ECLI:NL:RBAMS:2015:8796

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
13/710021-10
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkoping en verduistering door directeur woningcorporatie

Op 10 december 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een medeverdachte van de voormalige directeur van woningcorporatie Rochdale. De medeverdachte werd beschuldigd van het zich laten omkopen, verduistering in dienstbetrekking, oplichting, witwassen, het doen van onjuiste belastingaangifte, valsheid in geschrift en meineed. De rechtbank oordeelde dat de medeverdachte voor zijn aandeel in de omkoping een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden en een taakstraf van 240 uur kreeg opgelegd. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar de rol van de medeverdachte in de financiële transacties van Rochdale, waarbij hij als bestuursvoorzitter verantwoordelijk was voor belangrijke beslissingen omtrent de aan- en verkoop van onroerend goed. De rechtbank concludeerde dat de medeverdachte zich schuldig had gemaakt aan het geven van giften aan de directeur van Rochdale, wat in strijd was met de goede trouw. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat de betalingen als leningen moesten worden gekwalificeerd en oordeelde dat er sprake was van omkoping. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de publieke moraal, en legde een gevangenisstraf op die in overeenstemming was met de oriëntatiepunten voor strafzaken van dit type. De uitspraak werd gedaan na een langdurig proces, waarbij de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/710021-10
Datum uitspraak: 10 december 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvende op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 22, 26 (inhoudelijke behandeling) en 27 (requisitoir) oktober 2015, 2 (pleidooi) en 3 (re- en dupliek en laatste woord verdachte) november en 3 december 2015 (sluiting).
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. M.A. Boheur en M.J. Dontje en van wat verdachte en zijn raadslieden, mrs. R.J. Boswijk en D.J.P. van Omme, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is nadat de tenlastelegging op 26 oktober 2015 en 3 november 2015 is gewijzigd – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het volgende.
Het feitelijk leiding geven aan niet-ambtelijke (actieve) omkoping van [medeverdachte] door Recycling Maatschappij Steenkorrel Amsterdam B.V. en/of Deto Beheer B.V. en/of Deto Beheer II B.V. en/of [B.V.] Subsidiair en meer subsidiair ambtelijke omkoping van [medeverdachte] om al dan niet in strijd met zijn plicht iets te doen of na te laten.
Niet-ambtelijke (actieve) omkoping van [medeverdachte] . Subsidiair en meer subsidiair ambtelijke omkoping van [medeverdachte] om al dan niet in strijd met zijn plicht iets te doen of na te laten.
2.2.
De tekst van de integrale (gewijzigde) tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

3.1.
De verdediging heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging van verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde eerste gedachtestreepje voor zover het betreft het doen van een gift in de vorm van (het gebruik van) een personenauto Mercedes Benz SL500, gekentekend [kenteken 1] (op naam gesteld van Recycling Maatschappij Steenkorrel Amsterdam B.V.) in de periode van 23 oktober 2003 tot en met 20 januari 2006, aangezien sprake is van verjaring. De verjaringstermijn van 328ter van het Wetboek van Strafrecht was destijds 6 jaar. De enige stuitingshandeling die in het dossier is gevoegd, is de vordering doorzoeking van 5 februari 2010. Voor zover sprake was van het doen van een gift vóór 5 februari 2004 is dit onderdeel van het verwijt dus verjaard, aldus de verdediging.
3.2.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie in verband met de vraag of het ten laste gelegde inmiddels al of niet is verjaard, dient te worden beoordeeld op de grondslag van de tenlastelegging.
3.3.
De tenlastelegging houdt voor zover hier van belang in dat Recycling Maatschappij Steenkorrel Amsterdam B.V. in de periode van 23 oktober 2003 tot en met 30 januari 2009 een gift heeft gedaan aan [medeverdachte] , te weten (het gebruik van) een Mercedes 500 SL met kenteken [kenteken 1] .
3.4.
Op overtreding van de strafbepaling van artikel 328ter van het Wetboek van Strafrecht was tot 1 april 2010 (ten tijde van de ten laste gelegde periode) een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar gesteld. Ingevolge het bepaalde in artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht vervalt het recht tot strafvervolging ten aanzien van dit misdrijf door verjaring in zes jaren. Artikel 71 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat de termijn van verjaring begint op de dag na die waarop het feit is gepleegd. Wat betreft een overtreding van artikel 328ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht begint die termijn op de dag nadat de gift of belofte is gedaan, waarbij degene die de belofte of gift heeft gedaan op dat moment ook redelijkerwijs moest aannemen dat die gift of belofte tegenover de werkgever zou worden verzwegen (Hoge Raad 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1014, NJ 2010/464).
3.5.
Op 22 oktober 2009 heeft de FIOD de officier van justitie voorgesteld een doorzoeking ex artikel 110 van het Wetboek van Strafvordering te doen op het adres [adres 2] , de woning van [medeverdachte] , om te zoeken naar bescheiden en (computer)gegevens met betrekking tot de verdenking dat [medeverdachte] steekpenningen heeft aangenomen van o.a. Recycling en [verdachte] (AH-27 - proces-verbaal inzet dwangmiddelen). Diezelfde dag heeft de officier van justitie bij de rechter-commissaris een vordering doorzoeking van de woning van medeverdachte [medeverdachte] ingediend. Op 23 oktober 2009 heeft de rechter-commissaris de machtiging tot doorzoeking verleend (AH-41 - proces-verbaal van doorzoeking).
3.6.
De vordering van de officier van justitie tot doorzoeking van 22 oktober 2009 is een daad van vervolging als bedoeld in artikel 72, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht waardoor de verjaring is gestuit (Vgl. Hoge Raad 13 maart 2013 - ECLI:NL:HR:2012:BU8746, RvdW 2012/438).
3.7.
