Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.De procedures
in de zaak 11-2071
- de dagvaarding van 30 december 2010, met producties;
- het incidenteel vonnis van 28 maart 2012, waarbij de zaak 11-2071 op vordering van de Stichting is gevoegd met de zaak 11-2072, alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid van ThyssenKrupp c.s.;
- de incidentele conclusie strekkende tot onbevoegdverklaring ex artikel 2 EEX-Vo tevens verzoek tot het openstellen hoger beroep ex artikel 337 lid 2 Rv van Kone c.s.;
- de incidentele conclusie van antwoord tot bevoegdverklaring tevens afwijzing verzoek openstellen hoger beroep van de Stichting;
- de pleidooien van 3 april 2013 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnotities van de Stichting, Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s.
- de dagvaarding van 6 oktober 2011, met producties;
- het incidentele vonnis van 28 maart 2012, waarbij de Stichting niet-ontvankelijk is verklaard in haar vordering tot voeging, alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid van ThyssenKrupp c.s.;
- de incidentele conclusie strekkende tot onbevoegdverklaring ex artikel 2 EEX-Vo tevens verzoek tot het openstellen hoger beroep ex artikel 337 lid 2 Rv van Kone c.s.;
- de incidentele conclusie van antwoord tot bevoegdverklaring tevens afwijzing verzoek openstellen hoger beroep van de Stichting;
- de pleidooien van 3 april 2013 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnotities van de Stichting, Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s.
- de dagvaarding van 20 februari 2012, met producties;
- het incidenteel vonnis van 22 augustus 2012, waarbij de zaak 12-270 op vordering van de Stichting is gevoegd met de zaken 11-2071 en 11-2072, alsmede de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid van ThyssenKrupp c.s.;
- de incidentele conclusie strekkende tot onbevoegdverklaring ex artikel 2 EEX-Vo tevens verzoek tot het openstellen hoger beroep ex artikel 337 lid 2 Rv van Kone c.s.;
- de incidentele conclusie van antwoord tot bevoegdverklaring tevens afwijzing verzoek openstellen hoger beroep van de Stichting;
- de pleidooien van 3 april 2013 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnotities van de Stichting, Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s.
2.Feitelijke uitgangspunten
recitals). In artikel 1 van de Beschikking is per inbreuk bepaald welke ondernemingen hieraan hebben deelgenomen. In artikel 2 van de Beschikking wordt deze ondernemingen voor deze inbreuken een boete opgelegd. Artikel 3 van de Beschikking houdt het gebod aan deze ondernemingen in met onmiddellijke ingang een einde te maken aan hun inbreuken en van nieuwe inbreuken af te zien. Uit artikel 4 van de Beschikking volgt dat alle genoemde ondernemingen geadresseerden zijn van de Beschikking.
Article 1
- IKEA Services B.V. te Leiden,
- H&M Hennis & Mauritz AB te Stockholm, Zweden, en
- Ev. Diakonie-Krankenhaus gemeinnützige GmbH te Bremen, Duitsland,
- Kreditanstalt für Wiederaufbau (KfW) te Frankfurt am Main, Duitsland,
- Deka Immobilien Investment GmbH te Frankfurt am Main, Duitsland, en
- WestInvest Gesellschaft für Investmentfonds mbH te Düsseldorf, Duitsland,
- C&A Nederland C.V. te Amsterdam,
- C&A Mode GmbH & Co. KG te Düsseldorf, Duitsland,
- C&A België Comm. V. te Vilvoorde, België, en
- C&A Luxembourg SECS te Luxemburg, Luxemburg,
3.Het geschil in de hoofdzaken
- i) In de periode 1995-2004 hebben Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. deelgenomen aan een kartel op het gebied van de verkoop en installatie, de modernisering en het onderhoud van liften en roltrappen in België, Duitsland, Luxemburg en Nederland (hierna: het ‘Liftenkartel’);
- ii) Op 21 februari 2007 heeft de Commissie aan de deelnemers van het ‘Liftenkartel’, waaronder Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s., boetes opgelegd van in totaal € 992.000.000,00;
- iii) In de Beschikking heeft de Commissie vastgesteld dat de deelnemers aan het ‘Liftenkartel’ een ernstige inbreuk hebben gemaakt op artikel 81 van het EG-Verdrag; deze inbreuk bestond er onder meer uit dat de desbetreffende ondernemingen zich schuldig maakten aan:
- iv) Hier is sprake van zowel een schending van het Europese mededingingsrecht als een onrechtmatige daad in de zin van artikel 6:162 BW, meer concreet: een inbreuk op een wettelijke plicht, te weten artikel 81 EG-Verdrag; de Beschikking vormt bindend bewijs dat de karteldeelnemers artikel 81 EG-Verdrag hebben overtreden;
- v) De onrechtmatige gedragingen van Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. bestaan er verder uit dat zij in strijd met de zorgvuldigheid hebben gehandeld die zij in het maatschappelijk verkeer in acht dienen te nemen ten opzichte van afnemers van producten en diensten op de markt van liften en roltrappen; deze zorgvuldigheidsplicht die door Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. niet is nageleefd houdt in dat zij moeten afzien van het voeren van overleg met andere marktpartijen om prijzen kunstmatig vast te stellen en van het doorberekenen van zulke hoge prijzen aan de afnemers;
- vi) Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. waren zich zonder meer bewust van de onrechtmatigheid van hun gedragingen, zodat deze onrechtmatige gedragingen hun moeten worden toegerekend;
- vii) Als gevolg van deze onrechtmatige gedragingen van de karteldeelnemers hebben vorenbedoelde afnemers schade geleden; deze schade houdt met name verband met de hogere prijzen die de afnemers moesten betalen als gevolg van het ‘Liftenkartel’, maar bestaat ook uit de (kosten)voordelen die zij zijn misgelopen door het tekort aan innovatie in de markt als gevolg van het ‘Liftenkartel’; het door Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. geschonden kartelverbod strekte tot bescherming tegen deze schade;
- viii) Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. zijn ingevolge artikel 6:102 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die de afnemers als gevolg van het ‘Liftenkartel’ hebben geleden;
- ix) Voorts is voldaan aan alle vereisten voor hoofdelijke aansprakelijkheid van Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. voor gedragingen in groepsverband ingevolge artikel 6:166 BW; het is immers inherent aan een kartel dat daarbij sprake is van gedragingen die in groepsverband worden uitgevoerd;
- x) Nu ThyssenKrupp Liften B.V. woonplaats heeft in het rechtsgebied van deze rechtbank, is deze rechtbank op grond van artikel 99 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) bevoegd kennis te nemen van de vorderingen tegen deze gedaagde;
- xi) Wat betreft de vorderingen tegen Kone B.V., die woonplaats heeft in het rechtsgebied van de rechtbank Den Haag, is deze rechtbank bevoegd op grond van artikel 107 Rv, aangezien tussen deze vorderingen en de vorderingen tegen ThyssenKrupp Liften B.V. een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen;
- xii) Wat betreft de vorderingen tegen de overige gedaagden, die alle buiten Nederland woonplaats hebben, volgt de rechtsmacht van deze rechtbank uit artikel 6, aanhef en sub 1, van de Verordening (EG) Nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: EEX-Vo); wat ieder van de gedaagden Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. betreft, is namelijk sprake van vorderingen waartussen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting onverenigbare beslissingen worden genomen; deze vorderingen hebben immers allemaal betrekking op een gezamenlijke schending van het in artikel 81 EG-Verdrag neergelegde kartelverbod dan wel op aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW en artikel 6:166 BW en daarnaast op hetzelfde feitencomplex; daar komt bij dat de onderlinge verbondenheid van al deze vorderingen op zichzelf reeds volgt uit het gegeven dat de Europese Commissie ten aanzien van de gedragingen van Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. één Beschikking heeft gegeven; vermeden moet worden dat afzonderlijke berechting van de gedragingen van elk van de gedaagden leidt tot onverenigbare beslissingen in de zin van artikel 6, aanhef en sub 1, EEX-Vo.
- i) De Stichting is de onderhavige procedure gestart ten behoeve van het verkrijgen van vergoeding van de schade die de afnemers die hun vordering aan de Stichting hebben gecedeerd hebben geleden door het ‘Liftkartel’, zoals IKEA Services B.V., H&M Hennis & Mauritz AB en Ev. Diakonie-Krankenhaus gemeinnützige GmbH;
- ii) de ‘IKEA-groep’ is onder meer actief op de retailmarkt voor met name meubelen en overige consumentenproducten; zij verkoopt deze producten vanuit zeer grote vestigingen in 37 landen, waaronder Nederland en Duitsland; de ‘IKEA-groep’ heeft in haar 56 vestigingen in Nederland en Duitsland een groot aantal liften en roltrappen laten installeren, moderniseren en/of onderhouden door de karteldeelnemers; onderzoek heeft tot op heden uitgewezen dat met de desbetreffende bestedingen van de ‘IKEA-groep’ een totaalbedrag van ongeveer €7.350.000,00 is gemoeid;
- iii) H&M Hennis & Mauritz AB (hierna: H&M) is een onderneming die onder meer actief is op de retailmarkt voor kleding; sinds 1989 heeft H&M vestigingen in Nederland, inmiddels ongeveer 104; vanuit die vestigingen verkoopt H&M kleding aan consumenten; in die vestigingen heeft H&M een groot aantal liften en roltrappen laten installeren, moderniseren en/of onderhouden door de karteldeelnemers; onderzoek heeft tot op heden uitgewezen dat met de desbetreffende bestedingen van H&M een totaalbedrag van ongeveer € 708.536,42 is gemoeid.
- i) De Stichting is de onderhavige procedure gestart ter verkrijging van vergoeding van schade die Kreditanstalt für Wiederaufbau (hierna: KfW), Deka Immobilien Investment GmbH, WestInvest Gesellschaft für Investmentfonds mbH en Wiemer & Trachte GmbH hebben geleden door het ‘Liftenkartel’;
- ii) KfW is een investeringsbank; zij investeert in een groot aantal vastgoedgerelateerde projecten; bij die projecten heeft KfW ook een groot aantal liften en roltrappen laten installeren, moderniseren en/of onderhouden door de karteldeelnemers; onderzoek heeft tot op heden uitgewezen dat met de desbetreffende bestedingen van KfW een totaalbedrag van ongeveer € 2.000.000,00 is gemoeid;
- iii) Deka is een organisatie die zich wereldwijd bezig houdt met het beheren van investeringsfondsen in onroerend goed; Deka investeert onder andere in kantoren, de detailhandel, logistiek en hotels; samen met WestInvest beheert Deka fondsen met een waarde van meer dan 22 miljard euro; bij die projecten heeft Deka ook een groot aantal liften en roltrappen laten installeren, moderniseren en/of onderhouden door de karteldeelnemers; onderzoek heeft tot op heden uitgewezen dat met de desbetreffende bestedingen van Deka een totaalbedrag van ongeveer € 21.000.000,00 is gemoeid;
- iv) WestInvest is een organisatie die zich wereldwijd bezig houdt met het beheren van investeringsfondsen in onroerend goed; WestInvest investeert onder andere in kantoren, de detailhandel, logistiek en hotels; samen met Deka beheert WestInvest fondsen met een waarde van meer dan 22 miljard euro; bij die projecten heeft WestInvest ook een groot aantal liften en roltrappen laten installeren, moderniseren en/of onderhouden door de karteldeelnemers; onderzoek heeft tot op heden uitgewezen dat met de desbetreffende bestedingen van WestInvest een totaalbedrag van ongeveer € 21.000.000,00 is gemoeid;
- v) Wiemer & Trachte is een bouwonderneming uit Dortmund in Duitsland; Wiemer & Trachte is in 2007 door een Duitse rechtbank failliet verklaard; bij de bouwprojecten die door Weimar & Trachte zijn uitgevoerd heeft zij ook een groot aantal liften en roltrappen laten installeren, moderniseren en/of onderhouden door de karteldeelnemers; onderzoek heeft tot op heden uitgewezen dat met de desbetreffende bestedingen van Weimar & Trachte een totaalbedrag van ongeveer € 19.000.000,00 is gemoeid.
- i) De Stichting is de onderhavige procedure gestart ter verkrijging van vergoeding van schade die C&A en NH Hotels Benelux hebben geleden door het ‘Liftenkartel’;
- ii) C&A is een wereldwijde keten van kledingwarenhuizen; C&A is op dit moment vertegenwoordigd in meer dan 19 Europese landen met meer dan 1.400 filialen; in Nederland, Duitsland, België en Luxemburg heeft C&A in totaal iets meer dan 750 filialen; in deze filialen heeft C&A een groot aantal liften en roltrappen laten installeren, moderniseren en/of onderhouden door de karteldeelnemers; onderzoek heeft tot op heden uitgewezen dat met de desbetreffende bestedingen van C&A een totaalbedrag van ten minste € 30.000.000,00 is gemoeid;
- iii) NH Hotels Benelux maakt onderdeel uit van NH Hoteles, een wereldwijde Spaanse keten van hotels, restaurants en conferentiecentra; NH Hoteles heeft meer dan 400 hotels in 25 landen, waaronder Nederland, Duitsland, België en Luxemburg; NH Hotels Benelux heeft in deze hotels een groot aantal liften en roltrappen laten installeren, moderniseren en/of onderhouden door de karteldeelnemers; thans wordt onderzocht wat precies de totale bestedingen zijn van NH Hotels Benelux wat deze producten en diensten betreft.
4.Het geschil in de bevoegdheidsincidenten
Handlungsort) en evenmin als de plaats waar de schade is ingetreden (zgn.
Erfolgsort).
- Het ligt op de weg van de Stichting, de eiseres in de drie hoofdzaken, aan te tonen dat het voorwerp van het geschil reden vormt een uitzondering te maken op de in artikel 2 EEX-Vo neergelegde hoofdregel dat bevoegd zijn de gerechten van de lidstaat waar de gedaagde woonplaats heeft; naar de mening van ThyssenKrupp c.s. heeft de Stichting niet aan deze stelplicht voldaan;
- Deze rechtbank kan ten aanzien van de genoemde ThyssenKrupp-vennootschappen geen bevoegdheid ontlenen aan artikel 6, aanhef en sub 1, EEX-Vo om de volgende redenen:
prima facieduidelijk dat op de vorderingen tegen de verschillende ThyssenKrupp-gedaagden op grond van het internationaal privaatrecht verschillend (nationaal) recht van toepassing is.
- Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. hebben in de twee, door de Stichting ingestelde, voegingsincidenten verweer gevoerd maar hebben op geen enkel moment tijdens deze incidenten - noch in hun conclusies noch tijdens de pleidooien noch tijdens enig ander contact met de rechtbank - de bevoegdheid van deze rechtbank betwist; met hun onderhavige beroep op onbevoegdheid van deze rechtbank zijn zij derhalve te laat, zodat aan dit beroep voorbij dient te worden gegaan;
- Nog afgezien hiervan erkennen Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. ook zélf, gelet op hun optreden in de door de Stichting gestarte verzoekschriftprocedure tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor (met zaak-/rekestnummer 405750/HA ZA 12-536), dat deze rechtbank bevoegd is; ook hebben Kone c.s. en ThyssenKrupp c.s. op 26 en 27 september 2012 een brief aan de rechtbank gezonden met daarin een verzoek om uitstel tot het nemen van een conclusie van antwoord in de drie onderhavige zaken met als reden dat zij eerst de uitkomst van genoemde voorlopige getuigenverhoren wensten af te wachten;
- Er is sprake van een rechtens en feitelijk voldoende nauw verband tussen de vorderingen tegen alle gedaagden in de zin van artikel 6, aanhef en sub 1, EEX-Vo;
- Van gevaar voor onverenigbare beslissingen in de zin van artikel 6, aanhef en sub 1, EEX-Vo is wel degelijk sprake.
