ECLI:NL:RBAMS:2016:1707

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2016
Publicatiedatum
29 maart 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 6312
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek en misbruik van recht in bestuursrechtelijke procedure

Op 22 maart 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen Stichting [bedrijf] (eiseres) en Het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) (verweerder) met zaaknummer AMS 15/6312 en AMS 15/5333. Eiseres had op 3 februari 2015 een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om openbaarmaking van documenten in verband met een Wahv-beschikking. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat de gevraagde documenten al openbaar waren gemaakt. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat de beslistermijn was overschreden en dat er dwangsommen verbeurd waren. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van recht. Eiseres en haar gemachtigde hebben in het verleden herhaaldelijk Wob-verzoeken ingediend, wat volgens de rechtbank erop wijst dat de verzoeken niet werden ingediend met een legitiem doel, maar om dwangsommen en proceskostenvergoedingen te innen. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om aan te nemen dat eiseres met haar verzoek een ander doel voor ogen had dan het verkrijgen van financiële compensatie. De rechtbank heeft de kosten voor de behandeling van het beroep niet toegewezen, omdat niet was gebleken dat verweerder kosten had gemaakt. De uitspraak is gedaan door rechter N.J. Koene, in aanwezigheid van griffier A. Mol.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/6312 en AMS 15/5333

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2016 in de zaken tussen

Stichting [bedrijf] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr.drs. J.J.O. Zandt),
en

