- i) Ahold c.s. onrechtmatig jegens hem gehandeld hebben;
- ii) Ahold c.s. om die reden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door hem geleden schade, te weten:
De aan Ahold c.s. verweten gedragingen ter zake van de consolidatiefraude bestaan in: a) het opzettelijk vervalsen althans verzwijgen van documenten (
side letters, letters of representationen
control letters) waardoor - bij de accountant, beleggers en andere betrokkenen - ten onrechte de indruk werd gewekt dat de joint ventures op goede gronden in de jaarrekening waren geconsolideerd en waardoor de jaarrekeningen over 1999 tot en met 2001 ten onrechte door de accountant van een goedkeurende verklaring zijn voorzien; b) het opzettelijk opstellen en publiceren van onjuiste jaarverslagen en kwartaalberichten over 1999 tot en met 2001; c) het opzettelijk en ten onrechte consolideren van de joint ventures in de
financial statementsnaar Amerikaanse jaarrekeningenrecht zoals opgenomen in Form 20-F.
4.De beoordeling
class actionprocedure, dat hij vervolgens bij brieven van 30 november 2007 en 18 januari 2008 Ahold en [gedaagde sub 2] aansprakelijk heeft gesteld, dat het Gerechtshof te Amsterdam hem bij arrest van 28 januari 2009 niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn vordering als benadeelde partij in de strafzaken tegen [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] , dat zijn toenmalige advocaat bij brief van 23 februari 2010 Ahold (nogmaals) aansprakelijk heeft gesteld en dat zijn huidige advocaat dit laatste heeft herhaald bij brief van 16 februari 2012 aan Ahold, welke laatste brief mede aan [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 2] is gericht. Tegen deze achtergrond valt - hoezeer het mogelijk te verkiezen was geweest wanneer [eiser] Ahold c.s. in een eerder stadium in rechte had betrokken - niet in te zien hoe (en zo ja, wanneer) bij Ahold c.s. het gerechtvaardigde vertrouwen heeft kunnen ontstaan dat [eiser] geen vordering pretendeerde te hebben of dat hij zijn aanspraken niet (meer) geldend wilde maken. Voor zover Ahold c.s. aanvoeren dat inmiddels al veel documentatie over de onderhavige kwestie is vernietigd en kennis verloren is gegaan, moet dit nadeel, bij voormelde stand van zaken, voor hun rekening en risico blijven.
nietten grondslag dat hij bij verwerving of verkoop van zijn aandelen door Ahold c.s. is misleid. Ook grondt hij deze
nietop de stelling dat sprake was van misleiding toen hem personeelsopties werden toegekend of dat daarvan sprake was bij de uitoefening van die opties. Zoals in rov. 4.22 nader wordt toegelicht, acht [eiser] het aankoopmoment van zijn aandelen niet van belang. In zoverre neemt hij afstand van de benadering die in het kader van de
class actionis gekozen. Toen zijn door Ahold slechts aandeelhouders schadeloos gesteld die gedurende de periode van misleiding aandelen hadden verworven.
reconciliation notesop het punt van de consolidatie van joint ventures, en, in dat kader, opzettelijk verzwijgen van informatie voor de accountant althans gebruikmaken van vervalste informatie; en
Ahold c.s. bestrijden dat het toezicht gebrekkig was. Zij wijzen onder meer op een uitgebreid nader onderzoek dat Ahold, geassisteerd door haar accountants, na overname bij USF heeft verricht en op verschillende verbeteringen die nadien bij USF zijn doorgevoerd, zoals het instellen van een interne accounting dienst en een controle afdeling. Verder wijzen zij erop dat twee ondernemingen met een verfijnde IT infrastructuur zijn overgenomen, opdat die IT systemen ook bij USF konden worden geïmplementeerd. Ten slotte voeren Ahold c.s. aan dat Ahold wel degelijk bezig was met de invoering van een PA-trackingsysteem, maar dat dit proces enkele jaren in beslag zou nemen.
feitelijkeen zodanig overheersende c.q. overwegende zeggenschap heeft uitgeoefend op haar deelnemingen dat zij met Ahold organisatorisch waren verbonden in een economische eenheid (rov. 3.11). Deze maatstaf komt de rechtbank juist voor. De andersluidende zienswijze van [eiser] , die stelt dat consolidatie naar Nederlands recht slechts mogelijk was indien Ahold “
in de positie was” op belangrijke onderwerpen “
haar zin door te drijven tegen de wil van de medeaandeelhouders” wordt dan ook verworpen voor zover daarmee op een louter
juridischbegrip van overwegende zeggenschap wordt gedoeld.