5.De beoordeling in de bevoegdheidsincidenten
in alle zaken
Een noodzakelijke voorwaarde voor bevoegdheid op grond van artikel 6, aanhef en sub 1, EEX-Vo is dater in geval van afzonderlijke berechting gevaar voor onverenigbare beslissingen bestaat. Het is aan de nationale rechter om te beoordelen of dit het geval is. Daarbij dient hij rekening te houden met alle noodzakelijke elementen uit het dossier, waartoe hij in voorkomend geval, ook al is dit voor de beoordeling niet noodzakelijk, de rechtsgrondslagen van de bij hem ingestelde vorderingen in de beschouwing zal moeten betrekken (HvJEG 11 oktober 2007, NJ 2008, 80 (Freeport); HvJEG 1 december 2011, NJ 2013, 66 (Painer)).
Beslissingen kunnen niet reeds tegenstrijdig worden geacht op grond van een divergentie in de beslechting van het geschil. Voor tegenstrijdigheid is vereist dat deze divergentie zich voordoet in het kader van eenzelfde situatie, feitelijk en rechtens (HvJEG 13 juli 2006, NJ 2008, 76 (Roche/Primus); HvJEG 11 oktober 2007, NJ 2008, 80 (Freeport); HvJEU 12 juli 2012, NJ 2013, 67 (Solvay)). Het gegeven dat tegen meerdere ‘verweerders’ gerichte vorderingen een verschillende rechtsgrondslag hebben, behoeft echter niet aan de toepassing van artikel 6, aanhef en sub 1, EEX-Vo in de weg te staan, mits voor de verweerders voorzienbaar was dat zij konden worden opgeroepen in de lidstaat waar een medeverweerder woonplaats had. Dit geldt temeer in zaken waarin de nationale bepalingen waarop de tegen de diverse verweerders ingediende vorderingen zijn gebaseerd in hoofdzaak identiek zijn. Bij de beoordeling van het gevaar voor onverenigbare beslissingen bij afzonderlijke berechting kan van belang zijn of de verweerders onafhankelijk van elkaar hebben gehandeld bij de hun verweten gedragingen. Zie laatstelijk HvJEU 1 december 2011, NJ 2013, 66 (Painer).
Handlungsort) als de plaats van schadelijke inwerking (zgn.
Erfolgsort).
Afspraken Duitse markt”, enige alinea’s aan bijeenkomsten die hebben plaatsgehad tussen deelnemers aan het Duitse kartel voor het voeren van dergelijk ‘concurrentiebeperkend’ overleg. Kort en zakelijk weergegeven hebben deze alinea’s betrekking op:
- a) de duur van het Duitse kartel, namelijk van 1 augustus 1995 tot 5 december 2003,
- b) de afspraken die zijn gemaakt tijdens de 26 bijeenkomsten die hebben plaatsgehad tussen 1995 en december 2000 waarbij opdrachten met betrekking tot de verkoop en installatie van roltrappen onderling werden verdeeld,
- c) de organisatie en de plaats van deze 26 bijeenkomsten,
- d) de voortzetting van vorenbedoeld overleg door de concerns Kone, ThyssenKrupp en Otis in de periode december 2000 - december 2003, waarbij in ieder geval ook afspraken zijn gemaakt over de verdeling van opdrachten in Duitsland met betrekking tot de verkoop, installatie of modernisering van liften en roltrappen, en
- e) de organisatie en de plaats van deze laatstbedoelde bijeenkomsten.
Handlungsort, neemt dat niet weg dat uit genoemde alinea’s van de dagvaarding en genoemde overweging van de Beschikking niet volgt dat genoemde 26 bijeenkomsten hebben plaatsgehad binnen het rechtsgebied van deze rechtbank, het arrondissement Rotterdam. Van een
Handlungsortbinnen het rechtsgebied van deze rechtbank als vereist voor bevoegdheid op grond van artikel 5, aanhef en sub 3, EEX-Vo is dan ook geen sprake.
Handlungsortin Nederland is gelegen, laat staan binnen het rechtsgebied van deze rechtbank.
Erfolgsortin het arrondissement Rotterdam is gelegen zijn gesteld noch gebleken.