ECLI:NL:RBAMS:2015:9495

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2015
Publicatiedatum
29 december 2015
Zaaknummer
C/13/589041 / HA ZA 15-568
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident en aanhoudingsincident in civiele procedure tussen investeringsmaatschappij en verzekeringsmaatschappij

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, heeft de investeringsmaatschappij Archand S.À.R.L. een vordering ingesteld tegen de verzekeringsmaatschappij Ageas S.A./N.V. en een derde gedaagde. De procedure betreft een bevoegdheidsincident en een aanhoudingsincident. Archand vordert schadevergoeding van Ageas en de derde gedaagde, omdat zij meent dat deze partijen onjuiste en misleidende informatie hebben verstrekt over de financiële positie van Fortis, waarin Archand heeft geïnvesteerd. De rechtbank heeft de vorderingen van Ageas en de derde gedaagde tot onbevoegdverklaring afgewezen, omdat de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen. De rechtbank oordeelt dat de mededelingen die door Ageas en de derde gedaagde zijn gedaan, ook in Nederland hebben plaatsgevonden, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is. Daarnaast heeft de rechtbank de vorderingen tot aanhouding van de procedure afgewezen, omdat er geen voldoende samenhang is aangetoond met andere procedures die in België lopen. De rechtbank heeft de proceskosten van de incidenten toegewezen aan Ageas en de derde gedaagde, die als in het ongelijk gestelde partijen worden beschouwd. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/589041 / HA ZA 15-568
Vonnis in incidenten van 23 december 2015
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
ARCHAND S.À.R.L.,
gevestigd te Luxemburg, Luxemburg,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. N.P.M. Haas te Enschede,
tegen
1. de vennootschap naar buitenlands recht
AGEAS S.A./N.V.,
gevestigd te Brussel,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat prof. mr. H.J. de Kluiver te Amsterdam,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. P.D. Olden te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Archand en Ageas en [gedaagde sub 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 11 mei 2015, met producties;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, tevens houdende subsidiaire vordering tot aanhouding, met producties, van Ageas;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid, tevens houdende subsidiaire vordering tot aanhouding, met producties, van [gedaagde sub 2] ;
  • de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Inleiding

2.1.
Uit de tot dusverre in het geding gebrachte stukken en de tot dusverre betrokken stellingen en gevoerde verweren blijkt het volgende.
2.2.
Archand is een investeringsmaatschappij. In het verleden heeft zij onder meer belegd in aandelen Fortis N.V. (hierna: Fortis) en in de daarmee verbonden aandelen Fortis S.A./N.V., waarvan de aandelen waren genoteerd aan de beurzen te Amsterdam en Brussel.
2.3.
[gedaagde sub 2] was tot [datum] (onder meer) [functie] van Fortis.
2.4.
Fortis heeft in 2007 de overname van (onderdelen van) ABN Amro Bank N.V. (hierna: ABN Amro) aangekondigd. Om de koopprijs te financieren heeft Fortis in september 2007 ter waarde van EUR 13,4 miljard aan aandelen uitgegeven. In dat kader is er (onder meer) een prospectus gepubliceerd.
2.5.
Archand heeft in de periode van 22 januari 2008 tot 6 mei 2008 aandelen Fortis gekocht en op 16 november 2007 en 26 november 2007 heeft zij putopties op aandelen Fortis geschreven. Deze putopties zijn uitgeoefend in de periode gelegen tussen 9 juni 2008 en 20 juni 2008, als gevolg waarvan Archand gehouden was aandelen Fortis te kopen tegen een vooraf bepaalde prijs.
2.6.
Op 5 juni 2008 heeft [gedaagde sub 2] ten kantore van ABN Amro in Amsterdam een voordracht voor beleggers gehouden. Ook heeft daar op die dag een persoonlijk gesprek plaatsgevonden tussen (onder andere) [gedaagde sub 2] en vertegenwoordigers van Archand.
2.7.
In oktober 2008 hebben de Belgische, Luxemburgse en Nederlandse overheden grote delen van het door de Fortis-groep uitgeoefende bank- en verzekeringsbedrijf overgenomen.
2.8.
Fortis heeft op 11 mei 2010 haar naam gewijzigd in Ageas N.V. en Ageas N.V. is op 7 augustus 2012 gefuseerd met en opgegaan in Ageas S.A./N.V. (gedaagde sub 1 dus). Ageas is derhalve rechtsopvolgster onder algemene titel van Fortis.
2.9.
Bij dagvaarding van 13 januari 2010 hebben Deminor International bvba en een groot aantal andere personen Fortis SA/NV (thans Ageas) voor de Rechtbank van Koophandel te Brussel (België) gedaagd (hierna: de Deminor-procedure). Deze procedure bij de Rechtbank van Koophandel staat voor pleidooi in het najaar van 2016 .
2.10.
Op 15 februari 2012 heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een procedure die door meerdere eisers, waaronder [naam] , tegen Ageas N.V. is aangespannen (hierna: de [procedure] ). In dit vonnis is – kort gezegd – geoordeeld dat (onder meer) Fortis en [gedaagde sub 2] in de periode tussen 22 mei en 26 juni 2008 meerdere malen onjuiste en misleidende informatie over de solvabiliteit van de onderneming openbaar hebben gemaakt en daardoor onrechtmatig hebben gehandeld ten opzichte van eisers. Tegen dit vonnis hebben (destijds) Ageas N.V. en [gedaagde sub 2] bij appeldagvaardingen van 14 mei 2012 beroep ingesteld.

3.De hoofdzaak

3.1.
Archand vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Ageas en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeeld om aan Archand te betalen, bij wijze van schadevergoeding, primair EUR 33.379.273,-- met wettelijke rente en subsidiair EUR 30.088.473,--, met wettelijke rente, een en ander met veroordeling van Ageas en [gedaagde sub 2] in de proceskosten.
3.2.
Archand legt hieraan, zeer kort samengevat, ten grondslag dat Fortis en [gedaagde sub 2] als haar toenmalige [functie] , zowel in een persoonlijk onderhoud met Archand als in het algemeen jegens het (beleggend) publiek een reeks misleidende mededelingen zouden hebben gedaan waardoor bij beleggers als Archand een onjuist beeld zou zijn ontstaan van de financiële positie van Fortis. Archand stelt dat zij de aandelen Fortis bij een juist beeld van de financiële positie van Fortis niet zou hebben gekocht dan wel voortijdig van de hand zou hebben gedaan.

4.De bevoegdheidsincidenten

4.1.
Ageas en [gedaagde sub 2] vorderen ieder voor zich dat deze rechtbank zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de jegens hen ingestelde vorderingen. Zij beroepen zich op artikel 4 lid 1 van de herschikte EEX-Verordening (hierna EEX-Vo II) en stellen dat Ageas na voltooiing van de grensoverschrijdende fusie niet langer in Nederland, maar uitsluitend in België gevestigd is. Voor [gedaagde sub 2] geldt dat hij in België woont. Ageas en [gedaagde sub 2] stellen dat zij derhalve slechts kunnen worden opgeroepen voor de Belgische rechter. Ageas en [gedaagde sub 2] betwisten voorts dat Archand zich kan beroepen op de bijzondere regel van artikel 7 lid 2 EEX-Vo II, omdat reeds uit de dagvaarding blijkt dat Archand veel meer feiten en omstandigheden aan haar vorderingen ten grondslag legt dan slechts de drie in Amsterdam plaatsgevonden hebbende handelingen, en dat die voor het overige nagenoeg allemaal in België hebben plaatsgevonden, aldus Ageas en [gedaagde sub 2] .
4.2.
Archand voert gemotiveerd verweer. Archand beroept zich op de bijzondere regel van artikel 7 lid 2 EEX-Vo II en stelt dat de hoofdregel van artikel 4 EEX-Vo II zou moeten wijken omdat de handelingen waarop Archand haar verwijten baseert, met name hebben plaatsgevonden in Amsterdam althans in Utrecht. Hiermee doelt zij ten eerste op mededelingen die zijn gedaan door (destijds) Fortis en [gedaagde sub 2] in een persoonlijk onderhoud tussen [gedaagde sub 2] en medewerkers van Archand op 5 juni 2008 te Amsterdam, een voordracht voor beleggers door [gedaagde sub 2] op het hoofdkantoor van ABN Amro te Amsterdam en de bijdrage van [gedaagde sub 2] aan
Het Financieel Ontbijtvan het Financieel Dagblad. Voorts voert zij aan dat de overige onjuiste en misleidende mededelingen die door (destijds) Fortis en [gedaagde sub 2] zijn gedaan ook mede in Nederland zijn gedaan omdat blijkens een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 1 april 2015 (ECLI:NL:RBMNE:2015:1442) Ageas zelf de stelling heeft ingenomen dat vanwege de destijds bestaande duale structuur van de Fortis groep mededelingen over haar financiële situatie alsmede het verspreiden van het prospectus plaats vonden vanuit zowel de hoofdvestiging in België (Brussel) als de hoofdvestiging in Nederland (Utrecht). Ten slotte is ook de schade geleden in Amsterdam, de plaats waar de aandelen Fortis mede waren genoteerd, aldus Archand.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.3.1.
De rechtbank stelt voorop dat de basisregel van het EEX-Vo II is dat zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een verdragsluitende staat, worden opgeroepen voor de gerechten van die staat. Slechts in afwijking van dit fundamentele beginsel voorziet het verdrag in een aantal bijzondere bevoegdheden, waaronder ook die van artikel 7 aanhef en lid 2, op welk artikel dit beroep van Archand ziet. Aan deze bijzondere bevoegdheidsregels moet een strikte uitleg worden gegeven, die niet verder mag gaan dan de door het verdrag uitdrukkelijk voorziene gevallen. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EG berust de in artikel 7 aanhef en lid 2 vastgelegde regel op het bestaan van een bijzonder nauw verband tussen het geschil en het gerecht van de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, zodat de bevoegdheid van dit gerecht wordt gerechtvaardigd door de eisen van een goede rechtsbedeling en een nuttige procesinrichting.
4.3.2.
Uitgaande van de (niet betwiste) stellingen van Archand – die zijn onderbouwd met de in de voornoemde procedure bij de rechtbank Midden-Nederland door Ageas ter zake gedane uitlatingen – werden algemene mededelingen omtrent de financiële status van de Fortis-groep mede in Nederland verricht, net zoals de publicatie van documenten ter zake. Nu Archand aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd dat die mededelingen en publicaties onjuist en misleidend zijn en dat Ageas en [gedaagde sub 2] daardoor onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld, is de Nederlands rechter bevoegd om van de vordering op die grondslag kennis te nemen.
Ten aanzien van de mededelingen die door Ageas in de persoon van [gedaagde sub 2] aan Archand persoonlijk zijn gedaan althans tijdens bijeenkomsten in Nederland, staat niet ter discussie dat het een en ander in Amsterdam heeft plaatsgevonden zodat daarmee ook de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om de vordering van Archand op die grondslagen te beoordelen gegeven is.
Dat bij bevoegdheid van de Nederlands rechter de rechtbank Amsterdam bevoegd is om van de onderhavige vorderingen kennis te nemen is door Ageas noch [gedaagde sub 2] betwist en dus zal daarvan worden uitgegaan.
4.3.3.
Nu de bevoegdheid van deze rechtbank voor beide gedaagden is vastgesteld, moeten de incidentele vorderingen tot onbevoegdverklaring worden afgewezen.
4.3.4.
Ageas en [gedaagde sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de onbevoegdheidsincidenten worden veroordeeld, die – gelet op hun gelijkluidende stellingen – in dat verband als één incident zullen worden beschouwd.

