In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 maart 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het bestuur van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) inzake de openbaarmaking van een toetsingsverslag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A. Bakker, had op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) verzocht om openbaarmaking van dit verslag. Het bestuur had dit verzoek aanvankelijk afgewezen, met als argumenten dat openbaarmaking zou leiden tot schending van de persoonlijke levenssfeer en dat het verslag vertrouwelijke bedrijfsinformatie bevatte. Eiser betwistte deze argumenten en stelde dat de weigering om het verslag openbaar te maken niet deugdelijk was gemotiveerd.
De rechtbank oordeelde dat het bestuur niet voldoende had onderbouwd waarom de persoonlijke levenssfeer zwaarder zou wegen dan het belang van openbaarheid. Ook de argumenten met betrekking tot concurrentiegevoelige informatie werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond was, vernietigde dit besluit en droeg het bestuur op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangenafweging opnieuw moest worden gemaakt. Tevens werd het bestuur veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die in totaal € 992,- bedroegen.
De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en openbaarheid in bestuurszaken, en de noodzaak voor bestuursorganen om hun besluiten goed te motiveren, vooral wanneer zij zich beroepen op uitzonderingsgronden van de Wob.