ECLI:NL:RBAMS:2016:1662

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
25 maart 2016
Zaaknummer
HA RK 34.2016
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in Dexia-zaak niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan motivering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 februari 2016 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoekster, die betrokken was in een procedure tegen Next Finance B.V. Het wrakingsverzoek was ingediend tegen kantonrechter mr. C.L.J.M. de Waal. Verzoekster stelde dat de rechter zich bevooroordeeld had getoond in eerdere uitspraken, wat volgens haar de onpartijdigheid van de rechter in deze zaak zou kunnen schaden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is, omdat de feiten en omstandigheden waarop het verzoek berust niet in het verzoek zijn opgenomen. Hierdoor ontbeert het verzoek een motivering. De rechtbank benadrukte dat de enkele verwijzing naar eerdere uitspraken van de rechter onvoldoende is om een vrees voor partijdigheid te onderbouwen. Bovendien is er in deze procedure nog geen inhoudelijke beslissing genomen, waardoor de gronden voor wraking niet zijn aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheid dat de rechter eerder onwelgevallige beslissingen heeft genomen, op zichzelf niet voldoende is om te concluderen dat de rechter in deze zaak partijdig zou zijn. De rechtbank verklaarde verzoekster niet-ontvankelijk in haar wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Wrakingskamer
Beslissing op het op 28 januari 2016 ingediende en onder rekestnummer
C/15/601664/ HA RK 34.2016 ingeschreven verzoek van:
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde: mr. L.C.M. Jurgens, advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- het in de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie van 28 januari 2016, overgelegd in de tussen verzoekster en Next Finance B.V. onder rolnummer DX EXPL 15-72 bij de kantonrechter aanhangige rolprocedure, opgenomen wrakingsverzoek;
  • de schriftelijke reactie van de rechter d.d. 2 februari 2016;
  • de email van 10 februari 2016 van de gemachtigde van verzoekster met daarin links met verwijzing naar een artikel in de Financiële Consument van augustus 2015, jaargang 22 nummer 3, een Youtube-link naar een door de gemachtigde van verzoekster gegeven presentatie en links naar twee eerdere door de rechter gedane uitspraken;
  • een door de gemachtigde ter zitting overgelegde pleitnota:
1.2
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 februari 2016, gelijktijdig met een door de gemachtigde namens een andere verzoeker tegen de rechter gedaan verzoek tot wraking, in een bij de rechter in behandeling zijnde procedure tegen eveneens Next Finance .
Verschenen zijn de gemachtigde van verzoekster en de rechter. De rechtbank heeft de gemachtigde van verzoekster en de rechter gehoord. De gemachtigde van verzoekster heeft een pleitnota overgelegd. Na de gemachtigde van verzoekster en de rechter over een weer de gelegenheid te hebben gegeven op elkaars standpunten te reageren is de behandeling gesloten en de uitspraak bepaald op 24 februari 2016.
2. De beoordeling
Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
2.1
Verzoekster is gedaagde in conventie, tevens eiseres in reconventie in een procedure waarin Next Finance in conventie nakoming vordert van een vaststellingsovereenkomst (de door het Gerechtshof Amsterdam algemeen verbindend verklaarde WCAM-overeenkomst houdende de zogenoemde Duisenbergregeling inzake Dexia-zaken), daarbij stellend dat Dexia de vordering aan haar heeft gecedeerd. In reconventie vordert verzoekster voor recht te verklaren – kort samengevat – dat Dexia de onderliggende effecten nimmer heeft aangekocht (maar deze heeft ingeleend) en om Next Finance B.V. te veroordelen om aan BKR te Tiel te berichten dat verzoekster niets meer verschuldigd is.
2.2
De procedure van verzoekster is bij de rechter in behandeling.
2.3
Op de rolzitting van 28 januari 2016 heeft verzoekster een conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in conventie genomen waarin verzoekster de rechter onder meer heeft verzocht toe te staan pleidooi te houden.
2.4
Op dit verzoek is nog niet beslist vanwege het feit dat verzoekster in dezelfde conclusie een verzoek tot wraking van de rechter heeft gedaan(terwijl de meest voor de hand liggende volgende processtap na de beslissing op het wrakingsverzoek is dat Next Finance eerst in de gelegenheid zal worden gesteld te dupliceren in reconventie).

3.De gronden van het verzoek

3.1
In de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie van 28 januari 2016 is ten aanzien van het verzoek tot wraking het volgende opgenomen.
“Verzoek tot wraking van kantonrechter mr C.LJ.M. de Waal
23. Wilson en haar gemachtigde zijn op gronden, feiten en omstandigheden aan andere door kantonrechter mr C.L.J.M. de Waal recent behandelde zaken effecten lease ontleend, thans van oordeel, dat De Waal zich ten opzichte van soortgelijke weren als thans door Wilson aangevoerd, bevooroordeeld heeft getoond en gedragen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt of zou kunnen lijden, wat reden is voor Wilson om kantonrechter De Waal hierbij te wraken. Met het verzoek thans toepassing te geven aan art. 36 e.v. Rv..”
3.2
In de email van 10 februari 2016 en ter zitting heeft de gemachtigde namens verzoekster verder aangevoerd dat namens verzoekster in de procedure gemotiveerd en gedocumenteerd is aangevoerd, dat de geleverde en aldus verworven aandelen niet zijn aangekocht aan de beurs met gebruikmaking van de slechts op papier ter beschikking gestelde lening(en), doch die verworven aandelen enkel zijn ingeleend van institutionele en andere grote beleggers, die hun aandelen in zeer groten getale in bewaring hadden gegeven bij de effecten-bewaarbedrijven van de Aegon-groep en de Dexia-groep.
3.3
De rechter wordt verweten eerder meermalen opzettelijke -en op basis van de inhoud van stukken waarvan hij weet of behoort te weten dat deze een (deels) valse inhoud hebben- vonnissen te wijzen, waarbij hij willens en wetens maar ten onrechte, het gevoerde verweer, dat de geleverde en aldus verworven aandelen niet zijn aangekocht, conform dezelfde riedel van het gerechtshof Amsterdam (in verschillende samenstellingen) afdoet door te motiveren dat de aandelen toch zijn ‘verworven en behouden’, overigens zonder in die uitspraak vast te stellen of en dat die verworven aandelen zijn aangekocht. Verzoekster verwijst naar twee door de rechter gewezen vonnissen waarvan de vindplaatsen door haar worden vermeld.
3.4
Kennelijk heeft de rechter bij motivering van de genoemde uitspraken, bij beantwoording van de vraag of verworven aandelen daadwerkelijk zijn aangekocht met kredietsommen, dezelfde logica of argumentatieleer gehanteerd zoals gebezigd door het gerechtshof Amsterdam bij uitspraak van 20 januari 2015 ECLI:NL:GHAMS:2015:106, zij het een pseudologica, waar hij steeds (impliciet) heeft geoordeeld, dat je een oorzaak -aankoop- kunt afleiden uit het gevolg: levering en aldus verwerven. Wegens het hanteren van zodanige pseudologica moet de rechter worden geacht partijdig te zijn, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tot het dienen van macro-economische belangen, waarbij de Aegon- en Fortis-groep (thans ABN AMRO) moeten worden behoed voor faillissement.

4.De reactie van de rechter

4.1
De rechter heeft aangevoerd dat de onderhavige zaak een geschil betreft tussen enerzijds een bedrijf dat stelt via cessie een vordering van Dexia te hebben overgenomen (in dit geval Next Finance) en een afnemer van een effectenleaseproduct (in dit geval verzoekster). In het verzoek worden geen concrete feiten of gedragingen aan het verzoek ten grondslag gelegd. Er is nog geen inhoudelijke beslissing genomen of een zitting gehouden. De beslissing op het pleidooiverzoek is nog niet genomen, en kan niet worden genomen nu de behandeling van de zaak door het wrakingsverzoek is geschorst. Dat in andere zaken bepaalde beslissingen zijn genomen vormt op zichzelf geen grond voor wraking van de rechter in de onderhavige zaken. Enige grond voor wraking wordt niet gesteld en is evenmin gebleken. De rechter is van mening dat er geen sprake is van enige aanwijzing voor (objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid dan wel partijdigheid aan zijn zijde.

5.De gronden van de beslissing

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv. dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Artikel 37 lid 1 Rv. bepaalt dat het verzoek dient te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden, op grond van artikel 37 lid 2 Rv. is het verzoek schriftelijk (behoudens indien het op de zitting wordt gedaan) en gemotiveerd en op grond van lid 3 van dat artikel dienen alle feiten of omstandigheden tegelijk te worden voorgedragen.
5.2
Getoetst aan het voorgaande overweegt de wrakingskamer dat het verzoek niet kan slagen reeds omdat de feiten en omstandigheden waarop het verzoek berust niet in het verzoek zijn opgenomen. Daarmee ontbeert het verzoek een motivering. Immers in het wrakingsverzoek wordt niet nader onderbouwd waarom de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De enkele verwijzing naar niet nader genoemde uitspraken van de rechter is daartoe onvoldoende.
Het standpunt van de gemachtigde dat in het verzoekschrift de gronden voor de wraking zijn aangevoerd en dat ter behandeling slechts een nadere toelichting op die gronden is gegeven kan niet worden gevolgd. In het wrakingsverzoek is immers niet meer vermeld dan dat de gronden, feiten en omstandigheden aan eerdere beslissingen van de rechter zijn ontleend, maar niet, zelfs niet summierlijk of indicatief, wat die aan die beslissingen ontleende gronden feiten of omstandigheden inhouden.
Verzoekster dient daarom in haar verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5.3
Ook indien de bij de behandeling alsnog bijgebrachte feiten en omstandigheden dadelijk bij het verzoek zouden zijn voorgedragen had het verzoek niet kunnen slagen. Het verzoek is immers erop gebaseerd dat de rechter eerder (in procedures tussen deels andere partijen) verzoekster onwelgevallige beslissingen heeft genomen.
5.4
De wrakingskamer stelt voorop dat in een wrakingsprocedure niet kan worden opgekomen tegen een onwelgevallige beslissing van een rechter. Het is de wrakingskamer immers niet toegestaan om te beoordelen of deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering inhoudelijk juist zijn, zij dient alleen te onderzoeken of deze beslissing en de motivering daarvan feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dat laatste kan naar het oordeel van de wrakingskamer slechts het geval zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de door de rechter genomen beslissing zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
5.5
De omstandigheid dat een rechter eerder in andere zaken onwelgevallig heeft beslist op argumenten die overeenkomen met die welke verzoekster thans in haar zaak aanvoert, is niet zonder meer een omstandigheid die erop wijst dat de rechterlijke onpartijdigheid van de rechter in deze zaak schade zou kunnen lijden. Een rechter neemt zijn beslissing immers op grond van concrete omstandigheden van het individuele geval. In de onderhavige zaak is nog geen enkele inhoudelijke beslissing genomen. Bovendien zijn de eerder door de rechter genomen beslissingen, naar de gemachtigde ook zelf naar voren heeft gebracht, in lijn met hetgeen door het Gerechtshof Amsterdam in een beschikking en verschillende arresten eerder is beslist op soortgelijke verweren als door verzoekster in de onderliggende zaak zijn aangevoerd. Dat maakt dat de eerder door de rechter genomen beslissingen niet zo onbegrijpelijk zijn dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat die door vooringenomenheid van de rechter zijn ingegeven.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. A.J. Dondorp, voorzitter, G.H. Marcus en O.J. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 februari 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.