ECLI:NL:RBAMS:2016:1839

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 maart 2016
Publicatiedatum
31 maart 2016
Zaaknummer
13/650718-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door verdachte met meerdere steekwonden aan slachtoffer

Op 31 maart 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag. De verdachte, geboren in 1995 in Marokko, werd ervan beschuldigd opzettelijk en met voorbedachten rade zijn vader, geboren in 1939, van het leven te hebben beroofd op 28 augustus 2013 in Amsterdam. De rechtbank heeft het vonnis uitgesproken na een uitgebreid onderzoek dat plaatsvond tijdens meerdere zittingen tussen juli 2014 en maart 2016. De officier van justitie, mr. H. van Vriezen-Buist, heeft de verdachte aangeklaagd op basis van verschillende bewijsmiddelen, waaronder DNA-sporen en getuigenverklaringen. De verdachte heeft tijdens het proces ontkend schuldig te zijn en heeft gepleit voor vrijspraak, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte verantwoordelijk was voor de dood van zijn vader.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn vader met een scherp voorwerp 28 keer heeft gestoken, wat leidde tot de dood van het slachtoffer door massaal bloedverlies. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen aanwijzingen waren voor de betrokkenheid van een derde en dat de verdachte op het moment van de daad niet thuis was, wat zijn alibi ondermijnde. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan doodslag, maar niet aan moord, omdat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachte rade. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar, rekening houdend met zijn jeugdige leeftijd en de ernst van de daad.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650718-13
Datum uitspraak: 31 maart 2016
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1995,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 juli 2014, 9 oktober 2014, 17 december 2014, 26 februari 2015, 19 mei 2015, 21 juli 2015, 25 september 2015, 11 februari 2016, 15, 16 en 17 maart 2016.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. van Vriezen-Buist, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J. de Vries, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 28 augustus 2013 te Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 1939) van het leven heeft
beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, 28, althans een of meermalen, in het gezicht en/of de nek en/of de hals en/of de linkerarm en/of de borst en/of de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of de hals(slagader) van die [slachtoffer] doorgesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank gaat op grond van de in de bijlage opgenomen wettige bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
De situatie waarin het lichaam van het slachtoffer is aangetroffen
Op 28 augustus 2013 om 23.08 uur ontving de politie de melding om naar de [adres] in Amsterdam te gaan in verband met een reanimatie. Aldaar troffen zij het slachtoffer, [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 1939, aan in een slaapkamer op de vloer tussen twee bedden, liggend op zijn buik in een plas bloed. Onderzoek wees uit dat het slachtoffer 28 steekwonden had, verspreid over het gezicht, de nek en hals, de romp (de borst en de buik) en de linkerarm. Verder was er één grote snijwond middenvoor aan de hals. In de hals waren rechts de halsslagader en de halsader doorgesneden. Door de patholoog is vastgesteld dat de verwondingen waarschijnlijk zijn veroorzaakt door een eenzijdig snijdend voorwerp, mogelijk een eenzijdig snijdend mes. Het overlijden is het gevolg van het massale bloedverlies en van functieverlies van beide longen. Aan de hand van de lichaamstemperatuur van het slachtoffer heeft een tweede patholoog berekend dat het slachtoffer op 28 augustus 2013 na 19.45 uur moet zijn overleden.
Toen de politie arriveerde, waren in de woning van het slachtoffer verdachte en een vriend van verdachte, genaamd [vriend 1] , aanwezig. Het pand op de [adres] in Amsterdam betreft een tweekamerwoning op de eerste verdieping. In de woonkamer lag een tafel op zijn kant. In de woning werden geen sporen van geweld aangetroffen. Ook waren er geen sporen van braak op de deur en/of ramen en leken geen goederen of geld uit de woning te zijn weggenomen.