Dit brengt mee dat op 22 oktober 2009 de verjaring is gestuit. Het doen van een gift in de periode van 23 oktober 2003 tot en met 10 januari 2006 is daarom nog niet verjaard. De conclusie is dat het Openbaar Ministerie kan worden ontvangen in de vervolging van verdachte. Het verweer wordt verworpen.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier [1] en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte was ten tijde van het ten laste gelegde directeur en enig (middellijk) aandeelhouder van onder andere [B.V.] ( [B.V.] ) en Recycling Maatschappij Steenkorrel Amsterdam B.V. (Steenkorrel). [2]
De bedrijfsomschrijving van [B.V.] houdt in het aannemen en onderaannemen van werken in het bijzonder met betrekking tot sloopwerken, het drijven van handel in zand, grond, grind en uit de sloop vrijkomende materialen, alsmede de handel in alle andere koopmansgoederen, zowel voor eigen rekening als voor rekening van derden, al het voorgaande in de ruimste zin. [3] De bedrijfsomschrijving van Steenkorrel luidt: het breken, verpulveren, vermalen en verwerken van steen, puin, grind, beton, delfstoffen, mineralen, sloopproducten, hout en chemische stoffen, het smelten en verwerken van metalen. [4]
[medeverdachte] is op 1 april 1984 gaan werken bij de Beheersstichting Patrimonium. [5] Op 1 januari 1994 is hij algemeen directeur geworden van Woningstichting Patrimonium. [6] Deze stichting is gefuseerd met Woningstichting Rochdale (Rochdale). [7] Op 1 januari 2004 is [medeverdachte] voorzitter van de Raad van Bestuur van Rochdale geworden. [8] Op 30 januari 2009 is hij door Rochdale ontslagen. [9] Hij is op [trouwdatum] getrouwd met [naam 1] en heeft twee kinderen onder wie [naam 2] . [10]
[medeverdachte] was als bestuursvoorzitter bij Rochdale de eindverantwoordelijke ten aanzien van de beslissingen betreffende de aankoop, verkoop, herontwikkeling en verhuur van onroerend goed. [11] Hij had een belangrijke stem in de aankopen. [12] Bij Rochdale bestond een bestuursreglement waarin onder andere het mandaat van de bestuurder was opgenomen. [medeverdachte] had een mandaat van 50 miljoen euro. Hij had voor beslissingen tot dat bedrag vooraf geen toestemming nodig van de Raad van Commissarissen. [13]
Op 23 april 2002 heeft verdachte namens [B.V.] een brief geschreven aan [medeverdachte] in diens hoedanigheid als directeur van Woningstichting Nieuw Amsterdam (een van de rechtsvoorgangers van Rochdale) waarin gewag wordt gemaakt van een aangeboden raamovereenkomst waarin staat dat zijn organisatie de Woningstichting Nieuw Amsterdam 8% bespaart en dat de slooptijd kan worden bespoedigd. [14]
Op 10 september 2002 heeft Woningstichting Patrimonium namens de Woningstichting Nieuw Amsterdam een opdracht aan [B.V.] verleend voor de sloop van het project Grunder. [15] Op 7 oktober 2003 heeft Woningstichting Patrimonium namens de Woningstichting Nieuw Amsterdam aan [B.V.] de opdracht tot sloop van de flats Kempering in de Bijlmer gegeven. [16] Op 14 januari 2004 heeft [B.V.] van Rochdale namens de Woningstichting Nieuw Amsterdam de opdracht gekregen tot het verwijderen van asbestzeiltjes en asbest voor het project Kempering. [17]
Op 23 april 2004 heeft Rochdale met [B.V.] een raamovereenkomst tot aanneming van werk gesloten voor de sloop van 2.631 woningen. Deze overeenkomst is mede ondertekend door [medeverdachte] . [18]
In de periode 2003 tot en met 2009 heeft [B.V.] in totaal € 15.843.346,63 gefactureerd aan Rochdale. In de periode 2004 tot en met 2009 was haar totale omzet ruim € 45,5 miljoen. Het aandeel van Rochdale voor [B.V.] in deze omzet was ruim 30%. [19]
Op 10 januari 2006 heeft Automobielbedrijf [naam 6] & Dochters B.V. ( [automobielbedrijf] ) een Mercedes LS55 AMG, gekentekend [kenteken 2] , voor een bedrag van
€ 124.750,00 aan [naam 1] (destijds de echtgenote van [medeverdachte] ) gefactureerd. Op de desbetreffende factuur staat dat van haar is aangekocht een Mercedes SL500 gekentekend [kenteken 1] voor een bedrag van € 58.500,00. [20] Het betreft de Mercedes die verdachte in januari 2003 heeft gekocht en waar [medeverdachte] sindsdien in heeft gereden. De auto stond op naam van Steenkorrel en deze rechtspersoon heeft de motorrijtuigenbelasting voor deze auto betaald over de periode van 18 januari 2004 tot en met 17 januari 2006. [21]
Op 23 juni 2006 heeft de dochter van [medeverdachte] , [naam 2] , bij [automobielbedrijf] een Mercedes 350 SLK gekentekend [kenteken 3] meegekregen. [22] Het betrof een auto die zij eerder had gezien en die nadien telefonisch door [medeverdachte] is gekocht. [naam 4] , die de auto had verkocht, heeft de auto meegegeven omdat verdachte eerder telefonisch had meegedeeld dat de auto aan [medeverdachte] kon worden meegegeven en dat hij garant stond voor de betaling van deze auto. [23] [automobielbedrijf] heeft vervolgens vanaf 26 juni 2006 tot en met 13 november 2006 bij Steenkorrel B.V. € 2.380 per maand in rekening gebracht voor de huur van deze auto en Steenkorrel heeft die huur telkens betaald. [24]
[automobielbedrijf] heeft uiteindelijk op 20 april 2007 de Mercedes 350 SLK met het kenteken [kenteken 3] aan [naam 5] (debiteurnummer [debiteurnummer 1] ) voor € 74.000,00 gefactureerd. [25]
Op 25 april 2007 heeft [automobielbedrijf] in verband met de aanschaf van deze Mercedes Benz 350 SLK € 44.000,00 op de rekening van verdachte gedebiteerd. [26] Verdachte had een Mercedes Benz CLK 200 die bij hem thuis stond en niet was gekentekend bij [automobielbedrijf] ingeruild [27] en opdracht gegeven dit bedrag in mindering te brengen op het bedrag dat voor de Mercedes 350 SLK moest worden betaald. [28]
Op 6 juni 2007 heeft [automobielbedrijf] € 92.644,68 op haar rekening ontvangen van Steenkorrel. Op het rekeningafschrift staat aangetekend: “10.000 overboeken naar dhr [verdachte] uit [woonplaats] debnr [debiteurnummer 2] ”. [29] [naam 6] heeft daaronder geschreven: “10.000,00 moet zijn [debiteurnummer 1] [naam 5] ”. Hij bedoelde daarmee dat deze
€ 10.000,00 aanvankelijk op debiteur [verdachte] is afgeboekt en vervolgens is gecorrigeerd naar debiteur [medeverdachte] en dat zo de vordering op [medeverdachte] in verband met de aanschaf van de Mercedes Benz 350 SLK, gekentekend [kenteken 3] met € 10.000,00 is verlaagd. [30] De auto is ten slotte op 6 juni 2007 naam van [medeverdachte] gezet. [31]
Verdachte heeft op 23 september 1996 de locatie [adres 3] , kadastraal bekend gemeente Amsterdam onder sectie F nummer 2284 en sectie F nummer 2359 (De Nieuwe Meer) voor een bedrag van NLG 4.250.000,00
(€ 1.928.500,00) gekocht.
