ECLI:NL:RBAMS:2016:1691

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2016
Publicatiedatum
29 maart 2016
Zaaknummer
13/733006-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over bedreiging via sociale media door minderjarige verdachte

Op 29 maart 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een destijds minderjarige verdachte, die op 5 december 2013 bedreigende teksten en afbeeldingen op de Facebook-pagina van een gemeenteraadslid heeft geplaatst. Deze bedreigingen volgden op een interview van het gemeenteraadslid over jihadisme en radicalisering. De rechtbank constateerde dat de redelijke termijn voor vervolging fors was overschreden. De verdachte, die als first offender wordt beschouwd, is na het feit niet meer met politie of justitie in aanraking gekomen. De rechtbank oordeelde dat strafoplegging geen pedagogische meerwaarde zou hebben en legde daarom geen straf of maatregel op. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte intensief is begeleid en dat hij zijn Havo-opleiding heeft afgerond. De ouders van de verdachte bevestigden dat het goed met hem gaat en dat de communicatie binnen het gezin is verbeterd. De rechtbank concludeerde dat er geen straf of maatregel opgelegd hoeft te worden, gezien de omstandigheden na het delict en het tijdsverloop.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/733006-15
Datum uitspraak: 29 maart 2016
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] te [woonplaats] .
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 maart 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Hoekstra en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. R. El Hessaini, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door de ouders van verdachte naar voren is gebracht.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 5 december 2013 te Amsterdam, althans in Nederland, [aangever] heeft bedreigd met openlijk in vereniging te plegen geweld en/of enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen ontstaat, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend op de facebookpagina van die [aangever] :
- de tekst geplaatst "Ik waarschuw je, beledig de Islam niet" en/of
- een afbeelding geplaatst van de geloofsgetuigenis van de moslims en/of
- een afbeelding geplaatst van een AK-47 en/of
- een afbeelding geplaatst van [naam] met een vuurwapen en/of
- de tekst geplaatst "Bij deze bent u gewaarschuwd", althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking (welke tekst(en) en/of afbeelding(en) bij die [aangever] bekend zijn geraakt).