Twee uur later werd verdachte als getuige gehoord. Hij verklaarde dat hij die avond met de tram [vriend 1] had opgehaald uit Amsterdam Oost. Verder verklaarde hij dat hij bij het weggaan de voordeur van de woning op slot had gedaan, dat de voordeur nog steeds op slot was toen hij terugkwam en dat zijn vader hem dezelfde dag had verteld dat hij één van de drie huissleutels kwijt was geraakt. [vriend 1] verklaarde tijdens zijn getuigenverhoor die nacht dat verdachte normaal gesproken niet zonder afspraak bij hem langskomt, dat hij nooit eerder door de week bij hem was geweest en dat hij in eerste instantie niet mee wilde gaan, maar dat verdachte hem heeft gevraagd om ‘alsjeblieft’ mee te komen en hem heeft overgehaald.
Verdachte en [vriend 1] hebben beiden verklaard dat verdachte na het aantreffen van zijn vader de salontafel in de woonkamer heeft omgegooid.
Gelet op de wijze waarop het slachtoffer is aangetroffen, de wijze waarop hij om het leven is gebracht, de omstandigheid dat de deur was afgesloten en geen spullen waren weggenomen, in samenhang met het hiervoor genoemde opvallende gedrag van de zoon van het slachtoffer heeft het Openbaar Ministerie hem als verdachte aangemerkt van betrokkenheid bij de gewelddadige dood van zijn vader. De officier van justitie is vervolgens verder gesterkt in haar opvatting dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan gelet op de bevindingen die uit het nadien uitgevoerde onderzoek naar voren zijn gekomen en heeft bewezenverklaring gevorderd.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe – kort samengevat – aangevoerd dat het scenario dat een ander dan verdachte de dader is niet valt uit te sluiten en dat daarover gerede twijfel bestaat.
De bevindingen uit het onderzoek betreffen - onder meer - de navolgende feiten en omstandigheden.
De op de laptop van verdachte aangetroffen sporen van YouTube filmpjes
Op 28 augustus 2013 te tussen 19.08.53 en 19.10.13 uur zijn op de laptop van verdachte op de website Youtube de zoektermen “killing” en “killing with knife” ingevoerd en drie webadressen opgeslagen van filmpjes waarop onderscheidenlijk is te zien hoe een man een hert met een mes doodt, hoe een speler van een computerspel zombies met een mes doodt en hoe twee mannen in militair uniform twee mannen die tegen een muur staan doden door het toebrengen van meerdere messteken in de zij en in de rug. Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij deze filmpjes die avond heeft bekeken.
De sms-en en WhatsAppgesprekken tussen verdachte en [vriend 1] en [naam 1]
Verdachte stuurde volgens [vriend 1] om 19.12 uur een sms om te vragen of hij thuis was, waarop [vriend 1] niet reageerde omdat hij aan het werk was. Uit de gegevens van de telefoon van verdachte blijkt dat verdachte tussen 19.11:22 en 20:56:44 uur via WhatsApp een chatgesprek voerde met de broer van [vriend 1] , genaamd [naam 1] , waarin hij vroeg of [naam 1] en [vriend 1] rond het avondeten thuis zouden zijn. Verder zei verdachte in dat chatgesprek eerst dat hij straks zou komen, vervolgens dat hij de volgende dag zou komen en sloot hij af met het bericht “tot in het weekend”.
Het ophalen van [vriend 1] door verdachte
Verdachte is vervolgens [vriend 1] thuis gaan ophalen in Amsterdam Oost, [adres] . [vriend 1] en zijn broer [naam 1] hebben beiden verklaard dat zij verrast waren door het feit dat verdachte op die woensdagavond plotseling toch voor hun deur stond, terwijl hij anders alleen op afspraak en in het weekend kwam. Verder verklaarden zij beiden dat verdachte er sterk op moest aandringen om [vriend 1] mee te krijgen en dat verdachte had gezegd dat het zijn vaders wens was dat [vriend 1] op bezoek zou komen. Daarbij kuste verdachte [vriend 1] op het hoofd. De kus was bedoeld om hem te smeken mee te gaan, zo heeft verdachte ter terechtzitting verklaard. [vriend 1] wilde eigenlijk niet met verdachte meegaan omdat hij de volgende ochtend vroeg moest werken, maar hij liet zich uiteindelijk – onder meer door deze kus – toch door verdachte overtuigen.
Het tijdsbestek waarin verdachte niet op zijn woonadres aanwezig was
Uit camerabeelden van het GVB is gebleken dat verdachte om 21.41 uur in de tram (lijn 14) is gestapt op de halte De Clerqstraat. Volgens Google Maps is het tussen de 5:35 en 8:25 minuten lopen van de woning van verdachte naar deze tramhalte; de rechtbank acht dat ook een reële schatting.
Volgens [vriend 1] en [naam 1] belde verdachte rond 22.00 uur bij hen aan. Uit de gegevens van de GVB-pas die [vriend 1] van zijn broer had geleend, blijkt dat met die pas om 22.33 uur is ingecheckt in tramlijn 7 op de halte Molukkenstraat en dat om 22.51 uur is uitgecheckt op de halte Elandsgracht. Van daaruit naar de [adres] is het volgens Google Maps 14 tot 15 minuten lopen en ook dat acht de rechtbank een reële, mogelijk wat ruime schatting. Op basis van de voorgaande feiten kan met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte tussen ongeveer 21:35 uur en 23:05 uur niet thuis is geweest, met een marge van enkele minuten.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij na het verlaten van de woning nog vijf tot tien minuten voor het huis heeft gestaan, omdat hij daar nog internet had en dat hij nog ongeveer vijftien minuten op de tram heeft gewacht. Verder heeft verdachte verklaard dat hij de klep van de laptop – die blijkens het daaraan verrichte onderzoek om 21:24 uur is gesloten – niet zelf heeft dichtgedaan en dat iemand anders dit moet hebben gedaan, mogelijk zijn vader. Deze verklaringen van verdachte vinden geen steun in ander bewijs en doen dan ook niet af aan de conclusie dat (enkel) met zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte tussen ongeveer 21:35 en 23:05 uur niet thuis is geweest.
DNA-sporen op het plaats delict
In de slaapkamer waar het slachtoffer is aangetroffen zijn twee paar gele sloffen gevonden. Een paar lag bij het slachtoffer en van het andere paar lag de rechterslof bij de kast en de linkerslof tegen de muur bij de deur. Uit het aan het laatstgenoemde paar sloffen verrichte sporen-, DNA- en RNA-onderzoek is gebleken dat op de neus van de rechterslof contactsporen van bloed aanwezig waren, waarin in elk geval het DNA-hoofdprofiel van het slachtoffer aanwezig was. In de slof is DNA-materiaal aangetroffen (geen bloed) waarin het DNA-hoofdprofiel van verdachte aanwezig was. Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij thuis ook wel eens sloffen droeg en op een in het dossier aanwezige foto uit de computer van verdachte, is hij (kennelijk in een andere woning) afgebeeld met vergelijkbare gele sloffen aan zijn voeten.
Daarnaast is de blouse die het slachtoffer droeg toen hij werd aangetroffen onderzocht. In vijf bemonsteringen van locaties rondom mogelijke steekbeschadigingen is, naast celmateriaal van het slachtoffer, celmateriaal van minimaal één andere persoon aangetroffen. Het NFI heeft ten aanzien van drie van die bemonsteringen gerapporteerd dat voor iedere bemonstering afzonderlijk de kans dat (een deel van) dit celmateriaal afkomstig is van verdachte, zowel onder de hypothese dat van één andere persoon dan het slachtoffer celmateriaal is aangetroffen als onder de hypothese dat van twee andere personen celmateriaal is aangetroffen, meer dan een miljoen maal groter is dan de kans dat zijn celmateriaal niet in de bemonsteringen aanwezig is. Ten aanzien van de andere twee bemonsteringen heeft het NFI hetzelfde gerapporteerd onder de hypothese dat twee andere personen dan het slachtoffer celmateriaal hebben bijgedragen, terwijl onder de hypothese dat één andere persoon celmateriaal heeft bijgedragen geen uitspraak over de bewijskracht kan worden gedaan. In de bemonsteringen van de blouse zijn geen eenduidige aanwijzingen verkregen voor de aanwezigheid van celmateriaal van een (één en dezelfde) andere persoon dan verdachte en het slachtoffer. Het NFI heeft in een op deze bevindingen gebaseerde criminalistische evaluatie geconcludeerd dat dit sporenbeeld iets (namelijk twee tot tien maal) waarschijnlijker is wanneer het slachtoffer door verdachte is gestoken dan wanneer het verdachte door een ander is gestoken en verdachte er niets mee te maken heeft. Die conclusie geldt onder de aannames dat de hiervoor besproken bemonsteringen rond de steekbeschadigingen daadwerkelijk celmateriaal van verdachte bevatten en dat verdachte het slachtoffer, na het aantreffen in aanwezigheid van getuige [vriend 1] , heeft aangeraakt op de wijze zoals [vriend 1] in één van zijn verklaringen heeft omschreven.
