ECLI:NL:RBAMS:2015:8795

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2015
Publicatiedatum
10 december 2015
Zaaknummer
13/845021-12 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van eigenaar administratiekantoor voor belastingfraude en witwassen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 november 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 50-jarige eigenaar van een administratiekantoor, die is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden en een geldboete van 16.500 euro. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting en witwassen. Gedurende enkele jaren heeft het administratiekantoor in totaal 84 onjuiste aangiften ingediend, waarbij telkens een te hoog bedrag aan terug te vragen omzetbelasting werd opgegeven. Dit leidde tot een schade van bijna één miljoen euro voor de belastingdienst, aangezien de betrokken bedrijven nauwelijks of geen bedrijfsactiviteiten hadden en de ingediende facturen vervalst waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangiften indiende met gebruik van de naam en het wachtwoord van de bedrijven, maar dat deze altijd afkomstig waren van het IP-adres van zijn administratiekantoor. Na een onderzoek door de FIOD zijn vijf medeverdachten geïdentificeerd, waarvan één ook is veroordeeld voor belastingfraude en witwassen. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie bevestigd, ondanks de bezwaren van de verdediging over de betrouwbaarheid van het aanvangsproces-verbaal.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, als leidinggevende van het administratiekantoor, op de hoogte moest zijn van de onrechtmatigheden en dat hij een essentiële rol speelde in de samenwerking met zijn mededaders. De bewezenverklaring van zowel de belastingfraude als het witwassen van een bedrag van 93.350 euro werd vastgesteld, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie meebracht in de strafmaat. De rechtbank heeft de strafeis van de officier van justitie gevolgd, met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn voor de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845021-12 (Promis)
Datum uitspraak: 16 november 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 oktober 2015, 29 oktober 2015 en 3 november 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. van Brakel, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P.D. Popescu, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van het opzettelijk bij de Belastingdienst voorziene aangiften onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven (feit 1) en medeplegen van witwassen van een geldbedrag afkomstig uit het doen van deze onjuiste belastingaangiften (feit 2).
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft betoogd dat de startinformatie uit het aanvangsproces-verbaal onvoldoende betrouwbaar is. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat in het aanvangsproces-verbaal ten onrechte is geverbaliseerd dat de ingediende onjuiste aangiften voor de omzetbelasting zijn gedaan vanuit het IP-adres van [administratiekantoor 1A B.V.] (hierna: [administratiekantoor 1A B.V.] ), nu deze informatie pas bekend is geworden naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek. De verdenking van verdachte was gebaseerd op informatie van de Belastingdienst Rotterdam, te weten dat verdachte in verband werd gebracht met pinopnames in het casino. Daarbij zijn opsporingshandelingen verricht, maar een daartoe strekkende vordering ontbrak op dat moment. Dit is later hersteld door de gegevens betreffende verdachte opnieuw bij het casino op te vragen. De mogelijkheid tot toetsing van de rechtmatigheid van de start van het onderzoek is ondermijnd door de wijze waarop door opsporingsambtenaren in het aanvangsproces-verbaal is geverbaliseerd.
Door deze onrechtmatigheden en schendingen is een ernstige inbreuk gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan zijn recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Als gevolg hiervan moet overeenkomstig het bepaalde in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van verdachte, dan wel moeten de resultaten van het onderzoek dat is gebaseerd op het aanvangsproces-verbaal van het bewijs worden uitgesloten, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft betoogd dat het proces verbaal een correcte weergave bevat van de informatie die tot de verdenking heeft geleid, zodat er geen grond is de officier van justitie niet ontvankelijk te achten.
