ECLI:NL:RBAMS:2016:1661

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 februari 2016
Publicatiedatum
25 maart 2016
Zaaknummer
HA RK 35.2016
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in Dexia-zaak niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan motivering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 24 februari 2016 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker in een procedure tegen Next Finance. Het wrakingsverzoek was ingediend op 29 januari 2016 en was gericht tegen mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter te Amsterdam. De verzoeker stelde dat de rechter zich eerder bevooroordeeld had getoond in vergelijkbare zaken, wat volgens hem de onpartijdigheid van de rechter in deze zaak zou kunnen schaden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is, omdat de feiten en omstandigheden waarop het verzoek berust niet in het verzoek zijn opgenomen. Hierdoor ontbeert het verzoek een noodzakelijke motivering. De rechtbank benadrukte dat de enkele verwijzing naar eerdere uitspraken van de rechter onvoldoende is om te concluderen dat er sprake is van partijdigheid.

De procedure werd behandeld op een openbare zitting op 17 februari 2016, waar zowel de gemachtigde van de verzoeker als de rechter aanwezig waren. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gehoord en na sluiting van de behandeling werd de uitspraak bepaald op 24 februari 2016. De rechtbank concludeerde dat, zelfs als de bij de behandeling ingediende feiten en omstandigheden bij het verzoek waren voorgedragen, het verzoek nog steeds niet zou kunnen slagen. De wrakingskamer stelde vast dat in een wrakingsprocedure niet kan worden opgekomen tegen onwelgevallige beslissingen van een rechter, en dat de eerder genomen beslissingen van de rechter niet zo onbegrijpelijk waren dat ze alleen door vooringenomenheid verklaard konden worden.

De rechtbank verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek, en tegen deze beslissing staat geen voorziening open volgens artikel 39, vijfde lid, Rv.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Wrakingskamer
Beslissing op het op 29 januari 2016 ingediende en onder rekestnummer
C/15/601692/ HA RK 35.2016 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. L.C.M. Jurgens, advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. C.L.J.M. de Waal, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 Het bij brief van 29 januari 2016 ingediende wrakingsverzoek met bijlagen;
 De schriftelijke reactie van de rechter d.d. 2 februari 2016;
 de email van 10 februari 2016 van de gemachtigde van verzoeker met daarin links met verwijzing naar een artikel in de Financiële Consument van augustus 2015, jaargang 22 nummer 3, een Youtube-link naar een door de gemachtigde van verzoeker gegeven presentatie en links naar twee eerdere door de rechter gedane uitspraken;
 een door de gemachtigde ter zitting overgelegde pleitnota.
1.2
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
1.3
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 februari 2016, gelijktijdig met een door de gemachtigde namens een andere verzoeker tegen de rechter gedaan verzoek tot wraking, in een bij de rechter in behandeling zijnde procedure met eveneens Next Finance als wederpartij.
Verschenen zijn de gemachtigde van verzoeker en de rechter. De rechtbank heeft de gemachtigde van verzoeker en de rechter gehoord. De gemachtigde van verzoeker heeft een pleitnota overgelegd.
Na de gemachtigde van verzoeker en de rechter over een weer de gelegenheid te hebben gegeven op elkaars standpunten te reageren is de behandeling gesloten en de uitspraak bepaald op 24 februari 2016.

2.De beoordeling

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
2.1
Verzoeker is eiser in een procedure met rolnummer K/4001/3794423 CV EXPL 15-1892 in welke procedure verzoeker herroeping vordert van een tussen hem en Next Finance op 17 december 2008 gewezen vonnis.
2.2
De procedure van verzoeker is bij de rechter in behandeling. De zaak staat voor vonnis op 1 februari 2016.
2.3
Bij brief van 21 januari 2016 heeft verzoeker de rechter verzocht toe te staan pleidooi te houden waarbij de gemachtigde van verzoeker aan de hand van een PowerPointpresentatie, inzichtelijk wil maken hoe de zwendels van de Aegon- en Dexia-groep achter de schermen van de effectenlease, daaronder begrepen de certificaten- en aandelenlease, in elkaar steken.
2.4
Bij brief van 29 januari 2016 heeft verzoeker dit verzoek herhaald.

3.De gronden van het verzoek

3.1
In de brief van 29 januari 2016 is als grond voor wraking opgenomen dat verzoeker en zijn gemachtigde op gronden, feiten en omstandigheden aan andere door de rechter recent behandelde zaken effecten lease ontleend, van oordeel zijn, dat de rechter zich ten opzichte van soortgelijke weren als thans door verzoeker aangevoerd, bevooroordeeld heeft getoond en gedragen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade lijdt of zou kunnen lijden, wat reden is voor verzoeker om de rechter te wraken.
3.2
In de email van 10 februari 2016 en ter zitting heeft de gemachtigde namens verzoeker verder aangevoerd dat namens verzoeker in de procedure gemotiveerd en gedocumenteerd is aangevoerd, dat de geleverde en aldus verworven aandelen niet zijn aangekocht aan de beurs met gebruikmaking van de slechts op papier ter beschikking gestelde lening(en), doch die verworven aandelen enkel zijn ingeleend van institutionele en andere grote beleggers, die hun aandelen in zeer groten getale in bewaring hadden gegeven bij de effecten-bewaarbedrijven van de Aegon-groep en de Dexia-groep.
3.3
De rechter wordt verweten eerder meermalen opzettelijke -en op basis van de inhoud van stukken waarvan hij weet of behoort te weten dat deze een (deels) valse inhoud hebben- vonnissen te wijzen, waarbij hij willens en wetens maar ten onrechte, het gevoerde verweer, dat de geleverde en aldus verworven aandelen niet zijn aangekocht, conform dezelfde riedel van het gerechtshof Amsterdam (in verschillende samenstellingen) afdoet door te motiveren dat de aandelen toch zijn ‘verworven en behouden’, overigens zonder in die uitspraak vast te stellen of en dat die verworven aandelen zijn aangekocht. Verzoeker verwijst naar twee door de rechter gewezen vonnissen waarvan de vindplaatsen door hem worden vermeld.
3.4
Kennelijk heeft de rechter bij motivering van de genoemde uitspraken, bij beantwoording van de vraag of verworven aandelen daadwerkelijk zijn aangekocht met kredietsommen, dezelfde logica of argumentatieleer gehanteerd zoals gebezigd door het gerechtshof Amsterdam bij uitspraak van 20 januari 2015 ECLI:NL:GHAMS:2015:106, zij het een pseudologica, waar hij steeds (impliciet) heeft geoordeeld, dat je een oorzaak -aankoop- kunt afleiden uit het gevolg: levering en aldus verwerven. Wegens het hanteren van zodanige pseudologica moet de rechter worden geacht partijdig te zijn, met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tot het dienen van macro-economische belangen, waarbij de Aegon- en Fortis-groep (thans ABN AMRO) moeten worden behoed voor faillissement.
3.5
Overigens is in deze zaak bij tussenvonnis beslist op de ingestelde incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging als bedoeld in art. 386 Rv. Die vordering is door de rechter afgewezen, waarbij hij reeds een voorlopig inhoudelijk oordeel heeft gegeven over de tot herroeping in de inleidende dagvaarding gestelde feiten en omstandigheden, terwijl dat oordeel volgens verzoeker blijk geeft van een vooringenomenheid met institutionele blinde vlek ten opzichte van het door verzoeker gevoerde verweer dat de verworven aandelen niet zijn ingekocht maar slechts zijn ingeleend.

4.De reactie van de rechter

De rechter heeft aangevoerd dat verzoeker herroeping vordert van een op 17 december 2008 tussen verzoeker en Next Finance gewezen vonnis waarin verzoeker is veroordeelt tot betaling. In het wrakingsverzoek worden geen concrete feiten of gedragingen aan het verzoek ten grondslag gelegd. Er is nog geen inhoudelijke beslissing genomen. De beslissing op het pleidooiverzoek is nog niet genomen, en kan niet worden genomen nu de behandeling van de zaak door het wrakingsverzoek is geschorst. Dat in andere zaken bepaalde beslissingen zijn genomen vormt op zichzelf geen grond voor wraking van de rechter in de onderhavige zaken. Enige grond voor wraking wordt niet gesteld en is evenmin gebleken. De rechter is van mening dat er geen sprake is van enige aanwijzing voor (objectief gerechtvaardigde vrees voor) vooringenomenheid dan wel partijdigheid aan zijn zijde.