Het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD), verweerder

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Procesverloop

AMS 15/5333
Bij brief van 24 augustus 2015 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op het verzoek van eiseres van 3 februari 2015 op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 2 september 2015 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het verzoek van eiseres afgewezen omdat de door haar gevraagde documenten al openbaar gemaakt zijn en het verzoek van eiseres daarmee niet als een aanvraag tot een besluit kan worden aangemerkt.
Verweerder heeft in reactie op het beroep van eiseres een verweerschrift ingediend.
AMS 15/6312
Bij besluit van 2 september 2015 (het bestreden besluit II) heeft verweerder de politiegegevens die betrekking hebben op een verkeersovertreding van eiseres begaan op 25 oktober 2014, ingevolge de Wet politiegegevens (Wpg) verstrekt.
AMS 15/5333 en AMS 15/6312
Eiseres heeft bij aanvullende gronden 30 september 2015 gereageerd op de bestreden besluiten I en II.
Verweerder heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2016.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft op 3 februari 2015 bij de Centrale verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) een verzoek gedaan op basis van de Wob, waarbij zij heeft verzocht om openbaarmaking van 26 documenten in verband met een beschikking van 17 november 2014 waarbij eiseres een boete is opgelegd van € 41,00 voor een verkeersovertreding begaan op 25 oktober 2014. Het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) heeft eiseres op 9 maart 2015 het zaakoverzicht verstrekt. Het CVOM heeft het verzoek van eiseres op 9 maart 2015 doorgezonden aan verweerder, die dit op 12 maart 2015 heeft ontvangen.
1.2.
Bij brief van 17 maart 2015 heeft verweerder aan eiseres de ontvangst van het Wob-verzoek bevestigd. Bij brief van 18 maart 2015 heeft verweerder verzocht om een machtiging waaruit blijkt dat de gemachtigde van eiseres bevoegd is om namens eiseres te handelen. Verweerder heeft daarbij de beslistermijn opgeschort totdat de machtiging is ontvangen. Bij brief van vrijdag 20 maart 2015 heeft eiseres de gevraagde machtiging aangetekend aan verweerder gestuurd. Verweerder heeft deze ontvangen op 23 maart 2015.
1.3.
Bij brief van 9 april 2015, ontvangen door verweerder op 10 april 2015 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld. Bij brief van 15 april 2015 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat de beslistermijn op het verzoek van eiseres niet eerder dan 16 april 2015 verstrijkt. Eveneens maakt verweerder van de gelegenheid gebruik om een beslissing op het verzoek van eiseres, gelet op artikel 6, tweede lid, van de Wob, met vier weken te verdagen.
Bij brief van 16 april 2015 stelt eiseres verweerder nogmaals in gebreke.
1.4.
Bij brief van 24 augustus 2015 stelt eiseres beroep in bij de rechtbank vanwege het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 3 februari 2015 van eiseres. Naar het oordeel van eiseres is de beslistermijn op 9 april 2015 verstreken en niet met 5 dagen verlengd, zoals verweerder stelt, omdat uit de administratie van Post NL blijkt dat verweerder de machtiging reeds op 21 maart 2015 heeft ontvangen. Eiseres stelt dat verweerder op respectievelijk 25 april dan wel 2 mei 2015 een dwangsom heeft verbeurd omdat zij niet tijdig heeft besloten op de aanvraag van 3 februari 2015. Eiseres verzoekt om de dwangsommen toe te kennen, proceskostenvergoeding, vergoeding voor de aangetekende brieven en het vaststellen van een dwangsom van € 100,- per dag ten einde verweerder te dwingen een beslissing op het Wob verzoek te nemen.
1.5.
Bij besluit van 2 september 2015 verstrekt verweerder op basis van de Wet politiegegevens (Wpg) het overzicht zaaksgegevens Mulder en een foto. Bij brief van 2 september 2015 doet verweerder het Wob-verzoek af en stelt dat alle door eiseres gevraagde gegevens al openbaar zijn, zodat het verzoek van eiseres van 3 februari 2015 niet als een aanvraag tot een besluit kan worden aangemerkt.
2.1.
Verweerder heeft in zijn verweerschrift, alvorens in te gaan op gronden van beroep, gemotiveerd verzocht om het beroep van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren vanwege misbruik van recht.
2.2.
De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting betwist dat sprake is van misbruik van recht. Hij heeft daartoe aangevoerd dat het feit dat eiseres vaker in soortgelijke gevallen verzoeken op grond van de Wob doet, niet betekent dat er sprake is van misbruik van recht. Eiseres dient Wob-verzoeken in om zijn zaak bij de kantonrechter beter te kunnen onderbouwen. Bovendien wil eiseres met de gevraagde stukken onderzoek doen naar het verkeersbeleid in Nederland.
3.1.
De wettelijke grondslag voor het niet-ontvankelijk verklaren van een beroep wegens misbruik van recht volgt uit artikel 13, gelezen in verbinding met artikel 15, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW), zoals ook blijkt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4129). Op grond van deze artikelen kan de bevoegdheid om bij de bestuursrechter beroep in te stellen niet worden ingeroepen voor zover deze bevoegdheid wordt misbruikt. Ingevolge het tweede lid van artikel 13 BW kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
3.2.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014 volgt ook dat voor het niet-ontvankelijk verklaren van een bij een rechter ingesteld rechtsmiddel wegens misbruik van recht zwaarwegende gronden zijn vereist, aangezien met de niet-ontvankelijkverklaring de betrokkene in feite het recht op toegang tot de rechter wordt ontzegd. Dit geldt te meer indien het gaat om een door een burger tegen de overheid ingesteld rechtsmiddel, gelet op de – soms zeer verstrekkende – bevoegdheden waarover de overheid beschikt en die een burger in de regel niet heeft. In het licht daarvan en gelet op artikel 13, tweede lid, van Boek 3 van het BW en de uitspraak van de Afdeling van 21 juli 2003 (ECLI:NL:RVS:2003:AL6396) zijn in geval van een dergelijk rechtsmiddel zwaarwichtige gronden onder meer aanwezig indien rechten of bevoegdheden zodanig evident zijn aangewend zonder redelijk doel of voor een ander doel dan waartoe zij gegeven zijn, dat het aanwenden van die rechten of bevoegdheden blijk geeft van kwade trouw. Zoals volgt uit de uitspraak van 21 juli 2003, levert een min of meer overmatig beroep op door de overheid geboden faciliteiten in het algemeen op zichzelf geen misbruik van recht op. Elk beroep op die faciliteiten brengt immers kosten met zich voor de overheid en benadeelt de overheid in zoverre. Wel kan het aantal malen dat een bepaald recht of een bepaalde bevoegdheid wordt aangewend in combinatie met andere omstandigheden bijdragen aan de conclusie dat misbruik van recht heeft plaatsgevonden.