De rechtbank overweegt als volgt.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad komt niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats in geval vormverzuimen daarin bestaan dat met de opsporing of vervolging ernstig inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van een verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De vraag die in de onderhavige zaak thans voorligt, is of de door de raadsman genoemde onrechtmatigheden en schendingen van beginselen van een behoorlijke procesorde zich hebben voorgedaan en zo ja, of deze onrechtmatigheden en schendingen moeten leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie of bewijsuitsluiting. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit het aanvangsproces-verbaal blijkt dat de Belastingdienst, met behulp van de aan die dienst toekomende controlebevoegdheden, een onderzoek is gestart naar het advieskantoor [administratiekantoor 1A B.V.] . Aanleiding daartoe waren controles bij verschillende bedrijven als gevolg van de door hen ingediende negatieve aangiften voor de omzetbelasting. Belastinginspecteur Van Dooren heeft over het onderzoek naar [administratiekantoor 1A B.V.] verklaard dat de bij de Belastingdienst beschikbare bestanden van voornoemde bedrijven zijn geraadpleegd en dat toen is opgevallen dat de negatieve aangiften omzetbelasting via het IP-adres van [administratiekantoor 1A B.V.] waren verzonden. Ook uit de verklaring van belastinginspecteur [belastinginspecteur] , inhoudende dat de bestanden betreffende het IP-adres met nummer [IP-adres] beschikbaar zijn gesteld aan de FIOD, concludeert de rechtbank dat de Belastingdienst kennelijk via haar eigen computersystemen het IP-adres van de ingediende aangiften heeft kunnen koppelen aan (het IP-adres van) [administratiekantoor 1A B.V.] .
De Belastingdienst heeft naar aanleiding van de negatieve belastingaangiften van het bedrijf [bedrijf 1 B.V.] (hierna: [bedrijf 1 B.V.] ) onderzoek verricht naar de bankrekening van voornoemd bedrijf, waarbij was opgevallen dat meerdere pinopnames bij casino’s hadden plaatsgevonden, aldus belastinginspecteur [belastinginspecteur] . Nader onderzoek heeft toen uitgewezen dat verdachte een bezoek heeft gebracht aan de desbetreffende casino’s op de data van de pinopnames.
Al het voorgaande is door de Belastingdienst aangemeld voor beoordeling in het selectie-overleg, waarna het onderzoek is overgedragen aan de FIOD.
Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van de Belastingdienst was er sprake van een redelijk vermoeden dat [administratiekantoor 1A B.V.] zich schuldig zou maken aan een strafbaar feit en is door de FIOD een aanvang gemaakt met het strafrechtelijk onderzoek. Dat het openbaar ministerie met toepassing van een bijzondere opsporingsbevoegdheid naderhand nogmaals heeft vastgesteld dat het onderwerpelijke IP-adres toebehoort aan het bedrijfspand van [administratiekantoor 1A B.V.] , doet niet af aan voornoemde bevindingen van de Belastingdienst. Voorts is gebleken dat de pinopnames in de casino’s niet de aanleiding zijn geweest voor de start van het strafrechtelijk onderzoek. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de stelling van de raadsman dat het aanvangsproces-verbaal een onjuiste voorstelling van zaken bevat dient te worden verworpen.
Oordeel over de ontvankelijkheid van de officier van justitie
Gelet op al het vorenstaande constateert de rechtbank dat er in de onderhavige zaak geen sprake is geweest van onrechtmatigheden of schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde. Dit leidt ertoe dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Ook kunnen de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek meewerken tot het bewijs.
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Standpunten van de partijen

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – zo vat de rechtbank het schriftelijke requisitoir samen – de bewezenverklaring gevorderd van medeplegen van het opzettelijk indienen van onjuiste aangiften omzetbelasting bij de Belastingdienst. Daarnaast heeft verdachte de vruchten geplukt van deze strafbare gedraging. Gelet hierop kan bewezen worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van gewoontewitwassen van een geldbedrag van in totaal € 93.350,-. De officier van justitie baseert haar standpunt op de in het dossier aanwezige processen-verbaal van verhoor van verdachten, processen-verbaal van verhoor van getuigen, ambtshandelingen en overige documenten.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen bewijsverweer gevoerd.
5. Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de redengevende feiten en omstandigheden, zoals hieronder vermeld. [1] De inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – wordt slechts gebruikt tot het bewijs van het ten laste gelegde feit waarop het, zoals blijkt uit de inhoud, kennelijk betrekking heeft.
5.1.
Inleiding
De rechtbank leidt uit het dossier en het behandelde ter terechtzitting het volgende af.
De Belastingdienst heeft tussen 2009 en 2011 controles uitgevoerd bij de bedrijven [bedrijf 2 B.V.] (hierna: [bedrijf 2 B.V.] ), [bedrijf 1 B.V.] , [Uitzendbureau 1 B.V.] (hierna: [Uitzendbureau 1 B.V.] ), [bedrijf 3 B.V.] (hierna: [bedrijf 3 B.V.] ) en de eenmanszaak [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Aanleiding hiervoor waren de door voornoemde bedrijven ingediende negatieve aangiften voor de omzetbelasting. Uit de controles kwam naar voren dat door deze ondernemingen geen of te weinig omzetbelasting werd aangegeven. Bovendien werd bij geen enkele onderneming een sluitende administratie aangetroffen op grond waarvan de omzet deugdelijk kon worden aangetoond. In de ingediende aangiften voor de omzetbelasting is dan ook telkens een te hoog en fictief bedrag aan voorbelasting vermeld. Omdat op de ingediende aangiften voor de omzetbelasting de voorbelasting per saldo hoger was dan de verschuldigde omzetbelasting, heeft de desbetreffende onderneming hierdoor het verschil van de Belastingdienst terug ontvangen. De Belastingdienst heeft vastgesteld dat de aangiften voor de omzetbelastingen ten name van voornoemde ondernemingen onjuist zijn ingediend. [2]
Niet in geschil is dat de in de tenlastelegging opgenomen aangiften voor de omzetbelasting onjuist zijn en dat de eventueel facturen die ten grondslag liggen aan deze aangiften, zijn vervalst en/of valselijk zijn opgemaakt.
Mede naar aanleiding van de door de officier van justitie ter terechtzitting ingenomen standpunten, ziet de rechtbank zich voor de volgende vragen gesteld:
  • Had verdachte een rol bij het indienen van de onjuiste aangiften voor de omzetbelasting en zo ja, welke?
  • Heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan (schuld)witwassen?
5.2.
Feit 1
5.2.1.
Algemene bevindingen
Uit onderzoek van de FIOD is gebleken dat de 84 ingediende aangiften voor de omzetbelasting zijn verstuurd vanaf het IP-adres [IP-adres] . Dit IP-adres behoort bij het adres [adres 2] te Amsterdam, alwaar het bedrijf [administratiekantoor 1A B.V.] (hierna: [administratiekantoor 1A B.V.] ) is gevestigd. [3] [administratiekantoor 1A B.V.] heeft per 12 maart 2008 de bedrijfsactiviteiten van de moedermaatschappij [administratiekantoor 1B B.V.] overgenomen. [4] Vanaf 30 december 2011 staat [administratiekantoor 1A B.V.] onder de handelsnaam [administratiekantoor 1A B.V.] bij de Kamer van Koophandel ingeschreven. [5] Tijdens de doorzoeking van het bedrijfspand zijn op de server contactgegevens van personen aangetroffen die ten tijde van het tenlastegelegde bestuurder of enig aandeelhouder waren van de in de tenlastelegging genoemde bedrijven. Deze contactgegevens bevatten onder meer gebruikersnamen en wachtwoorden waarmee vermoedelijk kon worden ingelogd op de site van de Belastingdienst. [6] Ook is op de computer van verdachte een e-mailbericht aangetroffen, dat verdachte op 30 mei 2008 heeft verstuurd naar zijn collega [medeverdachte 2] . Hij schrijft haar: “is geregeld” in antwoord op een e-mailbericht van [medeverdachte 2] waarin zij schrijft: “ [bedrijf 2 B.V.] , [bedrijf 1 B.V.] & [bedrijf 4 B.V.] geen OB ingediend”. [7] Nu verdachte desgevraagd ter terechtzitting hierover geen verklaring heeft willen afleggen waaruit iets anders kan worden afgeleid, leidt de rechtbank uit dit bericht af dat verdachte hetzij die aangiften zelf heeft gedaan, hetzij daartoe instructies heeft gegeven en ervoor heeft zorggedragen dat die aangiften werden ingediend, waarbij hem in beide gevallen de onjuistheid van die aangiften duidelijk moest zijn. In het bedrijfspand zijn meer aanwijzingen gevonden van betrokkenheid bij de onderhavige feiten. Zo is blanco briefpapier aangetroffen van de bedrijven [Uitzendbureau 1 B.V.] , [bedrijf 2 B.V.] , [bedrijf 1 B.V.] en [bedrijf 3 B.V.] (een eenmanszaak van medeverdachte [medeverdachte 1] ). [8] Een aantal van de in de administratie van [bedrijf 4 B.V.] aangetroffen valse facturen is gemaakt op hetzelfde briefpapier als het blanco briefpapier dat bij [administratiekantoor 1A B.V.] is aangetroffen. [9] Het was de Belastingdienst bovendien opgevallen dat de boekhouding van de genoemde bedrijven niet of slechts ten dele voor controle beschikbaar was, dat de activiteiten van de bedrijven voor zover die activiteiten al bestonden, na aankondiging van een boekenonderzoek, werden stilgelegd en er vervolgens geen aangiften, of alleen nog maar nihilaangiften werden gedaan. Betrokkenen namen ook geen contact op met de Belastingdienst om navraag te doen naar het uitblijven van de gevraagde teruggaven omzetbelasting. [10]
5.2.2.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de bewezenverklaring van feit 1 uit van de in de tenlastelegging genoemde aangiften voor de omzetbelasting. Uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt dat de eerste ingediende onjuiste aangifte dateert van 26 februari 2007. Op 24 juli 2009 is de laatste onjuiste aangifte omzetbelasting ingediend. [11] De aangiften zijn ingediend ten name van verschillende bedrijven. Deze bedrijven zullen afzonderlijk worden besproken.
[bedrijf 4 B.V.]
Op naam van [bedrijf 4 B.V.] is over de kwartalen van 2007, de maanden januari 2008 tot en met juli 2008 en de maanden december 2008 tot en met januari 2009, aangifte voor de omzetbelasting gedaan. [12] De Belastingdienst heeft naar aanleiding van de ingediende onjuiste aangiften voor de omzetbelasting een totaalbedrag van € 49.724,- op de rekening van [bedrijf 4 B.V.] gestort. [13]
Zowel de bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 4 B.V.] in voornoemde periode, medeverdachte [medeverdachte 3] , en medeverdachte [medeverdachte 4] , werknemer van [bedrijf 4 B.V.] in voornoemde periode, hebben verklaard dat de aangiften omzetbelasting voor [bedrijf 4 B.V.] door [administratiekantoor 1A B.V.] werden ingediend. [14]
[bedrijf 2 B.V.]
Op naam van [bedrijf 2 B.V.] is over de maanden januari 2007 tot en met juni 2008 aangifte voor de omzetbelasting gedaan. [15] De Belastingdienst heeft naar aanleiding van de ingediende onjuiste aangiften voor de omzetbelasting een totaalbedrag van € 171.180,- op de bankrekening van [bedrijf 2 B.V.] gestort. [16]
De bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2 B.V.] in voornoemde periode, medeverdachte [medeverdachte 2] , heeft verklaard dat de administratie van het bedrijf werd verzorgd door [administratiekantoor 1A B.V.] . [17]
[Uitzendbureau 1 B.V.]
Op naam van [Uitzendbureau 1 B.V.] is over het eerste, tweede en derde kwartaal van 2010, aangifte voor de omzetbelasting gedaan. [18] De Belastingdienst heeft naar aanleiding van de ingediende onjuiste aangiften voor de omzetbelasting een totaalbedrag van € 69.524,- op de bankrekening van [Uitzendbureau 1 B.V.] gestort. [19]
[bedrijf 1 B.V.]
Op naam van [bedrijf 1 B.V.] is over het eerste en derde kwartaal van 2007 en over de maanden december 2007 tot en met oktober 2009, aangifte voor de omzetbelasting gedaan. [20] De Belastingdienst heeft vastgesteld dat naar aanleiding van ingediende onjuiste aangiften omzetbelasting een totaalbedrag van € 444.132,- op de bankrekening van [bedrijf 1 B.V.] is gestort. [21]
De middellijk bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1 B.V.] in voornoemde periode, medeverdachte Isler, heeft verklaard dat de aangiften omzetbelasting voor [bedrijf 4 B.V.] door [administratiekantoor 1A B.V.] werden ingediend. [22] Verdachte heeft desgevraagd verklaard dat [bedrijf 1 B.V.] een klant van [administratiekantoor 1A B.V.] is geweest. [23]
[medeverdachte 1]
Op naam van [medeverdachte 1] is over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2007 en over het eerste kwartaal van 2008, aangifte voor de omzetbelasting gedaan. [24] De Belastingdienst heeft naar aanleiding van de ingediende onjuiste aangiften omzetbelasting een totaalbedrag van € 74.550,- op de bankrekening van [medeverdachte 1] is gestort. [25]
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [administratiekantoor 1A B.V.] in voornoemde periode de aangiften omzetbelasting van zijn eenmanszaak heeft ingediend. [26] Verdachte heeft dit desgevraagd ook bevestigd. [27]
[bedrijf 3 B.V.]
Op naam van [bedrijf 3 B.V.] is over de maanden januari 2007, juni 2007, juli 2007, september 2007, oktober 2007 en december 2007 en over de maanden februari 2008 tot en met juli 2008 en de maanden oktober 2008 tot en met juni 2009, aangifte voor de omzetbelasting gedaan. [28] De Belastingdienst heeft vastgesteld dat naar aanleiding van de onjuiste aangiften voor de omzetbelasting een bedrag van in totaal € 50.216,- op de bankrekening van [bedrijf 3 B.V.] is gestort. [29]
De middellijk bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 3 B.V.] in voornoemde periode, medeverdachte [medeverdachte 1] , heeft verklaard dat [administratiekantoor 1A B.V.] de aangiften omzetbelasting van [bedrijf 3 B.V.] heeft ingediend. [30]
5.2.3.
De rol van verdachte binnen [administratiekantoor 1A B.V.]
Uit het dossier blijkt ten aanzien van de rol van verdachte het volgende.
Verdachte geeft sinds 2004 leiding aan [administratiekantoor 1A B.V.] en heeft de verantwoordelijkheid voor het bedrijf. Door voormalige werknemers van [administratiekantoor 1A B.V.] wordt de rol van verdachte omschreven als “de baas”, “de oprichter” of “de directeur” van [administratiekantoor 1A B.V.] . [31]
5.2.4.
Nadere overwegingen
Medeplegen
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat de rechtspersoon [administratiekantoor 1A B.V.] de onjuiste aangiften omzetbelasting heeft ingediend bij de Belastingdienst. Hoewel niet kan worden vastgesteld wie de onjuiste aangiften feitelijk heeft ingediend, is aannemelijk dat dit door verdachte, al dan niet in samenwerking met andere personen die werkzaam waren bij [administratiekantoor 1A B.V.] , is gedaan. Verdachte heeft ter terechtzitting ook geen verklaring willen geven over de gang van zaken binnen [administratiekantoor 1A B.V.] met betrekking tot het indienen van aangiften. Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte hebben geweten van de strafbare gedragingen, de dagelijkse leiding over [administratiekantoor 1A B.V.] was immers alleen in handen van verdachte.
De werkwijze waarbij onderling moest worden afgestemd om alle vereiste gegevens voor de aangiftes te verkrijgen, kenmerkt zich door een bewuste en nauwe samenwerking. Verdachte heeft daarbij in het samenwerkingsverband als leidinggevende van het accountantskantoor een essentiële rol gespeeld. Naar het oordeel van de rechtbank is voorafgaand, tijdens en na afloop van de in de tenlastelegging ingediende aangiften sprake geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, zijn mededader(s) en de rechtspersonen, gericht op de planning en uitvoering van het feit, dat is voldaan aan de voorwaarden voor de strafbare vorm van samenwerking die als medeplegen kan worden gekwalificeerd.
5.2.5.
Conclusie
De rechtbank komt op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, tot het oordeel dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen onjuiste aangiften omzetbelasting bij de Belastingdienst heeft ingediend. Het resultaat hiervan is dat de aangiften sloten op te hoge terug te vragen bedragen, met het doel om de Belastingdienst te bewegen tot het ten onrechte uitkeren van belastinggeld. Het voorgaande maakt dat de rechtbank van oordeel is dat deze onjuiste belastingaangiften ertoe hebben gestrekt dat te weinig belasting werd geheven in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Door de Belastingdienst is berekend dat zij door de onder rubriek 5.2.2. besproken aangiften een fiscaal nadeel heeft geleden van € 999.951,-. [32]
De rechtbank is van oordeel dat feit 1 wettig en overtuigend is bewezen.
5.3.
Ten aanzien van feit 2
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan witwassen, dan wel schuldwitwassen, van geldbedragen van in totaal € 93.350,- die contant zijn opgenomen van de bankrekening van [bedrijf 1 B.V.] .
5.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden (inclusief de bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 met betrekking tot de criminele herkomst van de gelden).