Afwezigheid van aanwijzingen voor betrokkenheid van een derde
Uit het onderzoek zijn geen concrete aanwijzingen naar voren gekomen voor betrokkenheid van een derde persoon bij de dood van het slachtoffer. Uit het politieonderzoek, waarbij onder meer met buren en kennissen van het slachtoffer is gesproken, is geen enkele aanwijzing naar voren gekomen dat het slachtoffer conflicten had met derde personen. Uit het dossier rijst het beeld op van een vriendelijke man die een rustig leven leidde.
De suggestie die verdachte heeft gedaan dat zijn vaders dood verband zou kunnen houden met zwarte magie waarmee zijn vader zich zou bezighouden, vindt geen steun in de resultaten van het onderzoek in deze strafzaak en is door de verdediging ook niet nader onderbouwd.
Verdachte heeft ook verklaard dat zijn vader hem kort voor zijn dood had verteld dat hij zijn huissleutel zou zijn kwijtgeraakt. De verdediging heeft gesuggereerd dat het slachtoffer de sleutels ook aan iemand anders kan hebben gegeven of dat de sleutels in ieder geval op de één of andere manier bij iemand anders zijn terechtgekomen. Daarover kan ten eerste worden opgemerkt dat, behalve de verklaring van verdachte, geen enkele aanwijzing is gevonden dat het slachtoffer zijn sleutels inderdaad was kwijtgeraakt of aan iemand had overgedragen. De vraag hoe het slachtoffer na het verlies van zijn sleutel zijn woning zou zijn binnengekomen heeft ook verdachte niet kunnen beantwoorden. Belangrijker is echter dat geen enkele aanwijzing is gevonden dat een ander persoon dan verdachte en het slachtoffer die avond in de woning is geweest voordat verdachte met [vriend 1] thuiskwam. Verdachte heeft verklaard dat de deur toen nog op dezelfde manier was afgesloten als toen hij het huis verliet: de deur was op slot gedraaid (en dus niet alleen maar dichtgetrokken). Waardevolle spullen die pontificaal in het zicht lagen waren niet gestolen, er waren geen sporen van braak en afgezien van een steekwond in de arm van het slachtoffer duidt niets erop dat een gevecht heeft plaatsgevonden. Het slachtoffer lag in zijn slaapkamer tussen twee bedden en alleen op die plek is bloed aangetroffen.
Het forensisch sporenonderzoek in de woning en aan het slachtoffer heeft niet één spoor opgeleverd dat op het daderschap van iemand anders dan verdachte duidt. Het aantreffen van celmateriaal van derden op de kleding van het slachtoffer ligt volgens het NFI in de lijn der verwachting, onder meer omdat kort na het incident meerdere personen in de nabijheid van het slachtoffer zijn geweest (onder meer hulpverleners en getuige [vriend 1] ). Anders dan door de verdediging is gesteld, duiden de aangetroffen, geringe hoeveelheden van dit materiaal dan ook niet zonder meer op het mogelijke daderschap van een onbekende persoon. Als er één plek is aan te wijzen waar aangetroffen celmateriaal bij uitstek als verdacht kan worden aangemerkt, is het rondom de steekbeschadigingen op de blouse van het slachtoffer. Zoals hiervoor al is besproken is nu juist daar celmateriaal aangetroffen dat, gezien de hiervoor al vermelde bevindingen van het NFI, buiten redelijke twijfel van verdachte afkomstig is, terwijl daar geen eenduidige aanwijzingen voor celmateriaal van een andere persoon zijn gevonden. De rechtbank benadrukt dat ook het IFS, dat op verzoek van de verdediging ook over die sporen heeft gerapporteerd, in de bemonsteringen van de blouse rondom de steekbeschadigingen geen (aanwijzingen voor) DNA van andere personen dan het slachtoffer en de verdachte heeft aangetroffen.
