4.11.Verdeling van de gemeenschap
4.11.1.De rechtbank zal uitgaan van de wettelijke peildatum voor de omvang van de gemeenschap, te weten de datum van indiening van het verzoekschrift, zijnde 21 oktober 2014. Vanaf dat moment is de gemeenschap vatbaar voor verdeling. Voor wat betreft de waarde van de boedelbestanddelen zal ten aanzien van de banksaldi en de schulden in beginsel worden uitgegaan van de waarde per peildatum, ten aanzien van de overige boedelbestanddelen de waarde op het moment van de feitelijke verdeling. Voor zover relevant wordt ten aanzien van de peildatum hieronder nader overwogen.
4.11.2.Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de gemeenschap per peildatum bestond uit de volgende bestanddelen:
de echtelijke woning te [adres 1] ;
de op de echtelijke woning rustende hypotheekschuld bij de ING-bank, [hypotheek] ;
de beleggingsverzekering bij Nationale Nederlanden, polisnummer [polisnummer] ;
e auto, [merk] met kentekennummer [kenteken] ;
het kistje met sieraden van de vrouw;
het kistje met sieraden van de man;
de diverse bankrekeningen;
de ING Groene Autolening: [autolening] .
4.11.3.De rechtbank zal in het hiernavolgende de verschillende bestanddelen bespreken.
Ad a, b en c) de echtelijke woning, de hypotheekschuld en de beleggingsverzekering
4.11.4.Beide partijen zijn het erover eens dat de echtelijke woning te Amsterdam dient te worden verkocht aan een derde en dat na aftrek van de hypotheekschuld de overwaarde gelijkelijk door partijen wordt gedeeld, dan wel eventuele onderwaarde door beide partijen gelijkelijk wordt gedragen. Voorts is niet tussen partijen in geschil dat de waarde van de beleggingsverzekering tussen partijen moet worden gedeeld.
4.11.5.De rechtbank zal de verdeling ten aanzien van de woning gelegen aan de [adres 1] ingevolge artikel 3:185 lid 1 BW vast stellen door te bepalen dat partijen de netto-opbrengst van voornoemde woning bij helfte dienen te verdelen, nadat deze woning op de hierna bepaalde wijze zal zijn verkocht.
4.11.6.Voornoemde verkoop zal dienen te geschieden door een gezamenlijke opdracht van partijen aan een makelaar in onroerend goed. Ter terechtzitting is gebleken dat partijen reeds contact hebben gezocht met een makelaar en dat de opdracht reeds is verstrekt zodat de rechtbank hiervan uit gaat.
4.11.7.Partijen zullen in overleg met de makelaar de vraagprijs, welke dient te zijn gebaseerd op de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, bepalen. Indien partijen niet binnen twee weken na de opdrachtverlening er in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen dan zal de makelaar de woning te koop aanbieden tegen marktconforme vraagprijs.
4.11.8.Partijen zullen in overleg met de makelaar de verkoopovereenkomst aangaan met degene die de hoogste prijs biedt indien en voor zover die prijs volgens beide partijen, gezien de onroerend goed markt ter plaatse en de kwaliteit van de woning, de best mogelijke prijs is. In het geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, dan zal de makelaar dit naar beste weten en kunnen bepalen. Beide partijen zijn gehouden aan deze verkoop en de daaropvolgende overdracht mee te werken.
4.11.9.Iedere partij is gehouden de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen.
4.11.10.Na verkoop en overdracht van de voormalige echtelijke woning wordt de verkoopopbrengst, na aflossing van de hypothecaire schulden en rekening houdend met de beleggingsverzekering bij Nationale Nederlanden, polisnummer [polisnummer] , gelijkelijk tussen partijen verdeeld, dan wel zal ieder van partijen de helft van de restschuld als eigen schuld dragen en betalen. In dit kader zullen de eventuele aan de hypothecaire leningen verbonden polis(sen) van levensverzekering worden afgekocht en zal de afkoopwaarde bij helfte tussen partijen worden verdeeld, dan wel in mindering worden gebracht op de restschuld.
