In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 18 februari 2016, staat de vraag centraal of de verjaring van de bevoegdheid tot vernietiging van effectenlease-overeenkomsten is gestuit door een collectieve vordering. De eiser, DEXIA NEDERLAND B.V., heeft een rechtszaak aangespannen tegen een particulier, aangeduid als [eiser], die zich beroept op de vernietiging van lease-overeenkomsten op basis van artikel 1:88 BW. De procedure is voortgekomen uit een collectieve actie die door Stichting Eegalease is ingesteld op 13 maart 2003. De Hoge Raad heeft in een eerder arrest op 9 oktober 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3018) geoordeeld dat de stuitende werking van een collectieve vordering zich uitstrekt tot individuele vorderingen tot vernietiging van rechtshandelingen. Dit betekent dat als er binnen zes maanden na de verbindendverklaring van de collectieve regeling een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring is afgegeven, de verjaring van de bevoegdheid tot vernietiging is gestuit. De rechtbank overweegt dat de verjaring is gestuit indien uiterlijk op 25 juli 2007 een buitengerechtelijke vernietigingsverklaring is afgegeven, mits de bevoegdheid niet reeds was verlopen bij het aanhangig maken van de collectieve vordering. De rechtbank concludeert dat de vernietiging van de lease-overeenkomsten door de echtgenote van [eiser] tijdig heeft plaatsgevonden, waardoor de overeenkomsten rechtsgeldig zijn vernietigd. DEXIA wordt verplicht om de betaalde bedragen aan [eiser] te restitueren, verminderd met eventuele uitkeringen die hij heeft ontvangen. De zaak wordt aangehouden voor verdere bewijslevering en financiële specificaties van DEXIA.