De verdediging heeft voorts nog gewezen op de eerste verklaring van de buurvrouw [buurvrouw] , die aanvankelijk aangaf rond 22:15 uur, dus tijdens de afwezigheid van verdachte, lawaai vanuit de woning van het slachtoffer te hebben gehoord. Uit haar latere verklaringen en de getuigenverklaring van haar vader blijkt evenwel dat dit na 22:50 uur moet zijn geweest, toen haar vader al vertrokken was en zij net in bed lag. Waarschijnlijk heeft de getuige het omgooien van de tafel gehoord, dat plaatsvond kort na 23:00 uur, toen verdachte thuiskwam, en mogelijk nog andere geluiden. Dat zij rond dit tijdstip geluiden zou hebben gehoord die verband hielden met de dood van het slachtoffer kan in ieder geval als zeer onaannemelijk terzijde worden geschoven. [vriend 1] heeft immers verklaard dat hij tijdens het wachten op de ambulance aan het lichaam van het slachtoffer heeft gevoeld, dat ‘helemaal koud’ was. Bovendien rook hij meteen bij binnenkomst een sterke brandlucht; er bleek een pan met aangebrand eten op het vuur te staan. Beide omstandigheden duiden er onmiskenbaar op dat het slachtoffer al enige tijd daarvoor is gedood.
Tussenconclusie
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden er krachtig op wijzen dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer om het leven heeft gebracht, terwijl zich, ook met gebruik van behoorlijk wat fantasie, geen enkel ander scenario opdringt dat met deze feiten zou zijn te verenigen. Dit betreft, samengevat:
- de zoekslagen naar ‘killing’ en ‘killing with knife’ en het bekijken van de gewelddadige YouTube filmpjes door verdachte rond 19:10 uur;
- de omstandigheden dat de deur op slot was, dat er geen spullen zijn weggenomen en geen sporen zijn gevonden van een worsteling met het slachtoffer;
- het korte tijdsbestek tussen het verlaten van de woning door verdachte en het aantreffen van het slachtoffer;
- het vreemde chatgesprek tussen verdachte en [naam 1] en het opmerkelijke gedrag van verdachte tijdens zijn plotselinge en ongebruikelijke bezoek bij [vriend 1] ;
- de bij de kast in de slaapkamer aangetroffen rechterslof waarop contactsporen van bloed van het slachtoffer aanwezig waren en die waarschijnlijk door verdachte is gedragen;
- het DNA-materiaal van verdachte dat is aangetroffen bij vijf van de steekbeschadigingen op de blouse van het slachtoffer;
- de omstandigheid dat geen enkele aanwijzing is gevonden voor betrokkenheid van een derde.
Bij de voormelde feiten en omstandigheden is het echter niet gebleven. Daar komt nog bij dat verdachte tegenover zijn vriend [vriend 1] heeft bekend dat hij zijn vader heeft gedood. Hierop zal hieronder worden ingegaan, alsook op de daartegen gevoerde verweren van de verdediging.
De inzet van de politie-informant A-2139
De raadsman heeft bepleit dat het proces-verbaal van A-2139 moet worden uitgesloten van het bewijs. Daartoe heeft hij aangevoerd dat het traject Werken onder dekmantel (WOD) dat in deze zaak is ingezet onvoldoende transparant is om de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid ervan te kunnen toetsen.
De rechtbank overweegt allereerst dat zij zich aansluit bij enkele van de kritische kanttekeningen die de raadsman bij de uitvoering van het WOD-traject heeft geplaatst.
