ECLI:NL:RBAMS:2015:8941

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
14 december 2015
Zaaknummer
13-706212-15, 13-706302-15, 13-702027-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake drugshandel en -bezit met bewijsuitsluiting en opgelegde gevangenisstraf en gebiedsverbod

Op 16 december 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan drugshandel en -bezit. De rechtbank heeft de zaken, die onder de parketnummers 13/706212-15, 13/706302-15 en 13/702027-15 zijn geregistreerd, gevoegd. De verdachte werd beschuldigd van het bezit en de handel in harddrugs op verschillende data in 2014 en 2015. Tijdens de zitting op 2 december 2015 heeft de officier van justitie, mr. M. Diependaal, zijn vordering gepresenteerd, terwijl de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. W. Drummen.

De rechtbank heeft de verzoeken om bewijsuitsluiting op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende reden was voor de aanhouding van de verdachte en dat de doorzoeking van zijn woning rechtmatig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk cocaïne en heroïne aanwezig had en dat hij betrokken was bij drugstransacties. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden en een zelfstandig gebiedsverbod van één jaar opgelegd voor een specifiek gebied dat door de burgemeester was aangewezen als Dealeroverlastgebied.

De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De rechtbank heeft ook de maatschappelijke impact van harddrugs en de noodzaak om de volksgezondheid te beschermen benadrukt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/706212-15 (zaak A), 13/706302-15 (zaak B) en 13/702027-15 (zaak C) (Promis)
Datum uitspraak: 16 december 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [plaats] en aldaar thans verblijvende.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 december 2015.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Diependaal, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W. Drummen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan drugshandel en/of drugsbezit op 19 oktober 2014, 18 april 2015 en 28 mei 2015.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. Bewijsuitsluiting
De raadsvrouw heeft in zaak A verzocht om bewijsuitsluiting van de goederen die bij doorzoeking van de woning van verdachte zijn aangetroffen, omdat sprake zou zijn geweest van schending van een belangrijk (strafvorderlijk) voorschrift. Zij heeft daartoe aangevoerd:
Er was onvoldoende redelijk vermoeden om verdachte aan te houden ter zake van bezit of handel in harddrugs. De aanhouding van verdachte is onrechtmatig en dientengevolge geldt dat ook voor de aansluitende doorzoeking bij verdachte thuis. Bovendien is de inhoud van de vordering die het Openbaar Ministerie ter onderbouwing van de aanvraag doorzoeking ter inbeslagneming aan de rechter-commissaris heeft voorgelegd onvolledig en misleidend. De inhoud van de vordering suggereert dat alleen verdachte in de buurt van de verdovende middelen zou zijn aangetroffen en niet, zoals het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] meldt, dat drie mannen zich in de buurt van de aangetroffen verdovende middelen bevonden. Het is maar de vraag of de rechter-commissaris de vordering met deze kennis van zaken zou hebben gehonoreerd. Er heeft een doorzoeking plaatsgevonden zonder dat er op dat moment een redelijk vermoeden van schuld tegen verdachte bestond. Gelet op het voorgaande is sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv). Door dit handelen is verdachte in zijn belangen geschaad. Er is inbreuk gemaakt op het huisrecht van verdachte en op zijn vrijheid, nu hij is aangehouden en vastgezet.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat in de omstandigheden door verbalisant [verbalisant 1] omschreven – in zijn proces-verbaal van bevindingen en ter terechtzitting herhaald – sprake was van een redelijk vermoeden van schuld. De aanhouding van verdachte was dan ook niet onrechtmatig. Bij de aanhouding en het onderzoek aan de kleding van verdachte zijn verschillende goederen aangetroffen, die aanwijzingen vormden dat verdachte zich bezighield met handel in drugs. Bij onderzoek naar de bij verdachte in beslag genomen telefoon zijn verscheidene foto’s aangetroffen met daarop hoeveelheden geld, een vuurwapen en verdachte gekleed in een kogelwerend vest. Op basis daarvan bestond voldoende redelijk vermoeden van schuld om ook de doorzoeking van de woning van verdachte te rechtvaardigen. Dat de omstandigheden voorafgaande aan de aanhouding niet volledig juist in de vordering tot doorzoeking zijn opgenomen, vormt geen zodanige omissie dat dit de rechtmatigheid van het handelen van de opsporingsambtenaren wegneemt. De rechtbank verwerpt daarom het verweer ex artikel 359a Sv strekkende tot bewijsuitsluiting.

