Beoordeling
5. Door de erkenning van [gedaagde] wordt als vaststaand aangenomen dat de auto ten tijde van het onbetaald uitrijden in de garage aanwezig was.
6. In deze procedure moet de vraag worden beantwoord of Q-Park de door haar gestelde overeenkomst met [gedaagde] is aangegaan. Q-Park beroept zich op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten. Nu uit enige bijzondere regels of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid geen andere verdeling van de bewijslast voortvloei, draagt Q-Park op grond van het bepaalde bij artikel 150 Rv de stelplicht en bewijslast van die feiten. [gedaagde] heeft niet betwist dat bij het inrijden van een parkeergarage een overeenkomst tot stand komt. Ze betwist wel dat zij als kentekenhouder de contractuele wederpartij van Q-Park is.
7. De kantonrechter stelt vast dat er een overeenkomst met Q-Park tot stand komt op het moment van het passeren van de slagboom bij de ingang van de parkeergarage. De voorwaarden en tarieven van Q-Park waren toen kenbaar en zijn door in te rijden, en de uitrijkaart te accepteren, aanvaard. De kantonrechter is voorts van oordeel dat de acceptatie van het aanbod tot gebruikmaking van de parkeerfaciliteit is aanvaard door degene die daadwerkelijk kennis heeft genomen van dat aanbod en die het ook daadwerkelijk heeft geaccepteerd. De bestuurder van de auto dus.
8. Uit het voorgaande vloeit voort dat de bestuurder van de auto de contractspartij van Q-Park is. Onderzocht dient dan te worden of [gedaagde] als bestuurder van de auto dient te worden aangemerkt.
9. Er is naar het oordeel van de kantonrechter geen wettelijke basis om de kentekenhouder zonder meer als de contractspartij van Q-Park aan te merken. Uit een registratie als kentekenhouder kan wel het vermoeden worden afgeleid dat de eigenaar ook de bestuurder van de auto is. Het ligt dan op de weg van [gedaagde] om dat vermoeden te weerleggen.
10. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde] hierin niet is geslaagd, en overweegt daartoe het volgende. In het licht van de registratie als kentekenhouder en de door Q-Park overgelegde CD heeft [gedaagde] onvoldoende betwist dat zij niet de bestuurder is geweest. Zij heeft wel de naam gegeven van degene die volgens haar de auto heeft bestuurd, maar heeft dit niet verder onderbouwd.
11. Met betrekking tot de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden geldt het volgende. Ten eerste oordeelt de kantonrechter dat hetgeen te zien is op de door Q-Park overgelegde CD voldoet aan de beschrijving zoals Q-Park deze in haar algemene voorwaarden hanteert.
12. Artikel 6:233 onder b BW bepaalt dat de algemene voorwaarden van Q-Park slechts van toepassing zijn wanneer Q-Park [gedaagde] een redelijke mogelijkheid heeft geboden om van de inhoud van deze algemene voorwaarden kennis te nemen.
13. Het door Q-Park tegen betaling ter beschikking stellen van parkeergelegenheid voldoet aan de definitie van een dienst ex artikel 6:230a BW. Op grond van artikel 6:230c in relatie tot artikel 6:230b onder 6 BW volstaat het voor een dienstverrichter inzake de ter beschikking stelling van algemene voorwaarden, dat deze elektronisch gemakkelijk toegankelijk zijn op een door de dienstverrichter medegedeeld adres. Op het informatiebord bij de inrijterminal heeft Q-Park het adres medegedeeld waar de algemene voorwaarden kunnen worden opgevraagd; het gaat om een internetadres en het telefoonnummer van de Q-Park Customer Desk. De kantonrechter oordeelt dat Q-Park daarmee aan de wettelijke eis van terbeschikkingstelling van de algemene voorwaarden heeft voldaan zoals deze geldt voor dienstverrichters.
14. Ten aanzien van het moment van terbeschikkingstelling geldt dat deze vóór aanvang van de verrichting van de dienst dient plaats te vinden (artikel 6:234 lid 1). De kantonrechter overweegt dat de dienst die Q-Park aanbiedt, begint bij het verkrijgen van toegang tot de garage door de parkeerder. Gelet op het bepaalde in art. 6:217 BW en 3:37 lid 1 BW vindt deze verkrijging van toegang specifiek plaats bij opening van de slagboom. Het bord met de vermelding van de algemene voorwaarden staat voor deze slagboom. De kantonrechter komt derhalve tot het oordeel dat de terbeschikkingstelling tevens tijdig heeft plaatsgehad.
15. Het verweer van [gedaagde] dat de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn tussen partijen, slaagt op basis van het voorgaande niet. De algemene voorwaarden zijn derhalve van toepassing op de overeenkomst tussen Q-Park en [gedaagde] .
16. Voor wat betreft de gevorderde boete en het dagtarief geldt het volgende. [gedaagde] is een natuurlijk persoon en wordt daarom vermoed consument te zijn. Q-Park baseert haar vordering op artikel 6.3 en 6.5 van de algemene voorwaarden, althans wordt vermoed haar vordering op deze bedingen te baseren. Deze bedingen zijn opgesteld, althans worden vermoed te zijn opgesteld om in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen.
17. De kantonrechter dient op grond van rechtspraak van het Hof van Justitie (4 juni 2009, C 243/08, punt 32) en de Hoge Raad (13 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:691, r.o. 3.5.3) ambtshalve te beoordelen of het beding onredelijk bezwarend is. Daartoe dient artikel 6:233 BW conform de richtlijn te worden uitgelegd en – indien de kantonrechter vaststelt dat het beding ‘oneerlijk’ is – het beding ambtshalve te worden vernietigd (HR 13 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:691, r.o. 3.7.1 – 3.7.3). 18. De kantonrechter stelt daarbij voorop dat, in het geval wordt vastgesteld dat een beding ‘oneerlijk’ is in de zin van artikel 3 lid 1 en punt e uit de bijlage van Richtlijn 93/13/EEG (hierna: de richtlijn), deze de boete niet mag matigen, maar zonder meer verplicht is dat beding voor de consument buiten beschouwing te laten (HvJ 30 mei 2013, C 488/11, punt 57), tenzij de consument zich hiertegen verzet (HvJ 4 juni 2009, C 243/08, punt 35).
19. De kantonrechter is verplicht, alvorens daarover te beslissen, de procespartijen te verzoeken hierover hun standpunt kenbaar te maken (HvJ 21 februari 2013, C 472/11, punt 30 en 31 en HR 13 september 2013 ECLI:NL:HR:2013:691, r.o. 3.9.1). Q-Park wordt daarom in de gelegenheid gesteldbij akteeen toelichting te geven op de bedingen waarop zij een beroep doet. De zaak zal daartoe doorverwezen worden naar de rol. Vervolgens zal [gedaagde] in de gelegenheid worden gesteld daaropbij antwoordaktete reageren. Partijen dienen zich in hun (antwoord)akte tot dit onderwerp te beperken.