5.De aanhoudingsincidenten

5.1.
Ageas en [gedaagde sub 2] vorderen dat de rechtbank haar uitspraak op de jegens ieder van hen ingestelde vorderingen aanhoudt totdat zal zijn beslist in de Deminor-procedure en in de de [procedure] . In zowel de Deminor-procedure als de [procedure] staat een groot aantal geschilpunten centraal die ook voor de onderhavige procedure van belang zijn. Ter bevordering van een doelmatige procesvoering en ter voorkoming van tegenstrijdige uitspraken dient de onderhavige zaak te worden aangehouden totdat in beide zaken definitief en onherroepelijk is beslist, aldus Ageas en [gedaagde sub 2] , waarbij zij ook de mogelijke precedentwerking van de uitspraak in de onderhavige zaak benadrukken.
5.2.
Archand voert gemotiveerd verweer. Zij voert aan dat er fundamentele verschillen bestaan tussen de Deminor-procedure en de onderhavige procedure. Zij betwist voorts dat sprake is van samenhangende vorderingen als bedoeld in artikel 30 EEX-Vo II en voert kort gezegd aan dat aanhouding van de onderhavige procedure in afwachting van de zich traag voortslepende Belgische procedure tot onredelijke vertraging zou leiden, terwijl niet vaststaat wat de voordelen van aanhouding zijn. Met betrekking tot de [procedure] voert Archand aan dat het vonnis in eerste aanleg dateert van 15 februari 2012 en dat in de daartegen door onder meer Ageas geëntameerde appelprocedure thans nog geen concreet zicht bestaat op een (tussen)arrest van het gerechtshof.
5.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
5.3.1.
Artikel 30 lid 1 EEX-Vo II bepaalt dat, wanneer samenhangende vorderingen aanhangig zijn voor gerechten van verschillende lidstaten, het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht, zijn uitspraak kan aanhouden. Lid 3 voegt daaraan toe dat “samenhangend” zijn vorderingen waartussen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. Voor toepassing van artikel 30 lid 1 EEX-Vo II gelden naar het oordeel van de rechtbank derhalve de volgende twee voorwaarden: (i) er zijn samenhangende vorderingen en (ii) het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht – in het onderhavige geval deze rechtbank – ziet aanleiding zijn uitspraak aan te houden. De door Ageas en [gedaagde sub 2] betoogde verplichting van de rechtbank om bij samenhangende vorderingen de zaak aan te houden, vindt geen steun in de redactie van het artikel, waarin – in tegenstelling tot bijvoorbeeld artikel 27 en 29 EEX-Vo II die wel dwingend zijn geformuleerd – uitdrukkelijk is bepaald dat de rechter in een dergelijk geval de zaak
kanaanhouden.
5.3.2.
De rechtbank ziet, ook wanneer zij er met Ageas en [gedaagde sub 2] van uitgaat dat er sprake is van samenhangende vorderingen in de zin van artikel 30 lid 1 EEX-Vo II, onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding haar uitspraak aan te houden. Redengevend is het volgende.
5.3.3.
In de Deminor-procedure zijn aan de eisende zijde – anders dan in de onderhavige procedure – een belangenorganisatie (Deminor) en een groot aantal individuele aandeelhouders van Ageas partij. Vanwege het feit dat Deminor ten behoeve van de beleggers geen schadevergoeding kan vorderen, verschillen de vorderingen in beide procedures ook grotendeels. Hetzelfde geldt voor de feitelijke en juridische grondslagen in beide procedures, daar Ageas in de Deminor-procedure primair is aangesproken op grond van prospectusaansprakelijkheid en de grondslag van de vordering in deze zaak veeleer is gelegen in andere uitingen van Ageas en [gedaagde sub 2] omtrent de financiële situatie. Tenslotte geldt dat volgens Archand de pleidooien in de Deminor-procedure zijn gepland voor september en oktober 2016 en het nog niet duidelijk is op welke termijn vervolgens een uitspraak in eerste aanleg is te verwachten, laat staan in hoeverre die uitspraak uiteindelijk raakvlakken zal hebben met de onderhavige zaak en welk gewicht daaraan dan in de onderhavige procedure moet worden toegekend.