Ad d en h) de auto en de ING Groene Autolening: [autolening]
4.11.11.De rechtbank zal – conform de overeenstemming tussen partijen – de auto aan de man toedelen, waarbij er wordt uitgegaan van een waarde van € 5.000,-. De rechtbank zal voorts bepalen dat de man uit hoofde van overbedeling de helft van de waarde aan de vrouw moet voldoen, derhalve € 2.500,-.
4.11.12.Voorts zal de rechtbank bepalen – conform de overeenstemming tussen partijen – dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor de Groene Autolening – welke lening is aangegaan voor de auto – ter hoogte van de waarde op de peildatum 21 oktober 2014.
4.11.13.Ter terechtzitting is gebleken dat partijen een of meerdere kistjes met sieraden hadden. Beide partijen hebben echter ter terechtzitting ontkend thans in het bezit te zijn van een of meerdere van deze kistjes, dan wel te weten waar deze kistjes zich bevinden. Gelet hierop is onvoldoende gemotiveerd gesteld dat er op de peildatum nog kistjes met sieraden tot de gemeenschap behoorden.
Ad g) de diverse bankrekeningen
4.11.14.Partijen hebben de volgende bankrekeningen opgevoerd:
betaalrekening [rekeningnummer] , saldo per peildatum € 17.619,48;
profijtrekening [rekeningnummer] , saldo per peildatum € 4.500,54;
Betaalrekening [rekeningnummer] , saldo per peildatum € 16,08;
Profijtrekening [rekeningnummer] , saldo per peildatum € 33.600,-;
ING beleggingsrekening, [rekeningnummer] , saldo per peildatum € 14.007,91;
[rekeningnummer] , saldo per peildatum € 1,-;
ING Beleggingsrekening, [rekeningnummer] , saldo per peildatum € 16.452,02;
betaalrekening bij ING bank, [rekeningnummer] , saldo per peildatum € -1.268,46;
ING toprekening, [rekeningnummer] , saldo per peildatum € 0.47;
ING beleggingsrekening, [rekeningnummer] ;
ING beleggingsrekening, [rekeningnummer] ;
Bankrekening bij ING bank, [rekeningnummer] , op naam van de man en de zoon;
Bankrekening bij ING bank, [rekeningnummer] , op naam van de man en de dochter;
ING credit card, op 25 oktober 2014 € -1.052,64;
Bankrekening bij Rabobank, [rekeningnummer] , saldo per peildatum € 5.794,26;
Rabo Directrekening met nummer [rekeningnummer] ;
Rabobank Internetsparen, [rekeningnummer] .
4.11.15.Door beide partijen is ten aanzien van diverse mutaties op voornoemde rekeningen een beroep gedaan op artikel 3:194 BW, artikel 1:164 BW en artikel 1:88 BW. De rechtbank zal in het hiernavolgende allereerst deze stellingen bespreken voordat er een uitspraak wordt gedaan ten aanzien van de verdeling van bovenstaande saldi en bankrekeningen.
Beroep op artikel 3:194 BW
4.11.16.Beide partijen hebben over en weer aangevoerd dat de andere partij vermogen achter heeft gehouden en beide partijen hebben in dat kader een beroep gedaan op artikel 3:194 lid 2 BW.
4.11.17.De discussie van partijen heeft zich met name toegespitst op het bedrag van € 19.000,- dat de vrouw op 4 augustus 2014 heeft overgemaakt naar haar moeder met het plan dat zij daar een auto van zou kopen. Uiteindelijk is dit niet doorgegaan en is het bedrag in januari 2015 weer overgemaakt aan de vrouw op rekeningnummer [rekeningnummer] . De vrouw is van oordeel dat dit bedrag alsnog in de verdeling dient te worden betrokken en heeft gesteld dat het saldo op die rekening op de peildatum daardoor niet € -1.380,52 moet bedragen maar € 17.619,48. De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de vrouw opzettelijk dit bedrag van € 19.000,- heeft willen verzwijgen en stelt dat hierdoor de vrouw dit bedrag heeft verbeurd in de zin van artikel 3:194 lid 2 BW. Voorts heeft de vrouw van haar kant weer gesteld dat de man opzettelijk lange tijd informatie met betrekking tot zijn bankrekeningen heeft achtergehouden en doet zij eveneens een beroep op voornoemd artikel.