5.De gronden van de beslissing

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 36 Rv. dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Artikel 37 lid 1 Rv. bepaalt dat het verzoek dient te worden gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden, op grond van artikel 37 lid 2 Rv. is het verzoek schriftelijk (behoudens indien het op de zitting wordt gedaan) en gemotiveerd en op grond van lid 3 van dat artikel dienen alle feiten of omstandigheden tegelijk te worden voorgedragen.
5.2
Getoetst aan het voorgaande overweegt de wrakingskamer dat het verzoek niet kan slagen reeds omdat de feiten en omstandigheden waarop het verzoek berust niet in het verzoek zijn opgenomen. Daarmee ontbeert het verzoek een motivering. Immers in het wrakingsverzoek wordt niet nader onderbouwd waarom de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De enkele verwijzing naar niet nader genoemde uitspraken van de rechter is daartoe onvoldoende.
Het standpunt van de gemachtigde dat in het verzoekschrift de gronden voor de wraking zijn aangevoerd en dat ter behandeling slechts een nadere toelichting op die gronden is gegeven kan niet worden gevolgd. In het wrakingsverzoek is immers niet meer vermeld dan dat de gronden, feiten en omstandigheden aan eerdere beslissingen van de rechter zijn ontleend, maar niet, zelfs niet summierlijk of indicatief, wat die aan die beslissingen ontleende gronden feiten of omstandigheden inhouden.
Verzoeker dient daarom in zijn verzoek niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5.3
Ook indien de bij de behandeling alsnog bijgebrachte feiten en omstandigheden dadelijk bij het verzoek zouden zijn voorgedragen had het verzoek niet kunnen slagen. Het verzoek is immers erop gebaseerd dat de rechter eerder (in procedures tussen deels andere partijen) verzoeker onwelgevallige beslissingen heeft genomen.
5.4
De wrakingskamer stelt voorop dat in een wrakingsprocedure niet kan worden opgekomen tegen een onwelgevallige beslissing van een rechter. Het is de wrakingskamer immers niet toegestaan om te beoordelen of deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering inhoudelijk juist zijn, zij dient alleen te onderzoeken of deze beslissing en de motivering daarvan feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dat laatste kan naar het oordeel van de wrakingskamer slechts het geval zijn als in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval de door de rechter genomen beslissing zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid van de rechter is ingegeven.
5.5
De omstandigheid dat een rechter eerder in andere zaken onwelgevallig heeft beslist op argumenten die overeenkomen met die welke verzoeker thans in zijn zaak aanvoert, is niet zonder meer een omstandigheid die erop wijst dat de rechterlijke onpartijdigheid van de rechter in deze zaak schade zou kunnen lijden. Een rechter neemt zijn beslissing immers op grond van concrete omstandigheden van het individuele geval. In de onderhavige zaak is - behoudens de beslissing op de incidentele vordering tot schorsen van de tenuitvoerlegging - nog geen inhoudelijke beslissing genomen. Niet is onderbouwd welke feiten en omstandigheden maken dat de rechter door zijn afwijzende beslissing op het incidentele verzoek vooringenomen zou zijn. De eerder door de rechter genomen beslissingen zijn, naar de gemachtigde ook zelf naar voren heeft gebracht, in lijn met hetgeen door het Gerechtshof Amsterdam in een beschikking en verschillende arresten eerder is beslist op soortgelijke verweren als door verzoeker in de onderliggende zaak zijn aangevoerd. Reeds dat maakt dat de eerder door de rechter genomen beslissingen niet zo onbegrijpelijk zijn dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat die door vooringenomenheid van de rechter zijn ingegeven.
BESLISSING
De rechtbank:
 verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek.
Aldus gegeven door mrs. A.J. Dondorp, voorzitter, G.H. Marcus en O.J. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 februari 2016 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.