Op 11 juni 2005 is een koopovereenkomst gesloten tussen verdachte en Rochdale die namens Rochdale werd ondertekend door [medeverdachte] . Rochdale kocht de onverdeelde helft van de locatie De Nieuwe Meer voor € 3,95 miljoen. [32] Op 11 juli 2005 werd de akte van levering ondertekend door verdachte en door [medeverdachte] namens Rochdale. Verdachte bleef vooralsnog eigenaar van de andere onverdeelde helft. [33]
Op 28 juli 2005 heeft verdachte € 300.000,00 overgemaakt naar de Spaanse bankrekening van [naam 1] . [34] Op 1 augustus is € 299.994 op haar rekening bijgeschreven. [35] Het geld was bestemd voor [medeverdachte] . [36]
Op 23 mei 2007 heeft de ondertekening van de akte van levering van de tweede onverdeelde helft van de locatie De Nieuwe Meer plaatsgevonden. De akte is ondertekend door verdachte en door de [naam 7] namens De Landtong B.V. De koopprijs bedroeg € 4 miljoen. [37]
Op 11 juni 2007 heeft [verdachte] € 200.000,00 overgemaakt naar de Spaanse bankrekening van [medeverdachte] met als omschrijving ‘lening’. [38] Op 14 juni 2007 is € 199.915,00 op die rekening van [medeverdachte] bijgeschreven. [39]
De Landtong B.V. heeft ter financiering van de aankoop van de tweede helft van De Nieuwe Meer een hypotheek van € 4 miljoen verkregen waarbij Rochdale samen met De Landtong B.V. voor een gelijk deel onderzetter is ten behoeve van De Landtong BV. Op 26 juni 2007 passeerde in verband hiermee de hypotheekakte tussen De Landtong B.V. en haar hypotheekverstrekker. [40]
Op 17 juli 2007 heeft verdachte € 25.000,00 aan [medeverdachte] overgemaakt met als omschrijving ‘lening’. [41] Een dag later is € 24.999,71 op de rekening van [medeverdachte] bijgeschreven. [42]
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.2.1.
De officieren van justitie hebben overeenkomstig het schriftelijk requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde en kort samengevat het volgende betoogd.
4.2.2.
De door verdachte en Steenkorrel verstrekte geldbedragen en (samengevat) het gebruik van de auto’s zijn steekpenningen. Verdachte was middellijk enig aandeelhouder en bestuurder van Steenkorrel en daarmee feitelijk leidinggevende. Hij bepaalde de gang van zaken binnen de onderneming. Wat betreft de betalingen op de Spaanse bankrekeningen geldt dat het niet anders kan dan dat verdachte [medeverdachte] heeft beloond voor zijn diensten ten aanzien van De Nieuwe Meer. Verdachte heeft een grote financiële klapper gemaakt met die verkoop. Hij heeft de grond gekocht voor omgerekend € 1,93 miljoen en verkocht voor in totaal
€ 7,95 miljoen. Binnen Rochdale was men blijkens acquisitieverslagen en afgelegde verklaringen niet enthousiast over het project de Nieuwe Meer. [medeverdachte] heeft de transactie op eigen houtje doorgezet en verdachte heeft hem daarvoor betaald. Wat betreft de auto’s is niet een dergelijk één-op-één-verband tussen giften en zakelijke transacties achterhaald. Verdachte zegt dat het is begonnen als vriendendienst aan [medeverdachte] . Echter [medeverdachte] en verdachte zijn geen vrienden, maar zakenpartners. Hierin schuilt precies het probleem. De reden waarom verdachte geld en auto’s aan [medeverdachte] heeft gegeven is vanwege diens positie bij Rochdale. Dat het uit de hand is gelopen zoals verdachte heeft verklaard, wil het Openbaar Ministerie wel geloven. Dat is namelijk precies wat bij omkoping gebeurt, na de eerste gift zit de actieve omkoper in de tang. In de meeste gevallen wil de passieve omkoper meer, dat is hier ook het geval bij verdachte en [medeverdachte] .
4.3
Het standpunt van de verdediging
4.3.1.
De verdediging heeft overeenkomstig haar pleitnota betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken en daartoe kort samengevat het volgende aangevoerd.