Naar aanleiding van de ingediende onjuiste aangiften omzetbelasting heeft de Belastingdienst in de periode van 4 januari 2008 tot en met 3 november 2009 een totaalbedrag van € 444.132,- op de bankrekening van [bedrijf 1 B.V.] gestort. [33]
Op verschillende tijdstippen in de periode van 15 januari 2009 tot en met 24 november 2009 is met de pinpas van [bedrijf 1 B.V.] voor een totaalbedrag van € 116.052,- aan contant geld opgenomen bij diverse vestigingen van het Holland Casino. [34] Uit registratiegegevens van het Holland Casino blijkt dat de dagen dat met de pinpas van [bedrijf 1 B.V.] geld is opgenomen, overeenkomen met de dagen waarop medeverdachte [medeverdachte 3] en verdachte, beiden tezamen, althans gelijktijdig, dan wel afzonderlijk van elkaar, een bezoek hebben gebracht aan het casino. Verdachte heeft in voornoemde periode zesentwintig bezoeken gebracht aan diverse vestigingen van het Holland Casino, waarbij is vastgesteld dat op diezelfde dagen voor een totaalbedrag van € 93.350,- aan contant geld is opgenomen van de bankrekening van [bedrijf 1 B.V.] . Bij elf van deze bezoeken heeft medeverdachte [medeverdachte 3] gelijktijdig hetzelfde casino bezocht. [35] Wat daar ook van zij, vast staat dat voor een groot totaalbedrag geld is opgenomen van de bankrekening van [bedrijf 1 B.V.] op dagen dat verdachte, soms gelijktijdig met medeverdachte [medeverdachte 3] , in een vestiging van Holland casino aanwezig was. [36]
5.3.2.
Nadere overwegingen
Zoals onder rubriek 5.2.5. is besproken, heeft de rechtbank ten aanzien van feit 1 overwogen dat verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Dit strafbare feit heeft ertoe geleid dat de Belastingdienst ten onrechte geldbedragen heeft gestort op de bankrekeningen van de in de tenlastelegging genoemde bedrijven, waaronder op de bankrekening van het bedrijf [bedrijf 1 B.V.] . Het ten onrechte uitgekeerde geldbedrag op de bankrekening van [bedrijf 1 B.V.] is daarom van eigen misdrijf afkomstig.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden volgt dat er geldbedragen, variërend van € 1.000,- tot € 2.500,-, van de bankrekening van [bedrijf 1 B.V.] zijn opgenomen in diverse vestigingen van het Holland Casino. Uit de registratiegegevens van het Holland Casino volgt dat medeverdachte [medeverdachte 3] en verdachte beiden tezamen, althans gelijktijdig, dan wel apart, een bezoek hebben gebracht aan de casino’s op de dagen dat de pinopnames hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan het onder deze omstandigheden niet anders dan dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 3] de geldbedragen heeft opgenomen. Aldus heeft verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 3] aanzienlijke geldbedragen contant opgenomen in casino’s van een bankrekening waarop geld, dat afkomstig is uit misdrijf, is gestort.
In de kern betreft dit naar het oordeel van de rechtbank gelden die door verdachte op middellijke wijze uit eigen misdrijf zijn verkregen. Het betreft hier immers gelden die ten gevolge van de strafbare gedraging van verdachte op de bankrekening van [bedrijf 1 B.V.] zijn binnengekomen. Verdachte heeft deze gelden aldus tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte 3] voorhanden gehad, nu blijkt dat zij beiden de beschikking hadden over deze rekening. Vervolgens is een deel van de geldbedragen contant opgenomen door de beide verdachten, waarna het geld uit het zicht verdwenen is. Deze omzetting van giraal naar chartaal geld moet naar het oordeel van de rechtbank worden beschouwd als een handeling die erop is gericht ‘om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen’. Immers, door de omzetting is er sprake van een gedraging die meer omvat dan het enkele verwerven of voorhanden hebben en die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat door eigen misdrijf verkregen voorwerp gericht karakter heeft. Inherent aan deze specifieke situatie is dat de kwalificatieuitsluitingsgrond niet van toepassing is (vgl. HR 25-03-2014, ECLI:NL:HR:2014:702, r.o. 3.8.). Verdachte heeft zich derhalve schuldig gemaakt aan tezamen en in vereniging omzetten en gebruik maken van gelden die afkomstig zijn uit eigen misdrijf.
