ECLI:NL:RBAMS:2015:8797

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
13/993081-14 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van administratiekantoor eigenaar voor belastingfraude en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 november 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 50-jarige eigenaar van een administratiekantoor, die werd beschuldigd van belastingfraude en witwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en een geldboete van 16.500 euro. De zaak kwam aan het licht na een boekenonderzoek door de Belastingdienst, waarbij werd vastgesteld dat de verdachte gedurende meerdere jaren 84 onjuiste aangiften omzetbelasting had ingediend. Deze aangiften waren gedaan met gebruik van de naam en het wachtwoord van de betrokken bedrijven, maar kwamen steeds van het IP-adres van het administratiekantoor van de verdachte. Hierdoor heeft de Belastingdienst bijna één miljoen euro aan onterecht teruggevorderde belasting aan diverse bedrijven uitgekeerd, die in werkelijkheid nauwelijks of geen bedrijfsactiviteiten hadden.

Tijdens de rechtszitting werd duidelijk dat vijf medeverdachten betrokken waren bij de fraude. Eén van hen, die regelmatig met de hoofdverdachte naar het casino ging, werd ook veroordeeld voor belastingfraude en witwassen. Drie andere medeverdachten, die als katvangers fungeerden, werden vrijgesproken van het medeplegen van de belastingfraude, maar kregen wel werkstraffen en voorwaardelijke vrijheidsstraffen voor witwassen. Een vijfde bestuurder werd volledig vrijgesproken.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de onjuiste aangiften en dat hij feitelijk leiding had gegeven aan de verboden gedragingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat niet kon worden bewezen dat hij wetenschap had van de strafbare gedragingen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van bewijs van opzet en betrokkenheid bij de strafbare feiten, vooral in gevallen van belastingfraude door rechtspersonen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/993081-14 (Promis)
Datum uitspraak: 16 november 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1967,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
met als adres in het buitenland [adres 1] , [plaats] , Turkije.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 oktober 2015 en 3 november 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. van Brakel, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I. Güçlü, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van het opzettelijk bij de Belastingdienst voorziene aangiften onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven (feit 1) en medeplegen van het opzettelijk bij de Belastingdienst voorziene aangiften onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging (feit 2).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Standpunten van de partijen

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – zo vat de rechtbank het schriftelijke requisitoir samen – zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen omdat – kort gezegd – verdachte wetenschap had van de strafbare gedragingen. Ten aanzien van feit 2 heeft verdachte feitelijk leiding gegeven aan de verboden gedraging begaan door de rechtspersoon [bedrijf 1B B.V.] , aldus de officier van justitie.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich – in haar uitgebreide pleitaantekeningen – op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, omdat – kort gezegd – verdachte geen wetenschap had van de ten laste gelegde feiten, dan wel van de strafbaarheid van de gedragingen. Ten aanzien van feit 2 ontbreekt het bewijs dat verdachte enige opdracht heeft gegeven tot het doen van de strafbare gedraging.
De rechtbank zal – voor zover nodig – in rubriek 5. nader ingaan op specifieke standpunten van de partijen.