gerede aanwijzingen (…) voor het bestaan van Aholds overwegende zeggenschap over de vijf joint ventures” te vinden (rov. 3.13.4). Het hof heeft geen aanleiding gezien aan te nemen dat het bestaan van de veelbesproken control letters daarbij op enig moment “
van doorslaggevende betekenis is geweest of kon worden”(rov. 3.13.5). Het bewijs dat Ahold geen overwegende zeggenschap had over de joint ventures heeft het hof dan ook niet geleverd geacht (rov. 3.14).
reconciliation notete verzorgen. Deze diende een vertaalslag van bepaalde onderdelen van haar jaarrekening naar US GAAP te bevatten.
substantive control”. De vraag of het Ahold naar US GAAP was toegestaan om tot volledige consolidatie van haar joint ventures over te gaan over de boekjaren 1999 tot en met 2001 is bovendien aan de orde geweest in de strafzaken. Het hof heeft toen:
“(…) wettig en overtuigend bewezen [geacht] dat het Ahold in elk geval voor de boekjaren 1999 tot en met 2001 na het opstellen en ondertekenen van de controlletters en de tweede sideletters niet was toegestaan de desbetreffende joint ventures naar US GAAP te consolideren en dat Ahold, door in de over die jaren bij de SEC gedeponeerde financiële verslaggeving (waaronder de jaarlijks ingediende Forms 20-F) wél uit te gaan van consolidatie naar US GAAP, zich schuldig heeft gemaakt aan het indienen van “materially misleading statements”(zie rov. 4.5.4 arrest strafzaak [gedaagde sub 3] ). Aangenomen wordt dan ook dat Ahold in de
reconciliation noteszoals opgenomen in de bij de SEC gedeponeerde Form 20-F, ten onrechte is uitgegaan is van volledige consolidatie van de joint ventures.
in the money”waren geraakt en door hem waren uitgeoefend. Voor zover al sprake is van schade ontbreekt tussen de gestelde onrechtmatigheden en deze schadepost dan ook ieder causaal verband (in de zin van
condicio sine qua non-verband).
reconciliation notes(nog) geen sprake was. Noch de prijs waartegen hij toen zijn opties uitoefende, noch de aandelenkoers waren toen dus op basis van de in 4.16 bedoelde onjuiste informatie geïnflateerd. Toen [eiser] dit gedeelte van zijn aandelenpakket vervolgens verkocht, was de bedoelde onjuiste informatie evenmin in de aandelenkoers van Ahold verwerkt. Bekendwording daarvan was immers mede debet geweest aan de koersval. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt, zoals ook Ahold c.s. aanvoeren, dan ook niet in te zien hoe [eiser] in verband met de verkoop van dit deel van zijn aandelenpakket schade heeft geleden. Anders gezegd: hoewel [eiser] onmiskenbaar na het persbericht een waardeverlies heeft ondervonden, is het onjuist dit als schade aan te merken. De beginkoers waaraan [eiser] de koersdaling relateert, was immers door diezelfde onjuiste informatie kunstmatig geïnflateerd. Terzijde wordt opgemerkt dat het verwijt van [eiser]
nietinhoudt dat de aandelenkoers van Ahold na bekendwording van de onjuiste
reconciliation notesop onzuivere wijze is gevormd en is gedaald tot een niveau dat lager lag dan waarvoor deze bekendwording objectief een rechtvaardiging bood.
reconciliation notesal wél door Ahold waren gepubliceerd en de aandelenkoers mede hierdoor, zo wordt aangenomen, was geïnflateerd. Of, en zo ja, in hoeverre [eiser] in verband met dit deel van zijn aandelenpakket schade heeft geleden, kan op basis van de stellingen van [eiser] echter niet worden vastgesteld. [eiser] acht het voor de onderhavige beoordeling niet van belang uit hoofde waarvan, wanneer en tegen welke prijs, hij deze aandelen heeft verworven. Voor zover hij deze heeft verworven door uitoefening van personeelsopties verzuimt hij inzichtelijk te maken wanneer deze hem zijn toegekend en tegen welke (uitoefen)prijs. Ook voor zover deze aandelen bij wijze van stockdividend zijn verworven, verzuimt hij inzicht te geven in de daarbij gehanteerde koers. Zoals Ahold c.s. terecht aanvoeren, kan bij gebrek aan deze informatie niet worden vastgesteld of de onjuiste informatie al dan in de uitoefenprijs was verwerkt en evenmin of de beslissing om de betrokken opties op het relevante moment uit te oefenen al dan niet was ingegeven door de geïnflateerde beurskoers. Zijn stelling dat hij als gevolg van de onjuiste
reconciliation notesschade heeft geleden, heeft [eiser] dan ook onvoldoende toegelicht.
12.844,00(4 punten × tarief € 3.211,00)