Hoewel de wijze van verslaglegging niet in strijd is met de destijds geldende Aanwijzing opsporingsbevoegdheden van het College van Procureurs-Generaal (Stcrt. 4 juni 2012, nr. 10486), waarin het opnemen van gesprekken niet als vereiste is omschreven in geval van toepassing van artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering, is het in het algemeen aan te raden om – mits mogelijk en binnen een acceptabel afbreukrisico – gebruik te maken van de mogelijkheden om de gesprekken op te nemen. Dat in dit geval sprake was van een dergelijk onacceptabel afbreukrisico, vanwege een gevaarlijk onderzoeksubject of een onaanvaardbare kans op ontdekking, komt de rechtbank onwaarschijnlijk voor, zodat niet goed te begrijpen is waarom er toch voor is gekozen om deze gesprekken niet op te nemen. Dat dit ‘niet noodzakelijk’ werd gevonden is een weinig bevredigend antwoord, gelet op de evidente voordelen die een gespreksopname zou hebben voor de waarheidsvinding.
Daarnaast is in de verslaglegging niet geheel duidelijk geworden welke informatie voorafgaand aan de inzet aan A-2139 is verstrekt. Zo bevat het dossier geen volledige samenvatting van de ‘legende’ die de politie-informant heeft meegekregen en de overige informatie uit het procesdossier die hem door zijn begeleiders is verstrekt. Dit klemt temeer omdat bij het verhoor ten overstaan van de rechter-commissaris is gebleken dat de politie-informant over meer informatie uit het dossier bleek te beschikken dan hij aanvankelijk had verteld, bijvoorbeeld ook over de kus die verdachte op het voorhoofd van [vriend 1] had gegeven. Daardoor is voor de rechtbank minder goed controleerbaar in hoeverre de volgens het verslag van de politie-informant door [vriend 1] verstrekte informatie geheel van [vriend 1] zelf afkomstig is.
Ten aanzien van de vraag of en zo ja welke gevolgen moeten worden verbonden aan voornoemde kanttekeningen overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank acht van belang dat de raadsman uitgebreid in de gelegenheid is gesteld om de betrokken verbalisanten vragen te stellen over hun optreden en de wijze van verslaglegging. Voorts heeft de rechter-commissaris in opdracht van de rechtbank kennis genomen van het journaal van de WOD zoals blijkt uit zijn proces-verbaal van bevindingen van 9 juli 2015 Het WOD-traject is aldus in ruime mate controleerbaar en toetsbaar geweest.
Daarnaast is de verslaglegging van A-2139 naar het oordeel van de rechtbank consistent en gedetailleerd. [vriend 1] heeft de daarin uit zijn mond opgetekende verklaringen bovendien vrijwel geheel bevestigd, behalve waar het zag op een aantal essentiële elementen waarmee het daderschap van verdachte wordt bevestigd en ondersteund, te weten de bekentenis die verdachte tegenover [vriend 1] zou hebben gedaan, het feit dat [vriend 1] zou hebben gezegd dit nooit ten overstaan van politie, justitie of de rechtbank te zullen verklaren, over de toverkunst die het slachtoffer volgens de verdachte zou hebben beoefend en over [vriend 1] ’ homoseksualiteit. A-2139 heeft in aanvulling op hetgeen [vriend 1] hem over de toverkunst had gezegd ten overstaan van de rechter-commissaris toegelicht dat [vriend 1] daarbij met handen en voeten heeft uitgelegd wat het inhield en dat het zowel positief als negatief kon zijn en over zijn homoseksualiteit, dat hij aan het einde van het gesprek zei “zeg alsjeblieft niet tegen [naam 2] dat ik homo ben”. De rechtbank acht het, mede gezien deze specifieke toelichting, niet geloofwaardig dat deze onderwerpen niet tussen [vriend 1] en A‑2139 zouden zijn besproken. Met betrekking tot de bekentenis van verdachte heeft A-2139 ten overstaan van de rechter-commissaris toegelicht dat [vriend 1] bij het vertellen van het verhaal van de verdachte opnieuw kippenvel kreeg en dat hij daarbij zijn arm aan A-2139 liet zien. Ook dit onderdeel van het proces-verbaal komt op de rechtbank authentiek over. Daarentegen stelt de rechtbank vast dat [vriend 1] niet gedetailleerd heeft verklaard over zijn versie van het gesprek, waarin A-2139 juist aan [vriend 1] zou hebben verteld dat verdachte aan hem (A-2139) zou hebben bekend zijn vader te hebben gedood. [vriend 1] heeft bovendien wisselend verklaard over het moment waarop A-2139 hem dit zou hebben verteld. Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft [vriend 1] immers verklaard dat A-2139 dit tijdens een telefoongesprek voorafgaand aan hun in persoon gevoerde gesprek vertelde, terwijl hij ter terechtzitting [vriend 1] heeft verklaard dat A‑2139 hem dit voor het eerst vertelde tijdens de wandeling kort na hun ontmoeting in persoon. Ook de nadrukkelijke vraag of hij zeker wist dat A-2139 hem dat niet op een eerder moment al eens had gezegd, bracht bij de getuige niet de herinnering aan (zijn eerdere verklaring over) het telefoongesprek naar boven. Zelfs de daarop volgende expliciete vermelding van zijn eerdere verklaring bracht geen herinnering bij de getuige naar boven. Naar het oordeel van de rechtbank klemt deze tegenstrijdigheid temeer omdat nu juist deze mededeling – als die echt zou zijn gedaan - ongetwijfeld een grote emotionele impact op de getuige zou hebben gehad, zodat het niet aannemelijk is dat de herinnering aan dat specifieke moment volledig zou zijn vervaagd.
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eerder geconstateerde kanttekeningen die bij de verslaglegging zijn geplaatst, niet van zodanig gewicht zijn dat daar enig gevolg aan dient te worden verbonden. De rechtbank acht de verslaglegging door de politie betrouwbaar. De omstandigheid dat de nummering van de pagina met de handtekening van A‑2139 niet overeenstemt met de rest van het document doet daar niet aan af. Gelet op de daarover door A-2139 bij proces-verbaal van 5 januari 2015 gegeven uitleg acht de rechtbank aannemelijk dat de laatste pagina van het proces-verbaal per abuis is verwisseld. De rechtbank zal de inhoud van het proces-verbaal van A‑2139 dan ook voor het bewijs bezigen.
De door [vriend 1] tegenover A-2139 gedane uitlatingen
Uit het proces-verbaal van de politie-informant blijkt dat [vriend 1] hem heeft verteld dat hij verdachte gevraagd heeft waarom hij zijn vader heeft vermoord. Verdachte zou hem ( [vriend 1] ) strak aangekeken hebben en gezegd dat hij heeft gedaan wat moest gedaan worden en dat “ [vriend 1] ” (daarmee doelende op [vriend 1] ) heel goed weet waarom. [vriend 1] heeft hem nogmaals gevraagd waarom en de verdachte herhaalde toen nogmaals dat hij heel goed wist waarom. Op de vraag of hij de politie alles heeft verteld heeft [vriend 1] gezegd dat hij zo goed mogelijk heeft meegewerkt over de feiten zelf maar dat hij alles verzwegen heeft over de reacties van verdachte. [vriend 1] heeft verder tegen A-2139 gezegd dat hij zich er niet toe kon overhalen om verdachte helemaal te laten vallen en dat het feit dat zijn vader toch al dood was, ook een grote rol heeft gespeeld. [vriend 1] zei dat hij niet de man is om een familie uit elkaar te trekken en daarom dezelfde versie zal aanhouden en nooit enige toelichting zal geven aan de politie.
Ter terechtzitting heeft [vriend 1] wederom ontkend deze uitlatingen te hebben gedaan. De rechtbank stelt vast dat deze ontkenning ook past bij hetgeen [vriend 1] daarover tegen de politie-informant heeft gezegd.
Eindconclusie
Op grond van al het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd door met een scherp voorwerp 28 maal in het gezicht, de nek, de hals, de linkerarm, de borst en de buik te steken en de halsslagader door te snijden, ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan doodslag.