4.3.2.
Niet bewezen kan worden dat de beweerdelijke giften die onder 1 zijn ten laste gelegd, door Steenkorrel zijn gedaan naar aanleiding van hetgeen verdachte [medeverdachte] in zijn betrekking zou doen of nalaten, aangezien zij geen contractuele relatie had met Rochdale. Steenkorrel kan daarom niet strafrechtelijk aansprakelijk worden gesteld en verdachte als haar leidinggevende evenmin.
4.3.3.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde geldt met betrekking tot de betalingen aan [medeverdachte] dat geen sprake was van giften, maar van leningen, zoals verdachte die wel vaker verstrekte, en die [medeverdachte] na zijn vertrek bij Rochdale aan verdachte zou terugbetalen. Het verstrekken van een lening kan mogelijk worden gekwalificeerd als het verlenen van een dienst, maar dat was destijds geen strafbare omkopingshandeling, aldus de verdediging.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van hetgeen achter het eerste gedachtestreepje onder 1 primair ten laste gelegde staat voor zover het betreft het doen van een gift in de vorm van het laten gebruik maken van de Mercedes 500 SL.
Het doen van een gift (artikel 328ter lid 2 van het Wetboek van Strafrecht) is geen voortdurend delict. Het doen van een gift is voltooid op het moment dat degene die de gift doet redelijkerwijs moet aannemen dat die gift zal worden verzwegen (Hoge Raad 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BN1014, NJ 2010/464). Uit de stukken komt naar voren dat verdachte de Mercedes 500 SL al vóór 23 oktober 2003 aan [medeverdachte] in gebruik heeft gegeven en verdachte reeds toen in redelijkheid kon vermoeden dat [medeverdachte] tegenover zijn werkgever zou verzwijgen dat hij deze auto om niet in bruikleen van verdachte had gekregen. De conclusie is dan ook dat deze gift al voor de ten laste gelegde periode is gedaan zodat niet kan worden bewezen dat verdachte de gift in de ten laste gelegde periode heeft gedaan.
4.4.2.
De rechtbank acht wel bewezen dat Steenkorrel op 10 januari 2006 € 58.500,00 (de inruilwaarde van de Mercedes 500 SL gekentekend [kenteken 1] die op haar naam was gesteld) aan [medeverdachte] heeft gegeven door (stilzwijgend) ermee akkoord te gaan dat dit bedrag in mindering werd gebracht op de aanschafprijs van een door [medeverdachte] gekochte Mercedes AMG en dat bedrag nadien ook niet terug te vragen. Uit het dossier volgt ook dat de dochter van [medeverdachte] in de ten laste gelegde periode op kosten van Steenkorrel in een Mercedes Benz 350 SLK heeft gereden. Voorts volgt uit het dossier dat verdachte opdracht heeft gegeven om het bedrag dat hij tegoed had van [automobielbedrijf] in verband met een door hem ingeruilde Mercedes CLK (€ 44.000,00), in mindering te brengen op de aanschafprijs van de door [medeverdachte] gekochte Mercedes Benz 350 SLK. Ten slotte volgt uit de stukken dat [automobielbedrijf] op 6 juni 2007 € 92.644,68 op haar rekening heeft ontvangen van Steenkorrel en dat
€ 10.000,00 van dat bedrag in mindering is gebracht op het bedrag dat [medeverdachte] voor deze auto moest betalen en dat deze Mercedes die dag op zijn naam is gezet.
4.4.3.
Uit de feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat verdachte de onder 2 primair ten laste gelegde betalingen heeft verricht, wat ook niet in geschil is.
4.4.4.
De verdediging heeft aangevoerd dat telkens sprake was van een lening en niet van een gift, zoals zowel door verdachte als door financieel directeur [naam 8] vanaf het begin van hun verhoren is verklaard, dat de afspraak was dat de bedragen zouden worden terugbetaald, dat dit feitelijk ook mogelijk zou kunnen zijn geweest (in ieder geval voor zover de verdachte bekend) en dat het niet ongewoon voor verdachte was om op deze wijze geld uit te lenen.
4.4.5.
Hoewel zowel [medeverdachte] als verdachte heeft verklaard dat de betalingen leningen betreffen, houdt de gelijkenis van de verklaringen daarmee ook op. [medeverdachte] heeft verklaard dat een en ander schriftelijk is vastgelegd en dat na zijn pensionering in één keer zou worden afgelost inclusief 1,5 tot 2% rente. Verdachte heeft daarentegen kort samengevat verklaard dat er een mondelinge afspraak was, geen rente zou hoeven te worden betaald en er geen zekerheden en garanties waren. Mede gezien het feit dat de direct betrokkenen verschillend verklaren over de aard en de condities van de verstrekte geldbedragen is niet aannemelijk geworden dat de betalingen leningen waren. Evenmin is aannemelijk geworden dat (is afgesproken dat) [medeverdachte] na zijn vertrek bij Rochdale verdachte zou terugbetalen. De gedachte dat [medeverdachte] een ‘gouden handdruk’ zou krijgen, leefde alleen bij verdachte, terwijl het risico dat geen terugbetaling zou kunnen plaatsvinden alleszins reëel moet worden geacht. De slotsom is dat ten aanzien van de betalingen telkens sprake was van een gift als bedoeld in artikel 328ter van het Wetboek van Strafrecht.
4.4.6.1. De verdediging heeft aangevoerd dat Steenkorrel niet strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor deze gedragingen omdat van enige causaliteit tussen de giften en prestatie, die volgens haar noodzakelijk is voor een bewezenverklaring, geen sprake kan zijn geweest. Nergens blijkt uit dat Steenkorrel een contractuele relatie heeft of had met Rochdale en zij kan daarom nooit een gift hebben gedaan naar aanleiding van hetgeen [medeverdachte] zou doen of nalaten, dan wel hebben gedaan of nagelaten, aldus de verdediging.