5.Het oordeel van de rechtbank

5.1.
Inleiding
De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
De Belastingdienst heeft een boekenonderzoek ingesteld bij de eenmanszaak [verdachte] en de onderneming [bedrijf 1B B.V.] (hierna: [bedrijf 1B B.V.] ), naar aanleiding van de door hen over de jaren 2007 en 2008 ingediende negatieve aangiften voor de omzetbelasting. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat voornoemde aangiften onjuist bij de Belastingdienst zijn ingediend. Voorts is uit het onderzoek naar voren gekomen dat de onjuiste aangiften zijn ingediend vanaf een IP-adres dat behoort bij het adres [adres 2] te Amsterdam, alwaar het bedrijf [administratiekantoor 1A B.V.] (hierna: [administratiekantoor 1A B.V.] ) is gevestigd. [administratiekantoor 1A B.V.] heeft per 12 maart 2008 de bedrijfsactiviteiten van de moedermaatschappij [administratiekantoor 1B B.V.] overgenomen. [1] Vanaf 30 december 2011 staat [administratiekantoor 1A B.V.] onder de handelsnaam [administratiekantoor 1A B.V.] in de Kamer van Koophandel ingeschreven.
Niet in geschil is dat de in de tenlastelegging opgenomen aangiften voor de omzetbelasting onjuist zijn en dat deze aangiften ertoe hebben gestrekt dat te weinig belasting werd geheven in de zin van de Algemene wet inzake rijkbelastingen (hierna: AWR).
Mede naar aanleiding van de door de officier van justitie en de raadsman ter terechtzitting ingenomen standpunten, ziet de rechtbank zich voor de volgende vraag gesteld:
- Had verdachte een rol bij het indienen van de onjuiste aangiften voor de omzetbelasting en zo ja, welke?
5.2.
De rol van verdachte
Uit het dossier blijkt ten aanzien van de rol van verdachte het volgende.
Van 1 januari 2004 tot en met 30 december 2008 stonden onder de handelsnamen ‘ [bedrijf 1A B.V.] , [bedrijf 1B B.V.] , [bedrijf 1C ] , [bedrijf 1D] en [bedrijf 2] ’ eenmanszaken ten name van verdachte in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven. Verdachte heeft de activiteiten van zijn eenmanszaken later, te weten op 2 mei 2005, ondergebracht in de besloten vennootschap [bedrijf 1B B.V.] . Verdachte stond van 2 mei 2005 tot en met 30 oktober 2008 als bestuurder van [bedrijf 1B B.V.] bij de Kamer van Koophandel ingeschreven.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat in de tenlastegelegde periode de administratie, daarbij inbegrepen het indienen van de aangiften voor de omzetbelasting, van zowel de eenmanszaak als van de vennootschap [bedrijf 1B B.V.] door [administratiekantoor 1A B.V.] werd verzorgd.
5.3.
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het indienen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting.
Allereerst blijkt uit het dossier niet dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij het indienen van de onjuiste aangiften voor de omzetbelasting, noch dat hij wetenschap had ten aanzien van het indienen van de onjuiste belastingaangiften. Verdachte heeft verklaard dat in de ten laste gelegde periode de gehele administratie van de eenmanszaak, en daarmee ook het indienen van de aangiften voor de omzetbelasting, werd verzorgd door [administratiekantoor 1A B.V.] . De verklaring van verdachte vindt steun in het feit dat van de in de tenlastelegging genoemde aangiften is vastgesteld dat deze zijn ingediend via het IP-adres dat zich bevindt in het bedrijfspand van [administratiekantoor 1A B.V.] . Daarbij komt de omstandigheid dat op de server van [administratiekantoor 1A B.V.] gegevens van de eenmanszaak zijn aangetroffen, die vermoedelijk nodig waren om ten name van de eenmanszaak in te kunnen loggen op de site van de Belastingdienst. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven geen kennis te hebben gedragen van de wijze waarop [administratiekantoor 1A B.V.] zijn administratie heeft gevoerd en de belastingaangiften heeft gedaan.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat het gedrag van verdachte wel vragen oproept. Zo heeft hij verklaard dat de bankrekening van de eenmanszaak is gebruikt om goederen vanuit Europa naar Rusland te exporteren. Verdachte heeft een commissie ontvangen voor het ter beschikking stellen van de bankrekening van zijn eenmanszaak, maar hij kan verder niet verklaren wat de reden is geweest dat zijn eenmanszaak voor deze constructie werd gebruikt. Ook heeft hij de goederen die vanuit Europa werden geëxporteerd nooit gezien. Verder is opmerkelijk dat de administratie die precies zag op de periode waarover de onjuiste aangiften zijn ingediend, uit het kantoor van verdachte is gestolen.
De rechtbank is evenwel van oordeel dat uit de genoemde omstandigheden niet kan worden afgeleid dat verdachte wetenschap had ten aanzien van de ten laste gelegde strafbare gedraging. Aldus is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen. Verdachte zal derhalve worden vrijgesproken.
Nu verdachte reeds op grond van het vorenstaande wordt vrijgesproken, kan het verweer van de raadsvrouw of sprake is van onjuiste aangiften in de zin van artikel 67 van de AWR, onbesproken blijven.
5.4.
Ten aanzien van feit 2
5.4.1.
Algemene overwegingen
Juridisch kader van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank stelt voorop dat ingevolge artikel 51 van het van Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) strafbare feiten kunnen worden begaan door rechtspersonen. De strafbaarheid van een rechtspersoon wordt vastgesteld aan de hand van drie vraagpunten:
  • Is de rechtspersoon geadresseerde van de norm?
  • Kan de verboden gedraging – die door een natuurlijk persoon is verricht – aan de rechtspersoon worden toegerekend?
  • Kan het bestanddeel opzet of schuld worden bewezen?
De beantwoording van de vraag of de verboden gedraging redelijkerwijs aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon (HR 21 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF7938).
Indien een strafbaar feit wordt begaan door een rechtspersoon, kan ingevolge het tweede lid van artikel 51 Sr. ook strafvervolging worden ingesteld, en kunnen ook straffen worden uitgesproken tegen hen die tot dat feit opdracht hebben gegeven en/of aan dat feit feitelijk leiding hebben gegeven.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de strafbare gedraging van [bedrijf 1B B.V.] , het doen van onjuiste belastingaangiften.
5.4.2.
Vrijspraak
Toerekening aan de rechtspersoon?
De strafbare gedraging, te weten de indiening van de onjuiste aangiften voor de omzetbelasting, zijn verricht op naam van [bedrijf 1B B.V.] . Verdachte was op dat moment bestuurder en heeft in die hoedanigheid [administratiekantoor 1A B.V.] opgedragen om de administratie voor het bedrijf te doen. Deze gedraging vond plaats als onderdeel van de bedrijfsadministratieve verantwoordelijkheden van het bedrijf en kan dus worden beschouwd als dienstig aan het bedrijf. De genoemde strafbare gedraging is daarmee verricht in de sfeer van [bedrijf 1B B.V.] en kunnen in redelijkheid aan de rechtspersoon worden toegerekend.
Feitelijk leidinggeven door verdachte?
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de strafbare gedraging.
Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, volgt niet dat verdachte in de ten laste gelegde periode enige wetenschap had van de onjuiste aangiften voor de omzetbelasting ten name [bedrijf 1B B.V.] . De aangiften voor de omzetbelasting over de jaren 2007 en 2008 zijn door [administratiekantoor 1A B.V.] verzorgd en uit het dossier of anderszins blijkt niet dat verdachte in die periode daartoe de opdracht heeft gegeven. Integendeel, de leidinggevende van [administratiekantoor 1A B.V.] , medeverdachte [medeverdachte] , heeft verklaard dat [administratiekantoor 1A B.V.] voor [bedrijf 1B B.V.] de aangiften voor de omzetbelasting heeft ingediend. Ook is van de in de tenlastelegging genoemde aangiften vastgesteld dat deze zijn ingediend via het IP-adres dat afkomstig is van het bedrijfspand van [administratiekantoor 1A B.V.] . Bovendien zijn op de server van [administratiekantoor 1A B.V.] gegevens aangetroffen waarmee vermoedelijk op naam van [bedrijf 1B B.V.] kon worden ingelogd op de website van de Belastingdienst. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is verder ook niet gebleken dat verdachte betrokken is geweest bij het indienen van deze onjuiste belastingaangiften bij de Belastingdienst. De enkele omstandigheid dat verdachte in voornoemde periode bij de Kamer van Koophandel als bestuurder stond geregistreerd, maakt hem niet zonder meer strafrechtelijk aansprakelijk voor de onjuiste belastingaangiften die in 2007 en 2008 bij de Belastingdienst zijn ingediend. Nu naar het oordeel van de rechtbank uit de bewijsmiddelen in onvoldoende mate kan worden afgeleid dat verdachte wetenschap had van deze gedraging, kon van hem ook niet worden gevergd de verboden gedraging te voorkomen.
Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende bewijs voorhanden is dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting door [bedrijf 1B B.V.] . Verdachte zal derhalve van dit feit worden vrijgesproken.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.H.C. Jongeneel, voorzitter,
mrs. B. Vogel en J.L. Hillenius, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Stas, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 november 2015.

Voetnoten

1.De bedrijfsactiviteiten die vóór 12 maart 2008 hebben plaatsgevonden zijn dus verricht door de moedermaatschappij [administratiekantoor 1B B.V.]