Mede in het licht van het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht van behandeling binnen een redelijke termijn kan aanhouding van de uitspraak in de onderhavige procedure in afwachting van een uitspraak in België gelet op het voorgaande niet worden gerechtvaardigd. Het door Ageas en [gedaagde sub 2] gestelde belang dat zij, in afwachting van een relevante Belgische uitspraak, verschoond dienen te blijven van een complexe en kostbare Nederlandse procedure weegt hiertegen niet op. Evenmin kan op basis van hetgeen daartoe door Ageas en [gedaagde sub 2] is gesteld worden geoordeeld dat in België beter aan bewijsvergaring kan worden voldaan. De enkele stelling dat de feitelijke bedrijfsvoering met name vanuit België is verricht is, zonder nadere toelichting, niet te verenigen met de uitlating van Ageas in een eerdere procedure (Archand heeft hiertoe gewezen op de uitspraak ECLI:NL:RBMNE:2015:1442) dat het publiek maken van informatie vanwege de destijds bestaande duale structuur van de Fortis groep mede vanuit Utrecht geschiedde en voorts hebben Ageas en [gedaagde sub 2] niet voldoende toegelicht waarom het Nederlandse bewijsrecht te kort zou schieten.
5.3.4.
Ook in de [procedure] , waarvan thans een appelprocedure loopt, is alleen een verklaring voor recht gevorderd, met verwijzing naar de schadestaatprocedure. Nu zoals Archand aanvoert, er in de [procedure] nog geen concreet zicht is op een arrest van het hof, en het definitief en onherroepelijk beslist zijn van deze procedure en de daarop mogelijk volgende schadestaatprocedure nog ongewis is, geldt ook hier dat aanhouding van de onderhavige procedure in afwachting van een definitief oordeel in de [procedure] en de daarop mogelijk volgende schadestaatprocedure niet kan worden gerechtvaardigd, mede in het licht van het in artikel 6 EVRM gewaarborgde recht van behandeling binnen een redelijke termijn. De beginselen van een goede procesorde brengen mee dat in dit geval de belangen van Archand om voortvarend verder te procederen zwaarder wegen dan het belang van Ageas en [gedaagde sub 2] om hangende het hoger beroep tegen de [procedure] niet geconfronteerd te hoeven worden met andere complexe kostbare procedures in eerste aanleg waar (deels) dezelfde onderwerpen aan de orde zijn. Dit klemt te meer nu diverse Nederlandse rechters zich inmiddels hebben uitgesproken over het handelen van Fortis in de periode 2007-2008 waardoor het risico reeds verminderd is dat bij afzonderlijke berechting van deze zaak beslissingen zullen worden gegeven die daarmee onverenigbaar zijn. Daarbij komt ook dat Archand haar vordering niet alleen baseert op uitlatingen die ook in de [procedure] onderwerp van geschil zijn maar voorts – en in belangrijke mate – op hetgeen Ageas in de persoon van [gedaagde sub 2] in een persoonlijk gesprek met Archand omtrent de financiële positie van Fortis heeft medegedeeld en reeds daarom de feiten in de onderhavige zaak afwijken van de feiten in de [procedure] . Het is dus zeer de vraag hoe efficiënt het is om de [procedure] af te wachten alvorens in deze zaak verder te procederen.
5.3.5.
Anders dan door Ageas en [gedaagde sub 2] is gesteld doet het feit dat Archand zeven jaar na de gestelde schadebrengende feiten een procedure is gestart niet aan al het voorgaande af. De toelichting van Archand dat zij (de uitkomst van) het onderzoek van de Ondernemingskamer naar Fortis heeft afgewacht teneinde haar rechtspositie te bepalen is daarvoor naar het oordeel van de rechtbank een voldoende verklaring en doet geen afbreuk aan haar belang om thans wel voortvarend te willen procederen.
5.3.6.
De incidentele vorderingen tot aanhouding worden daarom afgewezen.
5.3.7.
Ageas en [gedaagde sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de incidenten tot aanhouding, die in dat verband – gelet op de gelijkluidende stellingen – als één incident zullen worden beschouwd.