2.Voorvragen

Ontvankelijkheid officier van justitie
De raadsvrouw heeft verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging wegens overschrijding van de redelijke termijn, nu hier sprake is van een strafzaak tegen een minderjarige. Kijkend naar de jurisprudentie op dit punt heeft de raadsvrouw als bijzondere omstandigheden die tot niet ontvankelijkheid dienen te leiden aangevoerd het hulpverleningstraject van Spirit dat is ingezet en dat langdurig en intensief is geweest en de omstandigheid dat verdachte vanwege het tijdverloop thans geen zicht meer kan geven op zijn gedachtegang en beweegredenen ten tijde van het plegen van het delict. Daarnaast wijst de raadsvrouw erop dat (zo begrijpt de rechtbank) sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel, nu door een vertegenwoordiger van de gemeente aan verdachte en diens ouders is toegezegd dat geen vervolging zou plaatsvinden, mits verdachte zou blijven meewerken met de hulpverlening.
De rechtbank constateert met de verdediging dat sprake is van een zeer forse overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft bij arrest van 8 september 2015
(ECLI:NL:HR:2015:2465)geoordeeld dat overschrijding van de redelijke termijn ook in jeugdzaken niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging kan leiden. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De Hoge Raad oordeelt dat volstaan kan worden met een minder verstrekkend rechtsgevolg als strafvermindering of in voorkomende gevallen de in artikel 9a Sr bedoelde schuldigverklaring zonder toepassing van straf of maatregel. De Hoge Raad wijst erop dat het openbaar ministerie (OM) slechts in uitzonderlijke gevallen niet-ontvankelijk kan worden verklaard in de vervolging. Voor zo’n beslissing moeten zwaarwegende argumenten bestaan. De raadsvrouw heeft ter zitting argumenten aangevoerd doch op grond van de jurisprudentie zijn deze niet voldoende zwaarwegend om te kunnen leiden tot niet ontvankelijkheid van het OM. Voor zover de raadsvrouw een beroep heeft gedaan op schending van het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank dat onvoldoende is komen vast te staan dat een dergelijke toezegging is gedaan met betrekking tot het ten laste gelegde feit en dat de toezegging is gedaan door een daartoe bevoegd persoon. Ook indien dit het geval zou zijn, levert dit op grond van de jurisprudentie niet een dusdanig bijzondere omstandigheid op dat daardoor tot niet ontvankelijkheid van het OM dient te worden geconcludeerd. Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw. De rechtbank acht de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 5 december 2013 te Amsterdam, [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend op de facebookpagina van die [aangever] :
- de tekst geplaatst "Ik waarschuw je, beledig de Islam niet" en
- een afbeelding geplaatst van de geloofsgetuigenis van de moslims en
- een afbeelding geplaatst van een AK-47 en
- een afbeelding geplaatst van [naam] met een vuurwapen en
- de tekst geplaatst "Bij deze bent u gewaarschuwd", welke teksten en afbeeldingen bij die [aangever] bekend zijn geraakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de beslissing om aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 5 februari 2016 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Hij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
Ten aanzien van de ernst van het feit overweegt de rechtbank dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een bedreiging tegen het leven gericht jegens aangever, een CDA-raadslid en tevens veldwerker bij de Stichting [naam Stichting] , als reactie op een interview dat aangever had gegeven over -kort gezegd- het thema jihadisten en radicalisering. Verdachte heeft op diverse momenten op 5 december 2013 op de Facebookpagina van aangever bedreigende tekst en afbeeldingen gepost, waardoor aangever zich erg angstig en bedreigd heeft gevoeld. De rechtbank acht dit een ernstig feit dat inbreuk maakt op de persoonlijke vrijheid van aangever en zijn recht van vrije meningsuiting.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hierna te noemen omstandigheden aanleiding bestaat om af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank heeft bij de voorvragen reeds vastgesteld dat sprake is van een fors tijdsverloop, waarbij de redelijke termijn ruimschoots is overschreden. Van een voortvarende behandeling van de zaak door de bevoegde autoriteiten is geen sprake is geweest. Ter zitting heeft de officier van justitie verklaard dat het tijdsverloop is gelegen in de omstandigheid dat verdachte telkens opnieuw een kans is gegeven om mee te werken aan begeleiding, welke stroef verliep, en om Reclassering Nederland over verdachte te laten rapporteren. De rechtbank acht dit geen bijzondere omstandigheid in de zin dat gesproken kan worden van een verontschuldigbare termijnoverschrijding. Het had op de weg van de officier van justitie gelegen om de zaak, zeker nu de begeleiding volgens het OM niet goed verliep, eerder op zitting aan te brengen. Door deze gang van zaken heeft verdachte in langdurige onzekerheid verkeerd over de uiteindelijke uitkomst van de onderhavige strafzaak.
De rechtbank heeft daarnaast rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte first offender is en dat hij na het plegen van het onderhavige feit niet meer in aanraking met politie en justitie is gekomen. Verdachte is gedurende twee jaar begeleid door gespecialiseerde medewerkers van Spirit, waarbij ook zijn ouders zijn betrokken. Verdachte heeft ter zitting onder meer naar voren gebracht dat het goed met hem gaat, dat hij zijn Havo-opleiding inmiddels heeft afgerond en nu een (thuis)studie bedrijfsadministratie volgt. Verdachte heeft verklaard intensief te zijn begeleid door Spirit, waar hij gesprekken heeft gevoerd en waar hij praktische hulp heeft gekregen. Verdachte heeft spijt betuigd en heeft verklaard dat dit nooit meer zal gebeuren.
De ouders van verdachte hebben ter terechtzitting bevestigd dat het goed gaat met verdachte en dat de onderlinge communicatie is verbeterd. De ouders hebben er het volste vertrouwen in dat verdachte zich niet meer zal schuldig zal maken aan een dergelijk feit.
Gelet op al het voorgaande en met name gelet op het tijdsverloop zal de rechtbank verdachte schuldig verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel. Oplegging van een (werk)straf, zoals door de officier van justitie gevorderd zal, ook in voorwaardelijke vorm, naar het oordeel van de rechtbank geen pedagogische meerwaarde hebben. Enig strafrechtelijk doel, anders dan leedtoevoeging, is naar het oordeel van de rechtbank niet aanwezig.
Op grond van de omstandigheden die zich na het begaan van het bewezen geachte hebben voorgedaan, zal aldus
geen straf of maatregelaan verdachte worden opgelegd.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Bepaalt dat
geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. Beunk, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. J.P.C. van Dam van Isselt en M.C.J. Rozijn, rechters,
in tegenwoordigheid van J.O. van Saase-Zaagman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 maart 2016.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen