In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een luchtvracht kartel, heeft de rechtbank Amsterdam op 7 januari 2015 uitspraak gedaan in een incident dat was ingeleid door EQUILIB NETHERLANDS B.V. tegen BRITISH AIRWAYS PLC, DEUTSCHE LUFTHANSA AG en LUFTHANSA CARGO AG. De rechtbank moest zich buigen over de vraag of zij bevoegd was om kennis te nemen van de vorderingen van Equilib tegen de luchtvaartmaatschappijen, die voortvloeiden uit een beschikking van de Europese Commissie waarin werd geoordeeld dat er sprake was van een internationaal kartel. Equilib, die optreedt voor benadeelde ondernemingen, vorderde verklaringen voor recht en schadevergoeding op basis van de deelname aan het kartel. De gedaagden, BA en Lufthansa, stelden dat de rechtbank zich onbevoegd moest verklaren, omdat er geen nauwe band zou zijn tussen de vorderingen tegen de verschillende gedaagden.
De rechtbank oordeelde dat er wel degelijk een nauwe band bestond tussen de vorderingen, aangezien deze gebaseerd waren op dezelfde feitelijke situatie van deelname aan het kartel. De rechtbank verwierp de stelling van BA en Lufthansa dat Equilib misbruik maakte van procesrecht door een tweede procedure te starten, en concludeerde dat de Nederlandse rechter bevoegd was om van de vorderingen kennis te nemen. De incidentele vorderingen van BA en Lufthansa werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank stelde ook dat er geen aanleiding was om hoger beroep open te stellen tegen dit vonnis.