5.3.3.
Conclusie
De rechtbank komt op basis van bovenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, tot het oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte medepleger is geweest van het witwassen van een geldbedrag. Het totaal door verdachte witgewassen geld bedraagt aldus € 93.350,-
.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond de in rubriek 5. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte,
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
op tijdstippen in de periode van 26 februari 2007 tot en met 29 oktober 2010, te Amsterdam en elders in Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een (rechts)perso(o)n(en), meermalen telkens opzettelijk bij de belastingwet voorziene aangiften als bedoeld in de Algemene Wet inzake rijksbelastingen, te weten 84 digitale kwartaal- of maandaangiften omzetbelasting:
- ten name van [bedrijf 4 B.V.] (D-008, p. 5 t/m p. 15 en p. 21 t/m p. 22), en
-ten name van [bedrijf 2 B.V.] (D-009, p. 5 t/m p. 22), en
-ten name van [Uitzendbureau 1 B.V.] (D-010, p. 6 t/m p. 8), en
-ten name van [bedrijf 1 B.V.] (D-012, p. 6 en p. 8 t/m p. 11 en p. 13 t/m p. 32), en
-ten name van [medeverdachte 1] (D-013, p. 5 t/m p. 8), en
-ten name van [bedrijf 3 B.V.] (D-014, p. 6 en p. 12 t/m p. 13 en p. 15 t/m p. 16 en p. 18 en p. 20 t/m p. 25 en p. 28 t/m p. 36)
over enige tijdvakken (maand en/of kwartaal) in de periode van januari 2007 tot en met september 2010, onjuist en/of onvolledig heeft gedaan of heeft laten doen,
immers hebben verdachte en zijn mededaders telkens opzettelijk op het bij de Inspecteur der Belastingen of de Belastingdienst ingezonden digitale aangiften omzetbelasting over de daarin genoemde tijdvakken, onjuiste bedragen aan omzetbelasting en/of voorbelasting en/of bedrag aan te betalen belasting opgegeven/laten opgeven, terwijl die feiten telkens er toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
in de periode van 15 januari 2009 tot en met 18 november 2009, te Nijmegen of Utrecht of Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, voorwerpen, te weten geldbedragen tot een totaal bedrag van 93.350 euro, heeft omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten dat die geldbedragen middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen

9.1.
De strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vierentwintig maanden en een geldboete van € 16.524,61. Bij het formuleren van de strafeis heeft de officier van justitie rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Voor het geval de rechtbank dit standpunt niet mocht volgen, heeft de raadsman betoogd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn zodat strafreductie op zijn plaats is.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte en zijn mededaders hebben zich gedurende een lange periode op grote schaal bezig gehouden met het indienen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting, waarbij het benadelingsbedrag uiteindelijk in totaal bijna één miljoen euro bedraagt. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een deel van dit door fraude verkregen geld. Verdachte heeft door het plegen van deze feiten een aanzienlijk voordeel genoten en heeft alleen gedacht aan zijn eigen gewin. Hij heeft om zijn doel te bereiken vele personen aangezet tot strafbaar handelen. Door het handelen van verdachte is de overheid, en daarmee de gehele samenleving, fors benadeeld. Het is feit van algemene bekendheid dat dit type delicten lastig op te sporen is en niet alleen tot fiscaal nadeel, maar ook tot ondermijning van de algemene belastingmoraal leidt.
De rechtbank weegt bij de straftoemeting in het nadeel van verdachte mee dat verdachte en zijn mededaders op geraffineerde wijze te werk zijn gegaan, waarbij verdachte een sturende rol heeft gehad. Bovendien heeft verdachte de fraude niet uit zichzelf beëindigd.
Verder blijkt uit het op zijn naam gestelde uittreksel Justitiële Documentatie van 27 oktober 2015 dat verdachte in 2007 en 2008 is veroordeeld voor soortgelijke delicten en ten tijde van het plegen van de delicten waarvoor hij thans wordt veroordeeld, nog in een proeftijd liep. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. Bij de straftoemeting dient de rechtbank echter ook rekening te houden met de omstandigheid dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het voorgaande en de omvang van de fraude brengen mee dat de rechtbank, mede gelet op de oriëntatiepunten die zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 27 maanden met daarnaast een geldboete op zichzelf op zijn plaats zou vinden.