4.11.18.De rechtbank overweegt als volgt. Krachtens artikel 3:194 lid 2 BW verbeurt een deelgenoot zijn aandeel in de gemeenschap indien die deelgenoot opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt. Voor de sanctie van artikel 3:194 lid 2 BW is aanleiding wanneer een der deelgenoten het bestaan van een tot de gemeenschap behorend goed verzwijgt, terwijl hij wist dat het goed tot de gemeenschap behoort. Uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat inderdaad bepaalde bankrekeningen en bedragen in een later stadium van de procedure naar voren zijn gebracht. Echter, de Hoge Raad heeft onlangs beslist dat de sanctie in de zin van artikel 3:194 lid 2 BW pas ingaat nadat de verdeling heeft plaatsgevonden. Tot aan het moment van de verdeling tussen de echtgenoten kunnen partijen nog melding maken van (het bestaan van) een vermogensbestanddeel dat in de verdeling betrokken moet worden (ECLI:NL:HR:2015:3475). Nu de verdeling van de gemeenschap tussen partijen nog niet heeft plaatsgevonden is naar het oordeel van de rechtbank het beroep van partijen op artikel 3:194 lid 2 BW prematuur en zal de rechtbank hieraan voorbij gaan. 4.11.19.Met betrekking tot de bankrekening met rekeningnummer [rekeningnummer] betekent dit dat de rechtbank zal uitgaan van een saldo per peildatum van € 17.619,48, zodat het bedrag van € 19.000,- hiermee alsnog in de verdeling wordt betrokken.
Beroep op artikel 1:164 BW jo 1:88 BW
4.11.20.De man heeft zich op het standpunt gesteld dat de vrouw een bedrag van in totaal € 60.000,- van de spaarrekening heeft overgemaakt naar haar betaalrekening in de periode van 15 juli 2014 tot en met 12 september 2014 en hiermee geld aan de gemeenschap heeft onttrokken dan wel de gemeenschap heeft benadeeld.
Volgens de man stelt de vrouw weliswaar dat zij € 30.000,- van voornoemd bedrag heeft aangewend ter aflossing van een lening aan haar ouders, maar kan hij haar hierin niet volgen; de man heeft namelijk twijfels over de echtheid van het door de vrouw overgelegde document waaruit de lening zou moeten blijken. Ten aanzien van dit document heeft de man aangevoerd dat er nooit eerder is gesproken over deze lening, de financieringsovereenkomst geen handtekeningen bevat en er betalingsdata zijn opgenomen die nooit zijn nagekomen. Voorts heeft de man aangevoerd dat er nooit rente betaald is over deze lening en dat de lening bij geen enkele belastingaangifte is opgegeven.
Ten aanzien van de resterende € 30.000,- die de vrouw van de spaarrekening naar de betaalrekening heeft overgemaakt, heeft de man aangevoerd dat hij niet weet waar dat bedrag is gebleven. Indien dit bedrag in het kader van schenkingen is overgemaakt aan de kinderen, doet de man een beroep op artikel 1:88 lid 1 sub b BW, nu hij geen toestemming heeft gegeven om bovenmatige giften aan de kinderen te doen.
De man concludeert dat de vrouw het bedrag van € 60.000,- welbewust aan de gemeenschap heeft onttrokken en doet primair een beroep op artikel 3:194 lid 2 BW en subsidiair stelt de man dat de vrouw op grond van artikel 1:164 lid 1 BW jo artikel 1:88 BW gehouden is de aangerichte schade aan de gemeenschap van goederen te vergoeden nu zij de gemeenschap heeft benadeeld.