5.Waardering van het bewijs

Zaak A
De verweren gegrond op het hiervoor besproken verzoek om bewijsuitsluiting en strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, behoeven geen verdere bespreking.
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft waargenomen, gerelateerd en ter terechtzitting herhaald dat hij op 19 oktober 2014 zag dat verdachte tezamen met twee andere mannen een trapje afrende, zich omdraaide en weer omhoog liep. Op de plaats waar verdachte het meest dichtbij was geweest, achter een schot, maar direct zichtbaar, heeft de verbalisant een papieren zak aangetroffen met daarin plastic bolletjes, waarvan later bleek dat deze cocaïne bevatten, ofwel een ‘stash’.
Gelet op de locatie waar de stash is aangetroffen, namelijk in een omgeving waar veel sprake is van drugshandel en -gebruik, en de waarde van de aangetroffen cocaïne is het niet aannemelijk dat de papieren zak met inhoud al langer op die plek lag.
Bij een onderzoek aan de kleding van verdachte werd een aanzienlijke hoeveelheid muntgeld aangetroffen. Verbalisant [verbalisant 1] heeft daarover ter terechtzitting verklaard dat hij ambtshalve bekend is met het feit dat bij drugshandel op straat vaak kleine hoeveelheden drugs worden verkocht en dat dealers om die reden vaak over grote hoeveelheden muntgeld en kleine coupures beschikken. Daarnaast is bij verdachte een boterhamzakje met kleine gaatjes aangetroffen. Dergelijke boterhamzakjes worden vaak gebruikt voor het verpakken van bolletjes cocaïne, zo relateert de verbalisant.
In de woning van verdachte zijn meerdere goederen aangetroffen die een aanwijzing vormen voor handel in drugs, waaronder aanzienlijke hoeveelheden (munt)geld in verschillende coupures en (in een doos ontbijtgranen:) een zakje met materiaal dat – zo bleek later – heroïne bevatte, verpakkingsmateriaal dat ten behoeve van drugsverkoop kan worden gebruikt en een weegschaal met daarop een geringe hoeveelheid materiaal, waarvan later bleek dat dit cocaïne bevatte.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft – in meer algemene zin – gesteld dat verdachte zich iedere nacht begeeft in de omgeving waar veelvuldig in harddrugs wordt gedeald, dat verdachte vaak een kogelwerend vest draagt en dat verdachte onder voortdurende belangstelling van harddrugsgebruikers verkeert.
De algemene (en onbetwiste) bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] en de bij verdachte en in zijn woning aangetroffen goederen duiden erop dat verdachte zich bezighoudt met handel in (hard)drugs. Deze dealerindicaties, bezien in combinatie met het aantreffen van de stash op een plaats waar verdachte het meest dichtbij was geweest, is voldoende om vast te stellen dat die stash aan verdachte toebehoorde.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte opzettelijk de in de papieren zak aangetroffen cocaïne aanwezig heeft gehad. Datzelfde geldt voor de verdovende middelen die in de woning van verdachte zijn aangetroffen.
Zaak B
Verdachte heeft dit feit bekend. De raadsvrouw heeft zich hieromtrent gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht dit feit bewezen zoals ten laste gelegd.
Zaak C
De raadsvrouw heeft erop gewezen dat getuige [persoon 1] heeft ontkend iets van verdachte te hebben gekocht en dat niet is vastgesteld wat door die [persoon 1] is weggegooid.
Door verbalisant [verbalisant 2] is waargenomen en gerelateerd dat verdachte en [persoon 1] op 28 mei 2015 op een locatie te Amsterdam waar veelvuldig wordt gehandeld in verdovende middelen naast elkaar stilstonden, dat verdachte schichtig om zich heen keek en dat verdachte en [persoon 1] elkaar iets gaven. [persoon 1] heeft dat wat hij kreeg aandachtig bekeken in zijn handpalm. Nadat [persoon 1] de verbalisant zag, heeft hij dat wat hij in zijn hand had in zijn mond gestopt. Vervolgens, toen [persoon 1] door de verbalisant werd staande gehouden, heeft [persoon 1] een aantal bolletjes in de gracht gespuwd. De verbalisant zag vier of vijf plastic bolletjes in het water drijven.
Bij de insluitingsfouillering van verdachte zijn meerdere plastic bolletjes aangetroffen, namelijk zeven waarvan later bleek dat deze cocaïne bevatten en zes waarvan later bleek dat deze heroïne bevatten.
Gelet op de genoemde feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is het zeer aannemelijk dat de verbalisant een transactie heeft waargenomen waarbij verdachte cocaïne of heroïne aan [persoon 1] heeft verkocht. Uit het dossier volgen geen aanwijzingen dat dit anders is. Evenmin heeft verdachte hieromtrent iets verklaard dat noopt tot een andere uitleg van de omstandigheden.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte opzettelijk enig middel van lijst I aan [persoon 1] heeft verkocht en dat verdachte de verdovende middelen die bij hem zijn aangetroffen opzettelijk aanwezig heeft gehad.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het in zaak A, onder 1 ten laste gelegde:
