ECLI:NL:RBAMS:2016:199

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2016
Publicatiedatum
19 januari 2016
Zaaknummer
C/13/572226 / HA ZA 14-903
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de vergoeding voor inbreuk op het portretrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 januari 2016 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de inbreuk op het portretrecht van de eiser. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.G.J. van Groenendaal, heeft Interbest B.V. en Night Writers Holding B.V. aangeklaagd wegens onrechtmatige openbaarmaking van zijn portret zonder toestemming. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis geoordeeld dat Interbest inbreuk heeft gemaakt op het portretrecht van de eiser en dat er een vergoeding moet worden betaald voor het gebruik van zijn portret in een campagne. De eiser heeft geen gegevens over vergelijkbare vergoedingen overgelegd, maar de rechtbank heeft wel gekeken naar andere gevallen om de hoogte van de vergoeding te bepalen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat Interbest een vergoeding van EUR 25.000,-- aan de eiser moet betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vorderingen tegen Night Writers afgewezen en de proceskosten verdeeld tussen de partijen. Dit vonnis is een vervolg op een eerder tussenvonnis en benadrukt de noodzaak voor toestemming bij het gebruik van iemands portret.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/572226 / HA ZA 14-903
Vonnis van 20 januari 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. J.G.J. van Groenendaal te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERBEST B.V.,
gevestigd te Breda,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NIGHT WRITERS HOLDING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat: mr. T.F.W. Overdijk te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] , Interbest en Night Writers worden genoemd.

1.De verdere procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 april 2015 (hierna: het tussenvonnis), met de daarin vermelde gedingstukken;
  • de akte uitlating schade, tevens houdende overlegging producties, aan de zijde van [eiser] , met producties;
  • de antwoordakte houdende uitlating na tussenvonnis tevens houdende overlegging producties, aan de zijde van Interbest, met producties;
  • de akte uitlating producties, aan de zijde van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen in het tussenvonnis is overwogen en geoordeeld. In het tussenvonnis is geoordeeld dat door Interbest inbreuk is gemaakt op het portretrecht van [eiser] en dat zij een vergoeding moet betalen voor gebruik van de populariteit van [eiser] in de campagne voor het Spel (tussenvonnis, 4.6).
[eiser] is in de gelegenheid gesteld om nader uiteen te zetten welke bedragen hij in vergelijkbare gevallen als in de onderhavige zaak vergoed heeft gekregen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat, indien [eiser] niet eerdere vergelijkbare overeenkomsten heeft gesloten, zoveel mogelijk zal moeten worden aangeknoopt bij wat vergelijkbare personen in een vergelijkbare situatie als vergoeding hebben gevraagd. Overwogen is verder, dat daarbij tevens van belang is dat [eiser] inzage geeft in de mate waarin een bijzonder evenement als het wereldkampioenschap voetbal de verzilverbare populariteit van [eiser] (of een vergelijkbare persoon in een vergelijkbare situatie) tijdelijk verhoogt (tussenvonnis, 4.12).
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen tegen Night Writers bij het eindvonnis zullen worden afgewezen (tussenvonnis, 4.7).
2.2.
Thans gaat het nog om de omvang van de door Interbest aan [eiser] te betalen vergoeding. [eiser] heeft ter nadere onderbouwing van de door hem gevorderde vergoeding een aantal verklaringen in het geding gebracht.
Bij het begroten van de omvang van de vergoeding acht de rechtbank het volgende van belang. [eiser] heeft geen gegevens in het geding gebracht betreffende door hem ontvangen vergoedingen voor vergelijkbare gevallen. De onderhavige foto is aan te merken als een (destijds) reguliere werksituatie van [eiser] , zittend op de bank tijdens een wedstrijd van het Nederlands elftal, met notitieblok, met naast zich zijn assistent-coaches.Voor de onderhavige foto heeft [eiser] geen extra inspanningen hoeven te verrichten. Verder is van belang dat de foto één dag in het dagblad De Telegraaf (dat zowel in het binnen- als het buitenland wordt verkocht en volgens [eiser] een regulier bereik van 1,8 miljoen lezers heeft en tijdens het wereldkampioenschap voetbal een bereik van 2 miljoen lezers) is verschenen en eenmalig op de achterzijde van het vakblad Adformatie (dat volgens [eiser] een bereik van 50.000 lezers heeft) is verschenen. [eiser] heeft niet toegelicht in welke mate het plaatsvinden van het wereldkampioenschap voetbal zijn verzilverbare populariteit heeft verhoogd.
2.2.1.
Voor de begroting van de vergoeding kan, gelet op hetgeen onder 2.2 is overwogen, geen aansluiting worden gezocht bij de door [eiser] vermelde vergoeding betreffende zijn overeenkomst met Albert Heijn (EUR 75.000,-- voor een televisiecommercial). Voor deze vergoeding werden van [eiser] – blijkens de toelichting op deze vergoeding – actieve handelingen (meewerken aan de commercial) gevraagd en was niet sprake van een eenmalig gebruik van zijn portret. Evenmin kan zonder meer worden aangesloten bij de vergoedingen die [naam 1] heeft ontvangen (EUR 50.000,-- voor een advertentie van M-line matrassen en EUR 15.000,-- voor een televisiecommercial voor Volkswagen). Ook voor hem geldt dat van hem actieve handelingen werden gevraagd en dat - [eiser] heeft dit in ieder geval niet gesteld – geen sprake was van een éénmalig gebruik van zijn portret.
2.2.2.
Wel kan aansluiting worden gezocht bij de door [eiser] genoemde vergoeding die [naam 2] (hierna: [naam 2] ) heeft ontvangen. [naam 2] heeft (volgens de door [eiser] in het geding gebrachte schriftelijke verklaring van [naam 2] managementbureau) een vergoeding ontvangen van EUR 50.000,--, omdat het portret van [naam 2] zonder zijn toestemming in een advertentie is gebruikt.
De advertentie was geplaatst in de kranten De Telegraaf, Metro, Spits en het Algemeen Dagblad. Dat, zoals zij naar voren heeft gebracht, de door [naam 2] ontvangen vergoeding mogelijk niet alleen verband hield met het gebruik van zijn portret, heeft Interbest onvoldoende onderbouwd gesteld.
Relevant verschil tussen de onderhavige zaak met het gebruik van het portret van [naam 2] is, dat het gebruik van [naam 2] portret plaatsvond in vier kranten – waarvan twee landelijke dagbladen –, terwijl het portret van [eiser] is geplaatst in één krant en één vakblad. Aangenomen mag worden dat minder lezers kennis hebben genomen van het portret van [eiser] dan van het portret van [naam 2] . Naar het oordeel van de rechtbank is dit een relevante omstandigheid voor de door [eiser] te bedingen vergoeding. Gelet op deze omstandigheid zou [eiser] naar het oordeel van de rechtbank een vergoeding van EUR 25.000,-- hebben kunnen bedingen. Voor zover [eiser] stelt dat hij opdrachten is misgelopen als gevolg van het gebruik van zijn portret door Interbest, alsmede dat hij wordt getroffen door een “negatieve associatiewaarde” en dat deze aspecten bij de begroting van de vergoeding moeten worden betrokken, wordt deze stelling als niet concreet onderbouwd verworpen.
2.3.
Interbest is onder hoofdstuk 3 van haar antwoordakte ingegaan op de hoogte van de vergoeding. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat een vergoeding van EUR 15.000,-- redelijk is (antwoordakte, 4.1). Vastgesteld wordt dat Interbest uiteen heeft gezet waarom zij vindt dat een vergoeding van EUR 95.000,-- niet gerechtvaardigd is. Zij heeft echter geen concrete aanknopingspunten aangedragen voor het oordeel dat [eiser] slechts een vergoeding EUR 15.000,-- zou hebben kunnen bedingen. Interbests stelling leidt daarom niet tot een ander oordeel dan onder 2.2.2 gegeven.
conclusies
2.4.
Interbest heeft inbreuk gemaakt op het portretrecht van [eiser] . Daarom zal voor recht worden verklaard dat Interbest met de openbaarmaking van het portret onrechtmatig tegenover [eiser] heeft gehandeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om tevens voor recht te verklaren dat Interbest gehouden is “de hierdoor veroorzaakte schade te vergoeden”. Interbest zal immers, zoals uit 2.5 zal blijken, worden veroordeeld tot vergoeding van EUR 25.000,--. Dat [eiser] schade groter is dan dit bedrag heeft hij onvoldoende concreet onderbouwd gesteld (zie onder 2.2.2).
2.5.
Interbest zal worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] van EUR 25.000,--.
De hierover gevorderde wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is niet toewijsbaar. Er is immers geen sprake van betaling van een geldsom verband houdend met een handelsovereenkomst. Nu echter duidelijk is dat [eiser] aanspraak maakt op vergoeding van rente, zal de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW worden toegewezen.
2.6.
[eiser] heeft vergoeding gevorderd van buitengerechtelijke incassokosten van EUR 1.210,--, naar de rechtbank begrijpt berekend overeenkomstig de Wet normering van de vergoeding voor kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte (hierna: de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten) en het daarbij behorende Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
Vastgesteld wordt dat de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten in dit geval niet van toepassing is, omdat het hier een vordering tot schadevergoeding uit onrechtmatige daad betreft. Dit betekent dat [eiser] diende te stellen en bij betwisting minstens aannemelijk diende te maken dat hij buiten rechte meer of andere kosten heeft moeten maken dan die waarvoor de artikelen 237-241 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een vergoeding plegen in te houden. [eiser] heeft dit niet gesteld. De vordering op dit punt zal daarom worden afgewezen.
2.7.
De vordering tot vergoeding van kosten gemaakt ter vaststelling van de schade en aansprakelijkheid zal eveneens worden afgewezen. [eiser] heeft geen stukken in het geding gebracht waaruit volgt dat hij deze kosten heeft gemaakt.
2.8.
Interbest zal, als de jegens [eiser] in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan zijn zijde tot op heden begroot op EUR 961,80 aan verschotten en op EUR 1.737,-- (3 punten x tarief EUR 579,--) aan salaris advocaat. De door [eiser] gevorderde nakosten zijn toewijsbaar als in het dictum vermeld.
2.9.
[eiser] zal, als de jegens Night Writers in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Night Writers tot op heden begroot op EUR 946,-- (1/2 x EUR 1.892,--) aan griffierecht en op EUR 289,50 (1/2 punt x tarief EUR 579,--) aan salaris advocaat.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat Interbest door openbaarmaking van het portret van [eiser] onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld;
3.2.
veroordeelt Interbest tot betaling aan [eiser] van EUR 25.000,--, vermeerderd met wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 17 juni 2014 tot aan de dag der voldoening;
3.3.
veroordeelt Interbest in de kosten van dit geding aan de zijde van [eiser] , tot op heden begroot op EUR 2.698,80;
3.4.
veroordeelt Interbest in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van [eiser] , begroot op EUR 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Interbest niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
3.5.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding aan de zijde van Night Writers, tot op heden begroot op EUR 1.235,50;
3.6.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Thomas, rechter, bijgestaan door mr. E.R. Mac-Donald, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2016. [1]

Voetnoten

1.type: ERM