4.11.21.De vrouw heeft betwist dat zij bewust € 60.000,- aan de gemeenschap zou hebben onttrokken dan wel de gemeenschap heeft benadeeld.
Zij stelt dat zij op 31 juli 2014 € 30.000,- heeft overgemaakt naar de rekening van haar moeder ter aflossing van een lening aan haar ouders voor het kopen van het huis aan de [adres 2] . Volgens de vrouw waren partijen niet vermogend genoeg om het huis zelf te kopen. Zij betwist dat de man niet zou hebben geweten van deze lening. Hij heeft voor het huwelijk van partijen ook geen huur of rente betaald. De vrouw betwist eveneens dat er handtekeningen zouden ontbreken op de door haar overgelegde financieringsovereenkomst en heeft verklaard dat haar vader de rente aan de Rabobank heeft betaald. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de vrouw overgelegd een stuk gedateerd 15 december 1994, ondertekend door de vrouw en haar ouders waarin – voor zover hier van belang – het volgende is vermeld:
“(…) [naam 1] (…) [naam 2] (….) verder te noemen financier, en [vrouw] (….) verder te noemen lener, komen hiermee het volgende overeen:
financier leent aan lener een geldsom ter hoogte van f 60.000,- gulden, voor de aankoop van de [adres 2] Dit bedrag is gesplitst in f 35.000,- gulden hypothecaire lening op naam van lener (…) met garantstelling van financier, en f 25.000 gulden afkomstig van de spaarrekening van financier. Lener zal dit bedrag in de toekomst terugbetalen aan de financier, verhoogd met de wettelijke rente. (…).”
Daarnaast heeft de vrouw een kopie van het koopcontract overgelegd waaruit de koopprijs van fl. 60.000,- blijkt alsmede heeft zij overgelegd de aan [vrouw] en [naam 1] gerichte offerte met betrekking tot de hypotheek en door hen ondertekende hypotheekakte van de Rabobank ten aanzien van een financieringsaanvraag van fl. 35.000,-. Ten slotte heeft de vrouw een verklaring overgelegd van [naam 3] , die heeft verklaard dat de koop van de [adres 2] mogelijk is gemaakt door een lening van de ouders van de vrouw van fl. 60.000,-.
Ter uitleg van de besteding van het overige overgemaakte geld heeft de vrouw verklaard dat zij op 21 juli 2014 € 4.020,81 heeft overgemaakt naar Super Travel B.V. voor een reis met de kinderen naar New York. Voorts noemt de vrouw de aanschaf van een laptop van € 1.031,96 voor de kinderen op 9 september 2014 en een bedrag van € 1.123,50 op 8 oktober 2014 voor een reis met de kinderen naar Euro Disney. Daarnaast verwijst de vrouw naar de € 19.000,- die zij had overgemaakt maar wat reeds weer is terug overgemaakt en in de verdeling zal worden meegenomen.
4.11.22.De vrouw heeft van haar zijde aangevoerd dat de man een onbekende creditcard schuld heeft van minus € 1.052,64 op de peildatum. Ten aanzien van deze schuld heeft zij een beroep gedaan op artikel 1:164 BW jo artikel 1:88 BW en heeft zij gesteld dat zij door de gebrek aan informatie met betrekking tot deze schuld niet kan controleren of deze schuld lichtvaardig is gemaakt in de zin van voornoemde artikelen. Voorts heeft de vrouw vraagtekens gezet bij het bedrag van € 10.000,- dat de man op 5 augustus 2014 contant heeft opgenomen en doet zij ten aanzien van dit bedrag eveneens een beroep op artikel 1:164 BW jo artikel 1:88 BW. Datzelfde geldt voor de ticket van € 1.500,- naar Suriname en de daar opgenomen € 1.386,23 nu de man voorafgaand aan de scheiding zonder de kinderen op een dure vakantie is gegaan, aldus de vrouw.