6.Tussentijds hoger beroep

6.1.
Ageas en [gedaagde sub 2] hebben de rechtbank, vanwege het grote belang van Ageas met inbegrip van het risico dat bestaat op tegenstrijdige beslissingen in procedures die zijn gebaseerd op hetzelfde feitencomplex, verzocht tussentijds hoger beroep open te stellen van eventuele afwijzende beslissingen in de incidenten. Archand heeft zich daartegen verzet.
6.2.
De rechtbank ziet in hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd geen aanleiding om in dit geval af te wijken van het in artikel 337 Rv neergelegde uitgangspunt dat van tussenvonnissen als het onderhavige hoger beroep slechts tegelijk met dat van het eindvonnis kan worden ingesteld. Het gestelde belang van Ageas is al afgewogen in de beslissing omtrent de verzochte aanhouding en dat er overigens sprake is van een beslissing op een controversiële rechtsvraag of van vergelijkbare zwaarwichtige belangen is door Ageas en [gedaagde sub 2] onvoldoende onderbouwd.

7.De beslissing

De rechtbank
in de bevoegdheidsincidenten
7.1.
wijst het gevorderde af;
7.2.
veroordeelt Ageas en [gedaagde sub 2] in de kosten van de bevoegdheidsincidenten, aan de zijde van Archand tot op heden begroot op EUR 452,00;
7.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de aanhoudingsincidenten
7.4.
wijst het gevorderde af;
7.5.
veroordeelt Ageas en [gedaagde sub 2] hoofdelijk in de kosten van de aanhoudingsincidenten, aan de zijde van Archand tot op heden begroot op EUR 452,00;
7.6.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
7.7.
bepaalt dat de zaak, zoals tussen partijen is overeengekomen, weer op de rol zal komen van
24 februari 2016voor conclusie van antwoord aan de zijde van Ageas en [gedaagde sub 2] ;
7.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.M. Visser, bijgestaan door mr. S.E. Vlaanderen-Schüttenhelm, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2015. [1]

Voetnoten

1.type: SV