op 19 oktober 2014 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 1,26 gram en 2,51 gram en 0,09 gram bevattende cocaïne;
ten aanzien van het in zaak A, onder 2 ten laste gelegde:
op 19 oktober 2014 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad 2,49 gram bevattende heroïne;
ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
op 18 april 2015 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,75 gram bevattende cocaïne;
ten aanzien van het in zaak C cumulatief/alternatief ten laste gelegde:
op 28 mei 2015 te Amsterdam opzettelijk heeft verkocht aan [persoon 1] enige hoeveelheid bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
en
op 28 mei 2015 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 0,81 gram heroïne en 0,66 gram cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden met aftrek van voorarrest. Zij heeft voorts verzocht om aan verdachte een zelfstandig gebiedsverbod ex artikel 38v, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna Sr) ten aanzien van Dealeroverlastgebied 1.3 op te leggen.
De raadsvrouw heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
De rechtbank beslist op basis van het hieronder overwogene tot strafoplegging conform de eis van de officier van justitie.
Strafoplegging
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte wordt veroordeeld voor het bezit van substantiële hoeveelheden harddrugs op verschillende momenten. Uit het dossier en bij het verhandelde ter terechtzitting zijn meerdere aanwijzingen naar voren gekomen dat verdachte handelde in drugs. Eenmaal is een drugstransactie waargenomen door een verbalisant. Ook voor dat feit wordt verdachte veroordeeld.
Harddrugs zijn schadelijk voor het menselijk lichaam en dus voor de volksgezondheid. Ten behoeve van die volksgezondheid en om de maatschappelijke kosten die gepaard gaan met herstel na gebruik en misbruik van harddrugs te beperken, is het bezit ervan strafbaar gesteld. Illegale aanwezigheid en verkoop van harddrugs rechtvaardigt – blijkens de straffen die daarvoor in vergelijkbare zaken plegen te worden opgelegd – dan ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, mede omdat dergelijk gedrag bijdraagt aan de instandhouding van het criminele (drugs)circuit. Daarbij komt dat verdachte, blijkens een uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 december 2015, reeds eerder is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor (onder meer) drugsbezit en drugshandel. Al met al acht de rechtbank een dergelijke straf ook in deze passend.
Gebiedsverbod
Op grond van artikel 38v Sr kan bij rechterlijke uitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, waaronder begrepen een gebiedsverbod, worden opgelegd ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten.
Aan verdachte is uit andere hoofde een gebiedsverbod ten aanzien van Dealeroverlastgebied 1.3 (omschreven in bijlage V) voor de duur van drie maanden opgelegd. Ter versterking van dat gebiedsverbod en ter voorkoming van recidive na afloop van dat gebiedsverbod acht de rechtbank een opzichzelfstaand gebiedsverbod ex artikel 38v Sr geboden, en wel voor de duur van één jaar. De rechtbank zoekt aansluiting bij genoemd gebiedsverbod uit andere hoofde. Het Dealeroverlastgebied 1.3 betreft een beperkt gebied, welbewust aangewezen door de burgemeester, zodat verdachte daarmee niet disproportioneel in zijn vrijheid wordt beperkt.
De rechtbank zal daarbij de dadelijke uitvoerbaarheid ex art 38v, vierde lid, Sr bevelen, nu – gelet op eerdergenoemd strafblad van verdachte en de dealerindicaties – aanleiding bestaat om te vrezen voor recidive.
Voorts zal de rechtbank ex artikel 38w Sr bevelen dat bij overtreding van het gebiedsverbod vervangende hechtenis zal worden toegepast en bepaalt ten aanzien van de duur daarvan dat dient te worden aangesloten bij de brief van het College van Procureurs-Generaal (bijlage VI), waarin als uitgangspunt is opgenomen:
Voor het bepalen van de vervangende hechtenis bij een overtreding van een locatie- of gebiedsverbod of meldingsplicht geldt het volgende:
- 1e overtreding: 1 week vervangende hechtenis;
- 2e overtreding: 2 weken vervangende hechtenis;
- 3e overtreding en verder: 1 maand vervangende hechtenis.

10.Beslag

Onder verdachte zijn de voorwerpen en geldbedragen, opgenomen in de beslaglijsten in zaak A (40/706212-15, bijlage III) en zaak B (40/702027-15, bijlage IV), in beslag genomen. Op alle courante geldbedragen rust conservatoir beslag, waardoor de rechtbank daarover geen beslissing zal nemen.
De officier van justitie heeft ten aanzien van de overige in beslag genomen goederen gevorderd dat de telefoon (nr. 1b in bijlage III) verbeurd zal worden verklaard omdat daarmee een strafbaar feit is begaan en dat de incourante geldbedragen (nrs. 7 en 8 in bijlage III) aan verdachte zullen worden geretourneerd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van genoemde telefoon dat deze aan verdachte toe behoort en dat een in deze zaak bewezen geacht feit met behulp daarvan is begaan. Aldus beslist de rechtbank tot verbeurdverklaring van de telefoon.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 38v, 38w, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A, onder 1 en 2 en in zaak B bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het in zaak C cumulatief bewezen verklaarde:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurdde onder nr. 1b in beslag genomen telefoon (beslaglijst bijlage III).
Gelast de teruggaveaan veroordeelde van de onder nrs. 7 en 8 in beslag genomen gelden (beslaglijst bijlage III).
Legt opde maatregel dat veroordeelde voor de duur van
1 (één) jaarzich niet zal ophouden in Dealeroverlastgebied 1.3, zoals omschreven in bijlage V.
Beveeltdat
vervangende hechteniszal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 (één) week vervangende hechtenis bij de eerste overtreding, 2 (twee) weken vervangende hechtenis bij de tweede overtreding en 1 (één) maand vervangende hechtenis bij de derde en navolgende overtredingen.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Beveelt, ex artikel 38v, vierde lid, Sr, dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Diemer, voorzitter,
mrs. R. Hirzalla en A.M. Kengen, rechters,
in tegenwoordigheid van E.R.E. Evans, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 december 2015.