4.11.23.De rechtbank stelt het volgende voorop. Beide partijen stellen, kort samengevat, met een beroep op artikel 1:164 BW, dat de ander de huwelijksgemeenschap heeft benadeeld. Indien van benadeling van de gemeenschap sprake is, betekent dat dat de schade aan de gemeenschap moet worden voldaan. Uit voornoemd artikel volgt dat voor benadeling is vereist dat een van de echtgenoten lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen der gemeenschap heeft verspild of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 1:88 BW zonder vereiste toestemming of beslissing van de rechtbank heeft verricht. Naar het oordeel van de rechtbank dient een stelling dat de gemeenschap door de andere partij is benadeeld ten minste behoorlijk te worden gemotiveerd.
4.11.24.Partijen hebben met betrekking tot dit onderwerp de volgende geschilpunten genoemd:
aflossing schuld aan de moeder van de vrouw van € 30.000,-;
schenkingen aan de kinderen;
vakanties en laptop;
€ 19.000,-;
€ 10.000,-;
creditcard schuld.
4.11.25.De rechtbank verwijst voor zover partijen ten aanzien van voornoemde punten eveneens een beroep hebben gedaan op artikel 3:194 lid 2 BW – alvorens voornoemde punten te bespreken – naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het beroep op artikel 3:194 lid 2 BW.
Ad a) aflossing schuld aan de moeder van de vrouw van € 30.000,-
4.11.26.Naar de rechtbank begrijpt betwist de man het bestaan van deze schuld en stelt hij dat de vrouw door het overmaken van dit bedrag de gemeenschap heeft benadeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is echter genoegzaam gebleken, mede door de door de vrouw overgelegde financieringsovereenkomst welke overeenkomt met de door de vrouw overgelegde hypotheekakte van de Rabobank ten aanzien van een financieringsaanvraag van fl. 35.000,-, dat er op 15 december 1994 een leningsovereenkomst is getroffen tussen de vrouw en haar ouders van 60.000 gulden. Daar komt bij dat de man niet heeft betwist dat hij vanaf 1995 tot en met 2000 nimmer huur of rente aan de vrouw heeft hoeven te betalen. In het licht daarvan is het enkele feit dat de lening nooit in een belastingaangifte is opgenomen onvoldoende om de stellingen van de vrouw ten aanzien van deze schuld te weerleggen. Deze schuld moet derhalve als een gemeenschapsschuld worden aangemerkt. Ingevolge de regel van artikel 1:97 lid 1 BW omtrent het bestuur van de gemeenschap stond het de vrouw vrij om deze gemeenschapsschuld af te lossen. Gelet hierop zal de rechtbank de verzoeken van de man ten aanzien van dit bedrag afwijzen.
Ad b) de schenkingen aan de kinderen
4.11.27.Naar het oordeel van de rechtbank is op geen enkele wijze gebleken dat er door de vrouw schenkingen aan de kinderen zijn gedaan. Gelet hierop komt de rechtbank niet toe aan het oordeel of de vrouw al dan rechtshandelingen heeft verricht waar de toestemming van de man voor nodig was (artikel 1:88 BW). De rechtbank zal het verzoek van de man ten opzichte van dit punt afwijzen.
Ad c) vakanties en laptop
4.11.28.Ter terechtzitting is gebleken dat beide partijen geld hebben uitgegeven om op vakantie te gaan en dat de vrouw tevens nog een bedrag heeft uitgegeven aan een laptop voor de kinderen. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het veel geld - zeker het geld dat de man in zijn eentje aan een vakantie heeft uitgegeven - maar niet dermate veel geld dat gesproken kan worden van verspilling in de zin van artikel 1:164 BW. Gelet hierop zal de rechtbank de wederzijdse verzoeken van partijen hiertoe afwijzen.
4.11.29.Dit punt is reeds hiervoor onder het kopje “beroep op artikel 3:194 BW” besproken en het bedrag is inmiddels weer door de vrouw teruggestort en zal in de verdeling betrokken worden, zodat dit punt hier geen bespreking meer behoeft.
