3.4.Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat weloverwogen is besloten om (eerst) maatwerkvoorschriften op grond van artikel 2.1, vierde lid, van het Activiteitenbesluit aan eiseres op te leggen, in plaats van direct handhavend op te treden op grond van artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit. Gelet op de systematiek van het Activiteitenbesluit is er naar het oordeel van de rechtbank echter geen ruimte voor verweerder om deze maatwerkvoorschriften op te leggen op grond van artikel 2.1, vierde lid, van het Activiteitenbesluit. Artikel 2.15, eerste lid, van het Activiteitenbesluit is naar het oordeel van de rechtbank namelijk een uitputtende regeling als bedoeld in die bepaling. Dat, zoals verweerder heeft betoogd, volgens de toelichting op het Activiteitenbesluit sprake is van een uitputtende regeling als er ten aanzien van een omschreven situatie of activiteit een limitatieve opsomming is opgenomen met eisen of voorschriften of als voor een bepaald aspect concrete voorschriften zijn uitgewerkt in de vorm van kwantitatieve doelvoorschriften, betekent niet dat een regeling ook niet in andere gevallen als uitputtend kan worden aangemerkt. Het uitputtende karakter van artikel 2.15, eerste lid, van het Activiteitenbesluit volgt uit de verplichting die daarin wordt opgelegd om
alleenergiebesparende maatregelen te nemen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder. Daarmee valt niet in te zien welke maatregel met een terugverdientijd van vijf jaar of minder op grond van artikel 2.15, eerste lid, van het Activiteitenbesluit niet aan de drijver van een inrichting kan worden opgelegd en dus buiten het bestek van dat artikel valt. Desgevraagd ter zitting heeft verweerder daarover ook geen uitsluitsel kunnen geven. Verder druist het in tegen de systematiek van het Activiteitenbesluit en meer specifiek van artikel 2.15, indien maatwerkvoorschriften zouden kunnen worden opgelegd die er toe strekken energiebesparende maatregelen te nemen met een terugverdientijd van meer dan vijf jaar.
4. Nu verweerder niet bevoegd was om op grond van artikel 2.1, vierde lid, van het Activiteitenbesluit maatwerkvoorschriften aan eiseres op te leggen die er toe strekken energiebesparende maatregelen te nemen, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien als bedoeld in artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb. Zij verklaart het bezwaar gegrond en herroept het primaire besluit. De rechtbank bepaalt daarbij dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
5. Nu de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 3.109,-, waarvan € 1.984,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1) en € 1.125,- voor het inroepen van De Vlieg Techniek. Bij de vraag of het inroepen van een deskundige redelijk was is van belang of degene die deze deskundige heeft ingeroepen, gezien de feiten en omstandigheden zoals die bestonden ten tijde van inroeping, ervan mocht uitgaan dat de deskundige een relevante bijdrage zou leveren aan een voor hem gunstige beantwoording door de rechter van een voor de uitkomst van het geschil mogelijk relevante vraag, zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2162). Naar het oordeel van de rechtbank was daarvan sprake. Eiseres heeft niet door middel van een specificatie onderbouwd hoeveel uren waren gemoeid met het opstellen van het rapport van De Vlieg Techniek. Uitgaande van een bedrag van € 1.125,- (een tijdsbeslag van 15 uur voor het opstellen van het deskundigenrapport en op grond van het Bpb een forfaitair bedrag van € 75,- per uur) acht de rechtbank ook de deskundigenkosten zelf redelijk. Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar gegrond;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 328,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 3.109,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. B. de Vos, leden, in aanwezigheid van mr. M. Vogel-Frishert, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op: