Op 22 maart 2016 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Luxemburg. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd op 14 juli 2015 door de Juge d’Instruction van het Tribunal d’arrondissement de et à Diekirch. De opgeëiste persoon, geboren in 1993, wordt verdacht van strafbare feiten die zich in een internationale context hebben afgespeeld, met als pleegplaatsen Luxemburg en Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland ook rechtsmacht heeft, maar dit levert geen grond op om de overlevering te weigeren. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, die op 1 december 2015 was ingediend, behandeld op de openbare zitting van 8 maart 2016. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.P.C. Wester.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en geconcludeerd dat het voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten, waaronder valsheid in geschrift en witwassen. De verdediging heeft betoogd dat de overlevering op grond van artikel 2 van de Overleveringswet (OLW) geweigerd moest worden, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank oordeelde dat de feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat de opgeëiste persoon niet kon aantonen dat hij onschuldig was aan de feiten.
De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Luxemburgse autoriteiten is verstrekt, dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan indien hij wordt veroordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan en dat er geen weigeringsgronden zijn. De rechtbank heeft daarom besloten de overlevering toe te staan, waarbij de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering heeft kunnen komen. De uitspraak is gedaan door mr. A.C. Enkelaar, voorzitter, en mrs. I.M.L. Felix en P. Rodenburg, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. D. Smeets.