ECLI:NL:RBAMS:2015:9409

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
24 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 7715
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom wegens achterstallig onderhoud van een woning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 17 december 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde M.J.M. Berger, had bezwaar gemaakt tegen een last onder dwangsom die door het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel West van de gemeente Amsterdam was opgelegd. Deze last was opgelegd wegens achterstallig onderhoud aan een woning, waarbij verweerder stelde dat er strijd was met het Bouwbesluit 2012. Verzoekster betwistte de geconstateerde gebreken en voerde aan dat deze niet in de woning aanwezig waren of voortkwamen uit het gedrag van de huurder. Tijdens de zitting op 17 december 2015 is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat verweerder niet deugdelijk had onderzocht of de gebreken daadwerkelijk aanwezig waren en dat het primaire besluit niet voldeed aan de eisen van zorgvuldige voorbereiding. De voorzieningenrechter heeft daarom het primaire besluit geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar en verweerder opgedragen het griffierecht van € 331,- aan verzoekster te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en deugdelijke vaststelling van gebreken voordat handhavend kan worden opgetreden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/7715

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

17 december 2015 in de zaak tussen

[verzoekster] ,te Amsterdam, verzoekster
(gemachtigde: M.J.M. Berger)
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel West van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. R. Offenberg).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2015 (het primaire besluit) heeft het Afdelingshoofd Gebruik Bouw Milieu, kennelijk namens verweerder aan verzoekster een last onder dwangsom opgelegd.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2015. Verzoekster is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Tevens is namens verzoekster ter zitting verschenen [naam 1] , eigenaar van de b.v. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is ter zitting verschenen [naam 2] , bouwinspecteur van verweerder. Ook is ter zitting verschenen [naam 3] . Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek als volgt toe:
  • schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331,- aan verzoekster te
vergoeden.

Motivering

1. De beoordeling van de voorzieningenrechter betreft een voorlopige beoordeling hangende het bezwaar. Dit betekent dat de voorzieningenrechter, gelet op de betrokken belangen, een inschatting maakt van de kans van slagen van het bezwaar.
2.1
Op 21 oktober 2015 heeft [naam 3] , zoon van de huurder van de woning [adres] , een aantal gebreken gemeld aan [naam 2] , bouwkundig inspecteur van het stadsdeel. In het primaire besluit heeft verweerder naar aanleiding van een bouwkundige controle door voornoemde inspecteur op 21 oktober 2015 de last onder dwangsom opgelegd dat het achterstallig onderhoud aan de woning aan de [adres] te Amsterdam, ter hoogte van de derde verdieping en het trappenhuis, dient te worden beëindigd. De lekkage in de keuken nabij het lichtpunt dient verholpen te worden en de schade dient te worden gerepareerd. Verzoekster dient ervoor te zorgen dat er geen vocht meer via de gevels naar de vensterbanken in de slaapkamer komt. De lange wand op het balkon dient goed nagelopen te worden op zwakheden in het buitenstucwerk en behandeld te worden om vochtdoorslag te voorkomen. Het gat in het plafond van het trappenhuis ter hoogte van de derde verdieping dient te worden hersteld. De wanden van het toilet dienen te worden behandeld tegen schimmel. De rotte delen van het houten binnenkozijn in de badkamer dienen te worden vervangen of hersteld. Er dient een afvoervoorziening voor ventilatie te worden aangebracht in de keuken. De afvoervoorziening in de wc dient te worden nagekeken en gangbaar te worden gemaakt. De toegangsdeur tot het woongebouw dient zelfsluitend te worden gemaakt door bijvoorbeeld het plaatsen van een dranger. De deuropener en de deurbel dienen te worden hersteld. Bovengenoemde werkzaamheden dienen te worden opgeleverd met een deugdelijk afwerkingsniveau. Indien verzoekster de gebreken niet vóór 1 januari 2016 herstelt, verbeurt zij een dwangsom van
€ 9.000,-.
2.2
Op 16 december 2015 heeft verweerder de voorzieningenrechter desgevraagd medegedeeld dat de bouwinspecteur tijdens het bezoek aan de woning op 21 oktober 2015 digitale aantekeningen heeft gemaakt in zijn smartphone. Deze aantekeningen heeft de inspecteur aan zichzelf gemaild en verwerkt in het voornemen en het primaire besluit. Verweerder heeft aan de voorzieningenrechter een print van de email die de inspecteur aan zichzelf heeft gemaild overgelegd. Op deze print is het volgende vermeld:
“Lekkage lichtpunt keukenGat in plafond trapppenhuisLekkage voorgevelkozijn vensterbankVochtdoorslag wand achter balkonStucwerk boven balkon niet intactOnderhoud daklicht slecht schilderwerkAfvoer in keuken ontbreektAfvoer wc werkt niet
Herstel schimmelwerend wcHerstel kozijn onderkant wc deurBel doet t nietDranger ontbreekt
Mechanische deuropening defect”
2.3
Verweerder stelt in het primaire besluit dat verzoekster in strijd heeft gehandeld met artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet in samenhang met de artikelen 3.25, 3.37, 6.50 en 7.17 van het Bouwbesluit 2012.
3. Op grond van artikel 1b, tweede lid, in verbinding met artikel 2 van de Woningwet is het verboden een bestaand bouwwerk in een staat te brengen of te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat bouwwerk van toepassing zijnde technische voorschriften, als omschreven in het Bouwbesluit 2012.
4. Verzoekster heeft aangevoerd dat het merendeel van de in het besluit genoemde overtredingen zich niet voordoen in de woning op de derde verdieping en indien ze zich wel daarin voordoen, deze overtredingen voortkomen uit het gedrag van de huurder, namelijk diens weigering om deugdelijk te ventileren. Verweerder heeft voorts niet deugdelijk gemotiveerd welke gebreken de woning precies zou hebben, zodat het verzoekster onduidelijk is wat volgens verweerder precies hersteld moet worden. Het is bijvoorbeeld ten aanzien van de gestelde vochtdoorslag onduidelijk of verweerder daarmee een gebrek aan de achtergevel of aan de voorgevel van de woning bedoelt. Voorts stelt verzoekster dat de gestelde gebreken uit de op 16 december 2015 overgelegde lijst niet stroken met de in het primaire besluit gestelde gebreken en dat een aantal punten van de op 16 december 2015 overgelegde lijst nieuw zijn. Ten aanzien van een aantal punten dient niet verzoekster, maar de Vereniging van Eigenaren (VVE) als overtreder te worden aangemerkt. Verzoekster stelt ook dat het onderhoud van de woning geen strijd oplevert met de normen uit het Bouwbesluit 2012 en dat de woning geen gebreken vertoont. Ook heeft verzoekster aangevoerd dat er strijd is met het bepaalde in artikel 2:4, tweede lid Awb, nu bij verzoekster de indruk is ontstaan dat de handhavingsactie in het werk is gezet door de dochter van de huurder, die medewerker is bij het stadsdeel.
5. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat het in wezen gaat om eenvoudige constateringen, die ter plaatse door de bouwinspecteur zijn gedaan. Verweerder stelt dat de verslaglegging van de bouwinspecteur zoals verwerkt in het primaire besluit, mede gelet op de klachten van de huurders van de woning, een voldoende deugdelijke onderbouwing van de last onder dwangsom vormen. De bouwinspecteur is voldoende toegerust om de gebreken vast te stellen in een eenvoudig geval als dit, aldus verweerder.
Verweerder heeft ook aangegeven dat een precieze vaststelling van de geschonden NEN-normen niet nodig is. Verweerder vindt kortom dat afdoende blijkt van overtredingen van het Bouwbesluit 2012 die moeten worden hersteld en die ook hersteld hadden kunnen worden binnen de gestelde termijn. Als er een handhavingsverzoek ligt als in de onderhavige zaak dient verweerder een onderzoek in te stellen en op te treden. Van vooringenomenheid is geen sprake, aldus verweerder.
6.1
De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in het betoog dat de gebreken voldoende zijn vastgesteld. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van (de Afdeling) van 24 februari 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BV7265) dient verweerder vast te stellen dat het onderhoud zodanig achterstallig is dat het gebouw niet meer voldoet aan de eisen die het Bouwbesluit 2012 daaraan stelt. Daartoe is gelet op voornoemde uitspraak nodig dat verweerder op deugdelijke, deskundige wijze onderzoekt en vaststelt of de staat van het gebouw daadwerkelijk in strijd komt met de artikelen van het Bouwbesluit 2012, meer in het bijzonder met de daarin genoemde NEN-normen. Tevens is van belang wie als overtreder, namelijk degene in wiens macht het ligt de overtreding te herstellen, moet worden aangemerkt.
6.2
De door verweerder geconstateerde overtredingen zijn slechts gebaseerd op het lijstje van de bouwinspecteur, zoals overgelegd op 16 december 2015. Dit kan niet worden gekwalificeerd als deugdelijk vastgesteld onderzoek waaruit blijkt dat verweerder de bevoegdheid heeft handhavend op te treden omdat het gebouw niet meer voldoet aan de eisen van de artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet. Het belang van een dergelijk onderzoek is ter zitting ook gebleken, nu tussen partijen onduidelijk bleef wat precies moet worden hersteld. De voorzieningenrechte acht één en ander in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. In een handhavingsbesluit zoals in deze zaak aan de orde dient, om een last onder dwangsom op te kunnen leggen, voldoende kenbaar te zijn welke gebreken moeten worden hersteld. Dat is op dit moment niet het geval.
6.3
De conclusie is dat het primaire besluit niet voldoet aan de eisen van een zorgvuldige voorbereiding zoals neergelegd in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het primaire besluit zal onder deze omstandigheden reeds hierom in bezwaar vermoedelijk niet in stand blijven. Daarom schorst de voorzieningenrechter het primaire besluit tot zes weken na het besluit op bezwaar. De overige stellingen van partijen behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking meer. Deze stellingen kunnen in de bezwaarprocedure nader worden onderzocht.
6. 4 Verweerder moet het door verzoekster betaalde griffierecht van € 331,- aan verzoekster vergoeden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten, nu geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
mr. H.A. de Graaf, mr. M. de Rooij
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll: BB

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.