4. Ter beoordeling van de vraag of in dit geval het beroep wegens misbruik van recht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
5. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat, eiseres, haar gemachtigde en de partner van de gemachtigde, met grote regelmaat Wob-verzoeken indienen in verband met verkeersboetes die aan hen zijn opgelegd en vervolgens bezwaar en beroep instellen. De rechtbank heeft in een aantal van deze zaken het beroep van eiseres, haar gemachtigde of diens partner niet-ontvankelijk verklaard omdat is gebleken dat de Wob –verzoeken met geen ander doel werden ingediend dan met het oogmerk om ten laste van de overheid dwangsommen en proceskostenvergoedingen te innen. Ook de onderhavige zaak verschilt niet wezenlijk van de andere hiervoor aangehaalde zaken. Zie bijvoorbeeld de uitspraken ECLI:NL:RBAMS:2015:2799, ECLI:NL:RBAMS:2015:3905 en ECL:NL:RBAMS:2015:5267.
6. Eiseres, dan wel de gemachtigde van eiseres, heeft een verzoek gedaan bij het CVOM om 26 documenten waarvan zij, gelet op haar expertise, en die van haar gemachtigde, op de hoogte waren dat het CVOM niet over die stukken beschikt. Het betoog dat het de gemachtigde van eiseres niet duidelijk is waar hij de verzoeken moet indienen volgt de rechtbank, gelet op de expertise en de veelvoud aan verzoeken die eiseres en haar gemachtigde indienen niet. Door toch een verzoek te doen bij het CVOM op deze documenten maakt eiseres het verzoek nodeloos ingewikkeld en vertraagt zij met opzet de besluitvorming. Bovendien zijn eiseres en haar gemachtigde hier al diverse malen op gewezen door verschillende verweerders.
7. Daarbij komt dat (de gemachtigde van) eiseres steeds verzoekt om verstrekking van documenten waarvan verweerder (reeds eerder) uitvoerig heeft toegelicht dat deze gevraagde documenten openbaar zijn en daartoe heeft verwezen naar de eigen website. Dit is ook in onderhavige procedure het geval. De stelling van de gemachtigde van eiseres dat hij deze documenten niet kan vinden op de website van verweerder, volgt de rechtbank niet nu eiseres haar stelling niet nader heeft onderbouwd, bijvoorbeeld door aan te geven welke documenten dan niet zijn verstrekt of welke hij niet kan vinden. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat zij de gevraagde documenten via de website van verweerder wel kan vinden. De stukken waar de gemachtigde van eiseres om heeft verzocht zijn van meet af aan openbaar en dat moet hem ook duidelijk zijn geweest. Voor zover eiseres heeft betoogd dat er stukken, zoals onderhoudsrapporten, ontbreken, lag het op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat dit het geval is. Eiseres heeft dat niet gedaan.
8. Uit het verloop van de procedure blijkt dat (de gemachtigde van) eiseres verweerder zo snel als maar mogelijk, op 9 april 2015, in gebreke heeft gesteld en vervolgens aanspraak meent te maken op verbeurde dwangsommen. Eiseres herhaalt deze ingebrekestelling een week later, op 16 april 2015, zonder daarbij enige notie te geven van de brief van verweerder van 15 april 2015. De verklaring voor deze werkwijze is, aldus de gemachtigde van eiseres ter zitting heeft verklaard, daarin gelegen dat als verweerder meent onnodig verkeersboetes uit te kunnen schrijven dit eiseres er juist toe aanzet om ingebrekestellingen te versturen aan verweerder.
9. De vraag van de rechtbank wat eiseres met de verkregen documenten zal gaan doen wordt door de gemachtigde van eiseres ontwijkend beantwoord. Een meer concretere reactie dan dat de documenten zullen worden gebruikt voor onderzoek naar het verkeersbeleid in Nederland geeft de gemachtigde van eiseres niet. Eveneens kan de gemachtigde van eiseres niet aangeven of hij beroep heeft aangetekend tegen de zogenoemde Mulder-beschikking bij de kantonrechter, dan wel wat de stand van zaken van deze procedure is. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat eiseres de vergaarde stukken op enigerlei wijze openbaar heeft gemaakt of openbaar zal maken.
10. Gelet op hetgeen is overwogen in de rechtsoverwegingen 5 tot en met 9 is er geen enkele reden om aan te nemen dat eiseres met haar verzoek van 3 februari 2015 een ander doel voor ogen had, dan het zoveel mogelijk verbeuren van dwangsommen en proceskostenvergoedingen innen. Eiseres heeft misbruik gemaakt van de wettelijke bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen.
11. Dat in de bestuurlijke fase sprake was van misbruik van bevoegdheid door eiseres dan wel haar gemachtigde heeft tot gevolg dat alle op die fase volgende handelingen, waaronder de keuze om verder te procederen, delen in dat lot. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat sprake is van misbruik van (proces)recht. Zij zal het beroep niet‑ontvankelijk verklaren. Dat heeft tot gevolg dat de rechtbank niet meer toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
12. Artikel 8:75, eerste lid, van de Awb biedt grond om eiseres (ambtshalve) te veroordelen in de kosten die verweerder in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Gesteld noch gebleken is echter dat verweerder dergelijke kosten heeft gemaakt. Daarom zal de rechtbank niet tot een proceskostenveroordeling overgaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J. Koene, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Mol, griffier, op 22 maart 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.