Vrijspraak van voorbedachten rade
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord. Uit het dossier is onvoldoende gebleken dat sprake was van een van tevoren opgevat plan om het slachtoffer van het leven te beroven of dat verdachte de tijd had zich te beraden over zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Naar het oordeel van de rechtbank vormt het bekijken van de gewelddadige filmpjes, al dan niet in samenhang met de verzonden WhatsAppberichten, onvoldoende bewijs voor een dergelijk vooropgezet plan. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de tekstberichten niet zonder meer is af te leiden dat verdachte daarmee voorafgaand aan het doden van zijn vader bezig was om een alibi voor zichzelf te creëren. Daarnaast staat het exacte tijdstip van overlijden van het slachtoffer niet vast en is onduidelijk hoeveel tijd de verdachte heeft gehad om zich te beraden op zijn besluit. Het grote aantal aan het slachtoffer toegebrachte steekverwondingen wijst niet eenduidig op voorbedachte rade.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de wettige bewijsmiddelen, die als bijlage aan dit vonnis zijn gehecht en daarvan deel uitmaken, overtuigend bewezen dat verdachte op 28 augustus 2013 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] 1939) van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet, met een scherp voorwerp, 28 maal in het gezicht, de nek, de hals, de linkerarm, de borst en de buik van die [slachtoffer] gestoken en de halsslagader van die [slachtoffer] doorgesneden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien jaren, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zijn eigen vader van het leven beroofd door hem in de slaapkamer van de woning, waar zij samen woonachtig waren, 28 steken met een scherp voorwerp toe te brengen en zijn halsslagader door te snijden. Het ontbreken van sporen van een worsteling duidt erop dat het slachtoffer door verdachte op een onbewaakt moment is overvallen en de geconstateerde verwondingen duiden erop dat hij niet of nauwelijks kans heeft gehad zich te verweren. De wijze waarop het slachtoffer is gedood levert een schok op voor de nabestaanden.
Verdachte heeft zijn vader afschuwelijke laatste momenten bezorgd en hem daarmee alles afgenomen, zijn gehele toekomst, zijn leven. Dat maakt dat de ernst van een levensdelict uitstijgt boven alleen de gruwelen van de daad van het doden. De vrouw van het slachtoffer, zijn overige kinderen en naasten heeft verdachte hun geliefde echtgenoot, vader, familielid en vriend afgenomen en zij moeten verder leven met dit gemis en de onwetendheid over het waarom van zijn dood. Verdachte heeft geen inzicht willen geven in zijn beweegredenen.
In het voordeel van verdachte zal de rechtbank enige rekening houden met zijn jeugdige leeftijd. In hetgeen de rechtbank bekend is geworden omtrent de persoon van verdachte ziet de rechtbank voor het overige geen aanleiding om in zijn voor- of nadeel af te wijken van de geëiste straf. De rechtbank heeft acht geslagen op rapportage van de reclassering van 17 september 2015, de Pro Justitia-rapportage van psychologisch onderzoek d.d. 4 januari 2016 en de Pro Justitia-rapportage van psychiatrisch onderzoek d.d. 31 januari 2016. Hieruit volgt dat de deskundigen geen heel helder beeld van de psychische gesteldheid van verdachte kunnen krijgen. Wel achten zij verdachte volledig toerekeningsvatbaar en zien zij geen aanleiding om adolescentenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur op zijn plaats. Die straf is lager dan de door de officier van justitie geëiste straf, nu de rechtbank moord niet bewezen acht.
Beslag
Onder verdachte zijn blijkens de beslaglijst 47 voorwerpen in beslag genomen. De officier van justitie heeft gevorderd deze voorwerpen te bewaren voor nader onderzoek. De verdediging heeft over de inbeslaggenomen voorwerpen geen standpunt ingenomen.
Gelet op de vordering van de officier van justitie en nu de verdediging geen verzoek om teruggave van de voorwerpen heeft gedaan, zal de rechtbank de beslaglijst beschouwen als niet voorgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. van Eunen, voorzitter,
mrs. A.C. Enkelaar en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 maart 2016.