4.11.30.Ter terechtzitting heeft de man onbetwist gesteld dat dit een aflossing van een lening aan zijn moeder betrof. Dit betekent dat het wederom een gemeenschapsschuld betrof en dat het de man vrij stond deze namens de gemeenschap af te lossen. Gelet hierop zal de rechtbank het verzoek van de vrouw ten aanzien van dit bedrag afwijzen.
Ad f) de creditcard schuld
4.11.31.Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw haar stelling dat de gemeenschap door deze schuld is benadeeld onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank zal derhalve het verzoek van de vrouw ten aanzien van dit bedrag afwijzen.
4.11.32.Gelet op het voorgaande zal de rechtbank alle verzoeken van partijen waarin zij bedragen van elkaar vorderen uit hoofde van artikel 1:164 BW, artikel 1:88 BW en artikel 3:194 BW, afwijzen.
4.11.33.In het hiernavolgende zal de rechtbank de verschillende bankrekeningen bespreken.
Bankrekeningen onder punt 5, 7, 12 en 13
4.11.34.De rechtbank zal conform de overeenstemming tussen partijen de rekeningen genoemd onder 5, 7, 12, 13, buiten de verdeling houden. De rekeningen genoemd onder punt 12 en 13 betreft de rekeningen van de kinderen en de rekeningen onder punt 5 en 7 zijn beleggingsrekeningen. Nu partijen deze rekeningen niet wensen te betrekken in de verdeling behoeft te dien aanzien niet meer te worden beslist.
Bankrekening onder punt 4
4.11.35.Ten aanzien van de rekening genoemd onder 4 heeft de vrouw verklaard dat deze eveneens buiten de verdeling moet blijven nu dit een rekening voor de kinderen betreft. De vrouw heeft hiertoe aangevoerd dat partijen al 15 jaar lang de kinderbijslag op deze rekening storten met als doel om in de toekomst hiervan de studies, rijlessen en eventuele woningen van de kinderen van te betalen. De man heeft de stelling van de vrouw ten aanzien van deze rekening betwist en verklaard dat partijen nooit een bestemming hadden voor dit geld en dat dit geld ook nooit aan de kinderen is geschonken. Naar de mening van de man moet het saldo op deze rekening gewoon in de verdeling betrokken worden.
4.11.36.De rechtbank overweegt ten aanzien van deze rekening dat tussen partijen niet in geschil is dat op deze rekening jarenlang de kinderbijslag is gestort. De rechtbank acht het dan ook niet onaannemelijk dat dit bedrag bestemd was om de kosten van de kinderen mee te dekken. Desalniettemin is het bedrag niet aan de kinderen geschonken. Gelet hierop en nu partijen geen overeenstemming hebben bereikt over het saldo op de rekening valt het saldo in de gemeenschap van goederen. De rechtbank zal bepalen dat het saldo op deze rekening op 21 oktober 2014 bij helfte tussen partijen moet worden gedeeld.
De overige genoemde bankrekeningen
4.11.37.De rechtbank zal bepalen dat het batige saldi per de peildatum op de overige rekeningen bij helfte tussen partijen dient te worden verdeeld, dan wel indien er sprake is van een negatief saldi dit door beide partijen bij helfte moet worden gedragen.
4.11.38.Bij gebrek aan gegevens is de rechtbank niet op de hoogte van alle saldi van de bankrekeningen. Partijen hebben ter terechtzitting aan elkaar toegezegd dat zij de ontbrekenden gegevens nog aan elkaar zullen verstrekken. Gelet hierop en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de bankrekeningen zal de rechtbank de wederzijdse verzoeken van partijen ten aanzien van het overleggen van nadere bankafschriften, bij gebrek aan belang afwijzen.
4.11.39.De rechtbank overweegt verder dat, indien er nog meer bankrekeningen op de peildatum zijn dan de hiervoor genoemde, ook daarvan het saldi bij helfte op de peildatum tussen partijen moet worden gedeeld.