4.4.6.2. De woorden “naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking of bij de uitvoering van zijn last heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten” houden in dat niet is vereist dat van een bepaalde prestatie van degene die wordt omgekocht sprake moet zijn (Hoge Raad 27 november 1990, NJ 1991, 318). Zo is bijvoorbeeld voldoende dat de omkoper aan de omgekocht giften doet om zijn zakelijke relatie met de werkgever van de omgekochte in stand te houden of te verbeteren terwijl de omgekochte daarop invloed had en dit moet hebben begrepen (Hoge Raad 16 januari 1990, DD 90.197).
4.4.6.3. Verdachte was bestuurder en enig aandeelhouder van Deto Beheer B.V. (de zogeheten Steenkorrel Groep) en in die hoedanigheid ook van al haar werkmaatschappijen waaronder Steenkorrel en [B.V.] . Verdachte heeft verklaard dat de Steenkorrel Groep zowel het slopen van onroerend goed als het transport en recyclen van het puin voor haar rekening nam en daarom zo’n aantrekkelijke partner was voor Rochdale. [43]
4.4.6.4. Uit onderzoek in de financiële administratie van Deto Beheer B.V. (Steenkorrel Groep) is gebleken dat de totale omzet van [B.V.] over de jaren 2004 tot en met 2009 ruim € 45,5 miljoen bedroeg. [44] Zij heeft in deze periode voor € 14.085.034,00 werkzaamheden gefactureerd aan Rochdale en behaalde daarmee in die periode derhalve ruim 30% van haar omzet. [45] De (omzet)afhankelijkheid was in de jaren 2005 tot en met 2007 het hoogst; in 2005 ging het om 38%, in 2006 om 37% en in 2007 om 40,5%. [46] [B.V.] Grond was in de woorden van de financieel directeur van Delta Forte B.V. (het ontwikkelingsbureau van Rochdale) de ‘huissloper’ voor Rochdale in de Bijlmer. [47]
4.4.6.5. Uit het voorgaande blijkt dat sprake was van een zakelijke relatie tussen de (werkmaatschappijen van de) Steenkorrel Groep en Rochdale en dat gelet op de omvang van de omzet van [B.V.] die behaald werd bij Rochdale, verdachte er belang bij had dat die relatie in stand bleef.
4.4.6.6. [medeverdachte] , die sinds 1 januari 2004 voorzitter was van de Raad van Bestuur van Rochdale en verantwoordelijk voor de aan- en verkoop van onroerend goed, heeft op 23 april 2004 een raamovereenkomst tot aanneming van werk tussen Rochdale en [B.V.] getekend. Hij gunde ook andere sloopbedrijven opdrachten. Zo heeft hij bepaald dat het slopen van Dennerode en Develstein door Beelen Sloopwerken mocht worden gedaan. [48] De rechtbank is van oordeel dat onder aan- en verkoop van onroerend goed en het sluiten van overeenkomsten daaromtrent, waar [medeverdachte] verantwoordelijk voor was en ook invloed op had, ook het geven van opdrachten met betrekking tot het slopen van onroerend goed valt.
4.4.6.7. De samenwerking van de werkmaatschappijen van de Steenkorrel Groep waarvan verdachte de bestuurder was, maakt dat het doen van een gift aan de voorzitter van de Raad van Bestuur van Rochdale door de één (Steenkorrel) niet los gezien kan worden van de directe relatie met de ander ( [B.V.] ) waarmee Rochdale contracten sloot en die bijna een derde van haar omzet bij Rochdale behaalde. De rechtbank is met andere woorden van oordeel dat in die situatie omkoping ook kan geschieden door een derde (rechtspersoon) die in directe relatie staat tot de (rechts)persoon die direct profiteert van de omkoping en zelf indirect meeprofiteert, zeker wanneer zoals in deze zaak, de leidinggevende van beide rechtspersonen één en dezelfde is en een centrale rol heeft.
4.4.7.
De rechtbank is van oordeel dat het feitelijk meebetalen aan een auto van [medeverdachte] door stilzwijgend in te stemmen met het inruilen door [medeverdachte] van een Mercedes SL 500 die eigendom was van Steenkorrel ad € 58.500,00 ten behoeve van de aanschaf van een Mercedes SL 55 door [naam 1] , het ter beschikking stellen van een Mercedes 350 SLK aan de dochter van [medeverdachte] en het betalen van
€ 10.000 in verband met de aanschaf van die auto, telkens kan worden aangemerkt als het doen van een gift en dat deze giften zijn gedaan om de indirecte zakelijke relatie tussen Steenkorrel en de directe relatie tussen [B.V.] en Rochdale te bestendigen. Het ging hier met andere woorden om smeergeld.
4.4.8.
De betalingen die verdachte heeft gedaan – naast het bestendigen van de relatie tussen de bedrijven van verdachte en Rochdale – kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet los gezien worden van de gang van zaken rond de verkoop van De Nieuwe Meer door verdachte en de rol die [medeverdachte] daarin (namens Rochdale) heeft gehad.
4.4.9.
Uit het dossier volgt dat de aankoop van de Nieuwe Meer door Rochdale persoonlijk door [medeverdachte] doorgezet is, ondanks louter negatieve adviezen, met name van medewerkers binnen Rochdale. [medeverdachte] heeft hen misleid door voor te wenden dat er een “terugkoopregeling” in de akte van levering van De Nieuwe Meer was opgenomen, terwijl dit niet het geval was. Hij kan ook verantwoordelijk worden gehouden voor de overname door Rochdale voor eigen rekening en risico van een bestaande verplichting tussen verdachte en De Landtong BV, bij de aankoop van de overgebleven onverdeelde helft van De Nieuwe Meer. Rochdale heeft zich garant gesteld voor de vrije oplevering van de helft die niet de hare was. Zij nam deze verplichting over van verdachte die aldus van deze verplichting was bevrijd. [49] [medeverdachte] heeft er ten slotte voor gezorgd dat Rochdale als onderzetter heeft gefungeerd bij een hypotheek ten behoeve van De Landtong BV. Hij heeft namens Rochdale de hypothecaire akte meegetekend met betrekking tot deze zogenoemde onderzetterverplichting die Rochdale op zich nam. Die verplichting hield in dat als Landtong BV haar hypothecaire verplichting niet zou nakomen en dit zou leiden tot de gedwongen verkoop van de tweede helft, ook het deel van Rochdale gedwongen zou kunnen worden verkocht. [medeverdachte] heeft dit verzwegen binnen Rochdale, waardoor deze verplichting niet in de jaarrekening van Rochdale werd opgenomen.
