Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2016 in de zaken tussen
[naam 1] te Amsterdam, eiser I,
hierna tezamen te noemen: eisers,
Rechtbank Amsterdam
Op 30 maart 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, bezwaar maakten tegen besluiten van de Raad voor Rechtsbijstand over de toekenning van proceskostenvergoedingen in cassatiezaken. De rechtbank oordeelde dat de zaken op grond van de Wet Bopz, die betrekking hebben op de afgifte van rechterlijke machtigingen tot plaatsing in psychiatrische ziekenhuizen, moeten worden gerekend tot het strafrecht voor de toepassing van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand (Bvr) 2000. Dit heeft gevolgen voor de puntentoekenning en de hoogte van de vergoedingen. De rechtbank stelde vast dat de wetgever bij de totstandkoming van het Bvr 2000 expliciet heeft gekozen om deze zaken als strafzaken te beschouwen, ondanks dat de gemachtigde van eisers aanvoerde dat het feitelijk om civiele cassatie ging. De rechtbank concludeerde dat de bestreden besluiten van de Raad voor Rechtsbijstand standhouden en dat de beroepen ongegrond zijn. Er werd geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegewezen.