ECLI:NL:RBAMS:2015:94

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 januari 2015
Publicatiedatum
12 januari 2015
Zaaknummer
C-13-561169 - HA ZA 14-283
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en misbruik van procesrecht in luchtvracht kartelzaak

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een luchtvracht kartel, heeft de rechtbank Amsterdam op 7 januari 2015 uitspraak gedaan in een incident dat was ingeleid door EQUILIB NETHERLANDS B.V. tegen BRITISH AIRWAYS PLC, DEUTSCHE LUFTHANSA AG en LUFTHANSA CARGO AG. De rechtbank moest zich buigen over de vraag of zij bevoegd was om kennis te nemen van de vorderingen van Equilib tegen de luchtvaartmaatschappijen, die voortvloeiden uit een beschikking van de Europese Commissie waarin werd geoordeeld dat er sprake was van een internationaal kartel. Equilib, die optreedt voor benadeelde ondernemingen, vorderde verklaringen voor recht en schadevergoeding op basis van de deelname aan het kartel. De gedaagden, BA en Lufthansa, stelden dat de rechtbank zich onbevoegd moest verklaren, omdat er geen nauwe band zou zijn tussen de vorderingen tegen de verschillende gedaagden.

De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk een nauwe band bestond tussen de vorderingen, aangezien deze gebaseerd waren op dezelfde feitelijke situatie van deelname aan het kartel. De rechtbank verwierp de stelling van BA en Lufthansa dat Equilib misbruik maakte van procesrecht door een tweede procedure te starten, en concludeerde dat de Nederlandse rechter bevoegd was om van de vorderingen kennis te nemen. De incidentele vorderingen van BA en Lufthansa werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank stelde ook dat er geen aanleiding was om hoger beroep open te stellen tegen dit vonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/561169 / HA ZA 14-283
Vonnis in incident van 7 januari 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EQUILIB NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.H.J. van Maanen,
tegen
1. de vennootschap naar buitenlands recht
BRITISH AIRWAYS PLC.,
gevestigd te Harmondsworth, Verenigd Koninkrijk,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. D.J. Beenders,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
DEUTSCHE LUFTHANSA AG,
gevestigd te Keulen,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. R.B. Gerretsen,
3. de vennootschap naar buitenlands recht
LUFTHANSA CARGO AG,
gevestigd te Frankfurt am Main, Duitsland,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. R.B. Gerretsen.
Partijen in het incident worden hierna Equilib, BA en Lufthansa genoemd. Het incident is ingeleid in de hoofdzaak waarin Equilib eiseres is en KLM, Martinair, Air France, BA en Lufthansa de gedaagde partijen zijn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 december 2013, met producties
  • de incidentele conclusie tot onbevoegdheid van BA
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid van Lufthansa, met producties
  • de conclusie van antwoord in incidenten houdende exceptie van onbevoegdheid
  • het proces-verbaal van het op 21 november 2014 gehouden pleidooi, met de daarin genoemde processtukken en/of proceshandelingen
  • de brieven van mr. M.D. Klompenhouwer namens Lufthansa van 10 december 2014 en van mr. Van Maanen namens Equilib van 12 december 2014, als reactie op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
Blijkens een persbericht heeft de Europese Commissie (hierna: de Commissie) in een beschikking van 9 november 2010 geoordeeld dat vanaf december 1999 tot 14 februari 2006 brandstof- en veiligheidstoeslagen zijn gecoördineerd ten aanzien van vluchten van, naar en binnen de Europese Economische Ruimte en Zwitserland, door onder meer de luchtvaartmaatschappijen (hierna: de beschikking). Aan elf luchtvaartmaatschappijen zijn geldboetes opgelegd voor een totaalbedrag van € 799.445.000,-- voor deelname aan een internationaal kartel. De beschikking is tot op heden nog niet gepubliceerd. Tegen deze beschikking is door alle twintig geadresseerden daarvan, met uitzondering van Qantas Airways Limited, beroep ingesteld bij het Gerecht van de Europese Unie.
2.2.
Equilib stelt dat zij optreedt voor ruim 140 (groepen van) benadeelde ondernemingen die hun vorderingen op de deelnemers aan het kartel hebben gecedeerd aan haar, als vermeld in de door haar overgelegde annex I v5.
2.3.
Vooruitlopend op de beschikking heeft (de rechtsvoorganger van) Equilib reeds een procedure aanhangig gemaakt tegen KLM, Martinair en Air France onder zaak- en rolnummer 486440/ HA ZA 11-944 (hierna: de eerste procedure).
2.4.
De rechtbank heeft bij vonnis van 7 maart 2012 de behandeling van de hoofdzaak in de eerste procedure aangehouden “totdat de beschikking (…) dan wel de uitspraak van de Europese rechter daarover in kracht van gewijsde is gegaan”. Equilib heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Het Hof Amsterdam heeft bij arrest van 24 september 2013 het vonnis van de rechtbank vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Equilib vordert in de hoofdzaak (hierna: de tweede procedure) verklaringen voor recht om vast te stellen dat de luchtvaartmaatschappijen door deelname aan het kartel naar het recht van de betrokken rechtsstelsels hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door de benadeelden geleden schade alsmede veroordeling tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat. Equilib baseert de bevoegdheid van deze rechtbank met betrekking tot de vorderingen tegen BA en Lufthansa op artikel 6 lid 1 de verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo).
3.2.
BA en Lufthansa vorderen in het incident dat deze rechtbank zich onbevoegd verklaart. Zij stellen daartoe, samengevat, het volgende:
Artikel 6 sub 1 EEX-Vo is niet van toepassing wegens het ontbreken van een nauwe band in de zin van deze bepaling. In het onderhavige geval is geen sprake van eenzelfde feitelijke situatie zodat er geen gevaar bestaat voor onverenigbare beslissingen. Zoals uit het door Equilib overgelegde persbericht van de Commissie blijkt, verschillen de aan de geadresseerden van de beschikking opgelegde boetes immers onder meer vanwege de aard en de omvang van de vluchten en van deelname aan de inbreuk.
Evenmin is er sprake van een eenzelfde situatie rechtens. Volgens vaste Europese rechtspraak dient de nationale rechter te beoordelen of er bij afzonderlijke berechting van de vorderingen gevaar bestaat voor onverenigbare beslissingen en zijn de rechtsgrondslagen van de ingediende vorderingen een relevante maar op zichzelf niet steeds doorslaggevende factor bij die beoordeling. De verschillende rechtsstelsels zullen tot verschillen kunnen leiden ten aanzien van onder meer hoofdelijke aansprakelijkheid, groepsaansprakelijkheid en schadevergoeding, terwijl er daarnaast verschillen bestaan in het procesrecht van de verschillende lidstaten.
Equilib maakt misbruik van de in artikel 6 lid 1 EEX-Vo opgenomen bevoegdheidsregel. De onderhavige procedure betreft inhoudelijk hetzelfde onderwerp als de eerste procedure. Bovendien heeft Equilib zich er eerder tegen verzet dat de overige in de beschikking genoemde luchtvaartmaatschappijen hoofdgedaagden werden. Het is evident dat Equilib KLM en Martinair uitsluitend als ankervennootschappen gebruikt om bevoegdheid van deze rechtbank ten aanzien van Lufthansa en BA te creëren. Equilib probeert daardoor BA en Lufthansa af te houden van hun nationale rechter. Het entameren van een tweede procedure verenigt zich bovendien niet met het doel van met name artikel 6 EEX-Vo om proceskosten te beperken en procesefficiëntie te verhogen. Voornoemde handelwijze van Equilib is in strijd met een goede procesorde en levert misbruik van procesrecht op. Lufthansa en BA verzoeken tegen een eventueel afwijzend vonnis hoger beroep open te stellen.
3.3.
Artikel 6 lid 1 EEX-Vo bepaalt dat als er in dezelfde procedure meer dan
één gedaagde is, de gedaagden kunnen worden opgeroepen voor de woonplaats van één van hen, mits tussen de vorderingen tegen de verschillende gedaagden een zo nauwe band bestaat, dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven. Equilib heeft de rechtsmacht van de Nederlandse rechter ten aanzien van BA en Lufthansa gebaseerd op artikel 6 lid 1 EEX-Vo onder verwijzing naar KLM en Martinair, die alhier woonplaats hebben, als ‘ankergedaagden’.
3.4.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er tussen de vorderingen ingesteld tegen de verschillende gedaagden in de onderhavige zaak een nauwe band in de zin van artikel 6 lid 1 EEX-Vo, nu de vorderingen tegen de verschillende gedaagden zijn gebaseerd op eenzelfde feitelijke situatie en een eenzelfde situatie rechtens, te weten deelname aan het in de beschikking van de Commissie beschreven kartel. Dit brengt mee dat er een concreet risico bestaat op onverenigbare beslissingen wanneer aansprakelijkheid van de verschillende gedaagden in afzonderlijke procedures zou worden beoordeeld. De geadresseerden van een kartelbeschikking van de Commissie, zoals waarvan hier sprake is, kunnen ter zake van de in die beschikking beschreven gedragingen worden gedagvaard voor de rechter van de woonplaats van een van hen. In gelijke zin hebben geoordeeld de rechtbank Den Haag op 1 mei 2013 in de zaak CDC/Shell c.s. (paraffinewaskartel, ECLI:NL:RBDHA:2013:CA1870, r.o. 4.16 en verder) en deze rechtbank op 4 juni 2014 in de zaak CDC/Akzo c.s. (natriumchloraatkartel, ECLI:NL:RBAMS:2014:3190, r.o. 2.11 en verder). Verder heeft de advocaat-generaal van het Hof van Justitie op 11 december 2014 geconcludeerd (C-352/13, CDC Waterstofperoxide, ECLI:EU:C:2014:2443):
“(…) Artikel 6, punt 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad (…) moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een verweerder met woonplaats in het rechtsgebied van een lidstaat en in andere lidstaten gevestigde verweerders voor dat gerecht gezamenlijk worden aangesproken tot het verstrekken van inlichtingen en tot schadevergoeding ter zake van een enkele voortgezette inbreuk op artikel 81 EG (artikel 101 VVEU), die door de Europese Commissie is vastgesteld en waaraan verweerders in verschillende lidstaten en op verschillende tijdstippen hebben deelgenomen, gelijktijdige behandeling en berechting van deze vorderingen doelmatig is teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting onverenigbare uitspraken worden gegeven. (…)”
Het beroep van BA en Lufthansa op een vonnis van 17 juli 2013 van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2013:5504, r.o. 5.16 en verder) levert geen aanknopingspunten op voor een ander oordeel, reeds omdat afzonderlijke nationale kartels, zoals waarover de rechtbank Rotterdam in dat vonnis heeft beslist, thans niet aan de orde zijn (partijen zijn het hierover eens).
3.5.
Partijen hebben verder uitgebreid gedebatteerd over de vraag of Equilib misbruik maakt van procesrecht door de dagvaarding in de tweede procedure uit te brengen, en zo ja, of (en in welk juridisch kader) dat (mogelijke) misbruik relevant is bij de toepassing van artikel 6 lid 1 EEX-Vo.
3.6.
De mogelijkheid een nieuwe partij als gedaagde te betrekken bij een reeds aanhangig geding kan nodig zijn voor een geordend, doelmatig en eerlijk proces, bijvoorbeeld om een vergissing te herstellen, de verjaring van een rechtsvordering alsnog te stuiten of nieuwe verhaalsmogelijkheden veilig te stellen indien een relevante (rechts)persoon aanvankelijk over het hoofd is gezien. Het Nederlandse procesrecht verzet zich er niet tegen dat de eiser een nieuwe procedure aanhangig maakt tegen de nieuwe gedaagde, zonodig met hetzelfde ‘anker’ voor de bevoegdheid als in de eerdere procedure, waarna de beide zaken worden gevoegd. Deze werkwijze komt in de rechtspraktijk voor en is aanvaardbaar.
3.7.
Deze werkwijze is goed te rijmen met (het doel van) artikel 6 lid 1 EEX-Vo, zoals recent nog verwoord door de advocaat-generaal van het Hof van Justitie: gelijktijdige behandeling en berechting van vorderingen die zijn gegrond op een en dezelfde inbreuk (hetzelfde kartel) door hetzelfde gerecht met het oog op de doelmatigheid en teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting onverenigbare uitspraken worden gedaan. Uitgangspunt van artikel 6 lid 1 EEX-Vo is dat dezelfde rechter kennis neemt van zaken, mits sprake is van de vereiste nauwe samenhang, die zoals hiervoor is overwogen in dit geval aanwezig is.
3.8.
Omstandigheden die duiden op misbruik zijn gesteld noch gebleken. De stelling van BA en Lufthansa, dat de vordering enkel is ingesteld om hen te onttrekken aan de bevoegdheid van de rechter van de lidstaat waar zij woonplaats hebben (HvJ 13 juli 2006, C-103/05 Reisch Montage), is tegenover de betwisting door Equilib onvoldoende toegelicht. Lufthansa en BA hebben ook onvoldoende betwist dat zij, vergeleken met de situatie dat zij reeds in de eerste procedure gedagvaard zouden zijn, niet in hun verweer zijn benadeeld. De stelling van BA en Lufthansa, dat zij niet in het ongewisse mogen worden gelaten over de vraag of zij zullen worden gedagvaard voor deze rechtbank, is gelet op het voorgaande onjuist, althans deze stelling levert in dit geval bij gebreke van een nadere concrete toelichting geen aanwijzing op dat van misbruik sprake is.
3.9.
Het stond Equilib tegen deze achtergrond vrij om KLM, Martinair en Air France opnieuw te dagvaarden, thans samen met BA en Lufthansa.
3.10.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank zich bevoegd van de in de tweede procedure tegen BA en Lufthansa ingestelde vorderingen kennis te nemen. De incidentele vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
3.11.
BA en Lufthansa hebben verzocht hoger beroep van dit vonnis open te stellen. Equilib heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De rechtbank ziet, alle omstandigheden in aanmerking genomen, geen aanleiding hoger beroep open te stellen. Het daartoe strekkende verzoek van BA en Lufthansa zal dan ook worden afgewezen.
3.12.
BA en Lufthansa zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Equilib worden begroot op € 904,00 (2,0 punten x tarief € 452,00).
3.13.
Zoals reeds eerder aan partijen en hun raadslieden is bericht zal op 5 februari 2015 een zitting worden gehouden in de eerste procedure en de tweede procedure inzake de incidenten (betreffende de artikelen 22/843a Rv, 118 Rv en voeging) en zal op 1 april 2015 een regiezitting plaatsvinden in de eerste procedure, de tweede procedure en de daaraan gelieerde vrijwaringsprocedures (486442 / HA ZA 11-945 en 561722 / HA ZA 14-315). BA en Lufthansa hebben kenbaar gemaakt op 21 januari 2015 te willen antwoorden in (enkele van die) incidenten. Daartoe zal de zaak naar de rol worden verwezen.

4.De beslissing

De rechtbank
in de incidenten
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt BA en Lufthansa in de kosten van het incident, aan de zijde van Equilib tot op heden begroot op € 904,00,
4.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
4.4.
verwijst de zaak naar de rol van
21 januari 2015voor antwoord in incident aan de zijde van BA en Lufthansa.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Frakes, mr. H.J. Fehmers en mr. R.A. Dudok van Heel, bijgestaan door mr. J.P. van der Stouwe, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 januari 2015. [1]

Voetnoten

1.type: JPvS