4.4.10.
Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, waaronder de zakelijke relatie tussen verdachte en diens bedrijven enerzijds en Rochdale anderzijds, de aard en omvang van de betalingen en de waarde van de auto die verdachte aan de dochter van [medeverdachte] ter beschikking heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat verdachte als leidinggevende van de Steenkorrel Groep en haar werkmaatschappijen, redelijkerwijs moet hebben vermoed dat [medeverdachte] de betalingen voor zijn werkgever zou verzwijgen.

5.Bewezenverklaring

Door de wettige bewijsmiddelen die staan vermeld in de voetnoten, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft de rechtbank de overtuiging verkregen en acht zij bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan met dien verstande dat
1. Recycling Maatschappij Steenkorrel Amsterdam B.V. en [B.V.] in de periode van 23 oktober 2003 tot en met 30 januari 2009 in Nederland, aan iemand die anders dan als ambtenaar, namelijk aan [medeverdachte] als bestuurder van Woningstichting Rochdale, naar aanleiding van hetgeen die [medeverdachte] in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, giften heeft gedaan, van dien aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moest aannemen dat die [medeverdachte] die giften in strijd met de goede trouw heeft verzwegen en/of zou verzwijgen tegenover zijn werkgever, immers heeft zij aan die [medeverdachte] , die werkzaam was als bestuurder van Woningstichting Rochdale en belast met en/of (mede) (eind)verantwoordelijk voor de aan- en verkoop van onroerend goed en/of het sluiten van overeenkomsten daaromtrent, meermalen een gift gedaan, te weten:
- de inruilwaarde à € 58.500,00 van een personenauto Mercedes Benz SL 500, gekentekend [kenteken 1] , (op naam gesteld van Recycling Maatschappij Steenkorrel Amsterdam B.V.) die op 10-01-2006 is ingeruild bij [naam 6] & Dochters B.V. (ten behoeve van de aanschaf van de Mercedes Benz SL 55, gekentekend [kenteken 2] , door [medeverdachte] en/of [naam 1] ) en
- het gebruik van een personenauto Mercedes Benz 350 SLK, gekentekend [kenteken 3] gehuurd door (Recycling Maatschappij) Steenkorrel (Amsterdam) B.V.) bij [naam 6] & Dochters B.V. en ter beschikking gesteld aan [naam 2] in de periode van 23-06-2006 tot 06-06-2007, zulks om niet, en
- een betaling van € 10.000,00 d.d. 06-06-2007 (onderdeel uitmakend van een betaling met een totaalbedrag van € 92.644,68) door Recycling Maatschappij Steenkorrel Amsterdam B.V. aan [naam 6] & Dochters B.V. (ten behoeve van de aanschaf van de Mercedes Benz 350 SLK, gekentekend [kenteken 3] , door [medeverdachte] ),
dat Recycling Maatschappij Steenkorrel Amsterdam B.V. en [B.V.] voornoemd feit hebben gepleegd, aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, feitelijk leiding heeft gegeven;
2. hij in de periode van 28 juli 2005 tot en met 30 januari 2009 in Nederland en Spanje, aan iemand die anders dan als ambtenaar, namelijk aan [medeverdachte] als bestuurder van Woningstichting Rochdale naar aanleiding van hetgeen die [medeverdachte] in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zou doen of nalaten, giften heeft gedaan, van dien aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moest aannemen dat die [medeverdachte] die giften in strijd met de goede trouw heeft verzwegen en zou verzwijgen tegenover zijn werkgever,
immers heeft hij, aan die [medeverdachte] , die werkzaam was als bestuurder van Woningstichting Rochdale en (als zodanig) belast met en/of (mede) (eind)verantwoordelijk voor de aan- en verkoop van onroerend goed en/of het sluiten van overeenkomsten daaromtrent meermalen een gift gedaan, te weten:
- een betaling d.d. 28-07-2005 van € 300.000,00 dan wel € 299.994,00 door hem, verdachte, aan [medeverdachte] en/of [naam 1] en
- de inruilwaarde van een Mercedes Benz CLK 200 à € 44.000,00, zonder kenteken, die op 25-04-2007 door hem, verdachte, is ingeruild bij [naam 6] & Dochters B.V. (ten behoeve van de aanschaf van de Mercedes Benz 350 SLK, gekentekend [kenteken 3] ), door [medeverdachte] en
- een betaling d.d. 11-06-2007 van € 200.000,00 dan wel € 199.915,00 door hem, verdachte, aan [medeverdachte] met als omschrijving ‘lening’ en
- een betaling d.d. 17-07-2007 van € 25.000,00 dan wel € 24.999,71 door hem, verdachte, aan [medeverdachte] met als omschrijving ‘lening’.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officieren van justitie
8.1.1
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden en daarbij aangetekend dat in het voordeel van verdachte rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn en dat zonder die overschrijding 12 maanden gevangenisstraf zou zijn gevorderd.
8.1.2.
Zij hebben de eis als volgt onderbouwd. Verdachte is een ‘self made man’, inmiddels de 70 gepasseerd en maakt de indruk alsof het zijn tijd allemaal wel zal duren. Veel van wat er gebeurd is, kan hij zich niet herinneren of hij heeft er geen aannemelijke verklaring voor. Het door verdachte voorwenden van aan [medeverdachte] verstrekte geldleningen en het aanvankelijk doen alsof [medeverdachte] hierop heeft terugbetaald, dragen bij aan de stelling dat verdachte geen blijk van inzicht wil tonen in het kwalijke handelen van hemzelf. De bedragen die verdachte [medeverdachte] heeft toegeschoven liegen er niet om. Totaal is de waarde van de giften zo’n 7 ton. Het functioneren van het systeem van sociale woningbouw is door verdachte ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen bedrijfsbelangen. Hij heeft daarbij gebruik, of beter gezegd misbruik gemaakt van de positie die [medeverdachte] bekleedde. Alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf doet recht aan de feiten.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van een eventueel op te leggen straf samengevat het volgende aangevoerd. De tijdsduur van de zaak valt verdachte zwaar. Vooral zijn vrouw heeft er onder te lijden. Hij wordt daarnaast al 6 jaar lang geconfronteerd met mediapublicaties waarin hij als verdachte van omkoping wordt genoemd. Verdachte wil van de zaken tegen hem af. Om deze reden is vorig jaar ook een vaststellingsovereenkomst gesloten met Rochdale voor een bedrag van € 425.000. Dit bedrag vindt zijn oorsprong in de stelling van Rochdale, dat zij benadeeld zou zijn ter hoogte van de betalingen en de waarde van de auto’s ad € 692.000. Verder heeft verdachte ook een schikking getroffen met de Belastingdienst met betrekking tot onder meer De Nieuwe Meer-transactie. Verdachte heeft geen noemenswaardige – en zeker geen soortgelijke – justitiële documentatie. Hij heeft een voorbeeldig werkzaam leven in overwegend de sloop/recycling van 55 jaar achter zich, dat helaas is afgesloten met een ernstige smet in de vorm van deze zaak. Verdachte is inmiddels 75 jaar oud en een dergelijke leeftijd rechtvaardigt een kritische belangenafweging; verdachte en zijn vrouw hebben reeds 6 jaar zorgen vanwege deze zaak en met een dergelijke leeftijd is het onduidelijk hoe lang er nog van een onbezorgd samenzijn sprake is. Ook met de effecten van de negatieve publicaties dient bij de straf rekening te worden gehouden. Het verzoek is de straf – uitgaande van het toenmalige strafwaardige inzicht – in overeenstemming te brengen met de duur van het onderzoek, daarbij recht te doen aan de omstandigheden en verdachte een taakstraf op te leggen, mogelijk gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou in dit geval disproportioneel zijn.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
8.3.2.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf een taakstraf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.3.
Verdachte heeft feitelijk leiding gegeven aan zijn bedrijven die zich hebben schuldig gemaakt aan het betalen van smeergeld aan [medeverdachte] , de bestuursvoorzitter van Woningstichting Rochdale. Verdachte heeft zich ook zelf schuldig gemaakt aan omkoping. Uit het dossier blijkt dat ook vóór de ten laste gelegde periode een (kennelijk eerste) gift vanwege verdachte aan [medeverdachte] is gedaan.
8.3.4.
Hoewel het initiatief tot het verstrekken van de giften van [medeverdachte] is uitgegaan, heeft verdachte zich op hiermee puur zakelijke gronden en naar het voorkomt kennelijk moeiteloos ingelaten, alsof het een gebruikelijke wijze van bedrijfsvoering betrof. In dat kennelijke gemak is ook het kwalijke van zijn handelen gelegen. Immers er was geen sprake van het op normale wijze onderhouden van bevriende zakelijke contacten en acquisitie. De enige reden om de desbetreffende giften te verstrekken was het bestendigen, vloeiende houden en veilig stellen van de zakelijke relatie met Rochdale, met het oog op de voor de vennootschappen van verdachte te verkrijgen opdrachten en aldus de zakelijke inkomstenstroom vanuit Rochdale alsmede de belangen van verdachte in persoon ten behoeve van een verkoop van De Nieuwe Meer onder zo gunstig mogelijke condities. Het beeld rijst van een vermogend zakenman die volstrekt berekenend te werk is gegaan uit puur eigen zakelijk belang en smeergeld heeft betaald alsof het de normaalste zaak van de wereld was.
8.3.5.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij destijds niet heeft doorgedacht over een mogelijke belangenverstrengeling en ziet dat de manier waarop hij ‘leningen’ verstrekte nadere vragen oproept. Verdachte is zich er – inmiddels – van bewust dat het verstrekken van bedragen in de omvang waarin dat heeft plaatsgevonden een vermoeden van omkoping kan rechtvaardigen, althans dat hij, zoals hij zelf op de terechtzitting zei ‘de schijn tegen heeft’. Die verklaring van verdachte komt rijkelijk laat, anderzijds heeft verdachte wel zijn – financiële – verantwoordelijkheid genomen, daar waar dat voor hem mogelijk was jegens Rochdale en de Belastingdienst.
8.3.6.
Door de verdediging is gewezen op de toenmalige tijdgeest en het toenmalig strafwaardig inzicht. De rechtbank onderschrijft die duiding van de verdediging omtrent dat toenmalige algemene strafwaardig inzicht niet. Ook in de door verdachte genoemde periode was dat niet anders dan heden ten dage. De rechtbank wijst in dat verband op haar overwegingen in een uitspraak van 30 november 2000 (ECLI:NL:RBAMS:AA8706) omtrent artikel 328ter Sr. “Blijkens de wetsgeschiedenis is deze strafbaarstelling ingegeven door de vrees van de wetgever voor verval van de publieke moraal. Het vertrouwen dat een werkgever of lastgever een werknemer of lasthebber moet schenken zal toenemen waar bevoegdheden meer worden gedelegeerd en specialisatie binnen ondernemingen voortschrijdt. In een maatschappij waarin de welvaart toeneemt, zo overwoog de wetgever, zal de verleiding toenemen om zich op normatief onregelmatige wijze bezit toe te eigenen. Wanneer daartegen niet strafrechtelijk kon worden opgetreden, zo vreesde de wetgever, dreigde omkoping een maatschappelijk geaccepteerd verschijnsel te worden waarmee een verzwakking van de publieke moraal gepaard zou gaan, nu was gebleken dat niet iedereen het moreel verwerpelijke van dergelijk handelen aanstonds inzag. Voorts achtte de wetgever bescherming van vertrouwensverhoudingen bij het vervullen van contracten, meer in het bijzonder in de dienstbetrekking, van openbaar belang.” Dat in het geval van verdachte – en anders dan in de hiervoor genoemde zaak – sprake is van het in het tweede lid van artikel 328ter van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde maakt dat niet anders. Ook in die tijd werd – anders dan verdachte heeft gesteld – (dus) het handelen van verdachte reeds als strafwaardig, verwijtbaar en verwerpelijk aangemerkt.
8.3.7.
De rechtbank sluit in navolging van het Gerechtshof Amsterdam in de zogenoemde Klimop-zaak, als uitgangspunt voor de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf, aan bij de door het LOVS in 2012 vastgestelde oriëntatiepunten die van toepassing zijn op fraudezaken, ook waar zoals in de zaak van verdachte sprake is van een feitencomplex van voor 2012. Op grond van die oriëntatiepunten geldt dat bij een omkopingsbedrag als waarvan hier sprake is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen is.
8.3.8.
Het vorenstaande rechtvaardigt, gelet op de maatschappelijke impact, en uit oogpunt van generale preventie en vergelding, naar het oordeel van de rechtbank ook het opleggen van een dergelijke straf.
8.3.9.
De rechtbank ziet aanleiding in de door verdachte uiteengezette persoonlijke omstandigheden, het schuldbesef van verdachte en voorts de wijze waarop vervolgens naar zowel Rochdale als de fiscus de gevolgen van zijn handelen heeft afgerekend, in afwijking van de vordering van de strafeis van de officier van justitie slechts een beperkte onvoorwaardelijke straf van na te noemen duur op te leggen. De rechtbank ziet geen meerwaarde in een deels voorwaardelijk straf. De rechtbank acht het voorts aangewezen om een taakstraf van na te noemen duur op te leggen.
8.3.10.
Op 5 februari 2010 is de woning van verdachte doorzocht. Vanaf dat moment kon verdachte er in redelijkheid rekening mee houden dat hij door het Openbaar Ministerie zou kunnen worden vervolgd. De rechtbank doet heden, 10 december 2015, uitspraak. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM, die voor de behandeling in eerste aanleg 2 jaar is, met 3 jaar en 8 maanden is overschreden. Van een bijzondere omstandigheid die deze overschrijding kan rechtvaardigen, is geen sprake. Uit (vaste) jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2008:BD2578) volgt dat bij een termijnoverschrijding van meer dan 12 maanden naar bevind van zaken dient te worden gehandeld. In de overschrijding van de redelijke termijn ziet de rechtbank de straf die zij zou opleggen als de zaak binnen de redelijke termijn zou zijn afgerond met een maand te verminderen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 51, 57 en 328ter van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert respectievelijk op:
1. Het doen van een gift aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze de gift in strijd met de goede trouw zal verzwijgen tegenover zijn werkgever, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd.
2. Het doen van een gift aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze de gift in strijd met de goede trouw zal verzwijgen tegenover zijn werkgever, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
2 (twee) maanden.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
4 (vier) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. P.J. van Eekeren en C. Klomp, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 december 2015.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar hierna wordt verwezen naar verklaringen, betreft het ambtsedig opgemaakte processen-verbaal van de FIOD, bevattende een verklaring van een getuige of een verdachte. AH staat voor ambtshandeling. V staat voor proces-verbaal van verhoor verdachte. G staat voor proces-verbaal van verhoor getuige. Waar wordt verwezen naar ‘D’, betreft het andere geschriften als bedoeld in artikel 344 lid 1 onder 5 Wetboek van Strafvordering.
2.AH-115
3.D-0266
4.D-0216A
5.D-0552
6.D-0473
7.V001-01, p. 9
8.D-003
9.D-0553
10.D-001
11.G037-01, p. 10 ( [naam 9] )
12.G041-01, p. 5 ( [naam 10] )
13.G026-02, p. 2 ( [naam 11] )
14.D-0455
15.AH-106 en D-517
16.AH-106 en D-521
17.AH-106 en D-527
18.D-0426 en AH-057
19.AH-106, D-0787 en D-0264
20.D-0106 1/1
21.D-0383
22.G005-01, p. 2 en 4 ( [naam 6] ) en G006-01, p. 2 en 3 en G006-02, p. 2 en 3 ( [naam 4] )
23.G006-01, p. 2 en 3 en G006-02, p2 en 3 ( [naam 4] )
24.D-0388 1/6 tot en met 6/6 en D-260
25.D-0064, D-0388, D-0260, D-0062
26.D-0261 8/12 en D-0263 1/4
27.G005-01, p. 2 ( [naam 6] ) en D-064
28.G005-01, p. 2 ( [naam 6] )
29.D-0263 4/4
30.G005-01 ( [naam 6] ), D-0263 4/4
31.AH-009, D-062 en D-063
32.AH-108
33.D-0273
34.D-0459/D-0188, D-0276
35.D-0825
36.V001-02, p.2, D-0187
37.D-0274 en AH-108
38.D-0354
39.D-0460/D-0189
40.D-0275 en AH-108
41.D-0187, D-0189, D-0354, D-0836
42.D-0252
43.Verklaring verdachte ter zitting
44.AH-106
45.D-0264
46.D-0787 3/3
47.D-0138
48.D-0138
49.AH-131 en D-0318