Redelijke termijn
Verdachte is op 9 juli 2012 als verdachte gehoord en kon er sindsdien in redelijkheid rekening mee houden dat er tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld. De rechtbank doet meer dan drie jaar nadien uitspraak. De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM is met zestien maanden overschreden. Nu er geen bijzondere omstandigheden zijn die een dergelijke overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen, zal de rechtbank de hiervoor genoemde gevangenisstraf reduceren met een periode die de rechtbank aangewezen voorkomt.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24c, 47, 51, 57, 63 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde:
medeplegen van het opzettelijk een bij de belastingdienst voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
medeplegen van witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van
€ 16.500,-(zestienduizendvijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 117 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.H.C. Jongeneel, voorzitter,
mrs. B. Vogel en J.L. Hillenius, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. Stas, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 november 2015.

Voetnoten

1.De weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in de dossiers van de FIOD-ECD. De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende pagina’s in de dossiers.
2.Een overzichtsproces-verbaal, p. 1-19 (0-OPV-1) en een zaaksproces-verbaal contra [Uitzendbureau 1 B.V.] , p. 5-7 (3-OPV-1)
3.Een proces-verbaal inzake ingediende aangiften, p. 3 (AH-004) en een proces-verbaal inzake IP-adres [IP-adres] (AH-006)
4.De bedrijfsactiviteiten die vóór 12 maart 2008 hebben plaatsgevonden zijn dus verricht door de moedermaatschappij [administratiekantoor 1B B.V.]
5.Een proces-verbaal inzake organisatie [administratiekantoor 1A B.V.] (AH-039)
6.Een proces-verbaal inzake voegen documenten uit digitale administratie, p. 7-10 (AH-063)
7.Een proces-verbaal inzake voegen documenten uit digitale administratie, p. 2 (AH-063)
8.Een proces-verbaal inzake mogelijk gebruik blanco briefpapier, p. 1-5 (AH-082)
9.Een proces-verbaal contra [bedrijf 4 B.V.] , p. 39-40 (1-OPV-1)
10.Een overzichtsproces-verbaal, p. 14 (0-OPV-1)
11.een geschrift, te weten een overzicht ingediende aangiften omzetbelasting betrokken in het strafrechtelijk onderzoek aan de hand van informatie uit D-008 tot en met D-014, p. 1-2 (D-022)
12.Geschriften, te weten dertien uitdraaien digitale aangiften omzetbelasting ten name van [bedrijf 4 B.V.] 1ste kwartaal 2007 tot en met 4de kwartaal 2007, januari 2008 tot en met juli 2008 en december 2008 tot en met januari 2009, p.5-15, p. 20-21 (D-008) en een geschrift, te weten een overzicht ingediende aangiften omzetbelasting betrokken in het strafrechtelijk onderzoek aan de hand van informatie uit D-008 tot en met D-014, p. 1 (D-022) en een geschrift, te weten een overzicht bedragen ingevuld op ingediende aangiften omzetbelasting betrokken in het strafrechtelijk onderzoek gemaakt aan de hand van informatie uit D-008 tot en met D-014, p. 1 (D-023)
13.Een proces-verbaal inzake onderzoek bankrekening [bedrijf 4 B.V.] , [bedrijf 5] , [bedrijf 2 B.V.] , p. 2 (AH-011)
14.Een proces-verbaal inzake verhoor van een getuige [medeverdachte 3] , p. 4 (G4-01) en een proces-verbaal inzake een verhoor van een getuige [medeverdachte 4] , p. 6 (G5-001)
15.Geschriften, te weten achttien uitdraaien digitale aangiften omzetbelasting ten name van [bedrijf 2 B.V.] , januari 2007 tot en met juni 2008, p. 5-21 (D-009), en een geschrift, te weten een overzicht ingediende aangiften omzetbelasting betrokken in het strafrechtelijk onderzoek aan de hand van informatie uit D-008 tot en met D-014, p. 1 (D-022) en een geschrift, te weten een overzicht bedragen ingevuld op ingediende aangiften omzetbelasting betrokken in het strafrechtelijk onderzoek gemaakt aan de hand van informatie uit D-008 tot en met D-014, p. 1 (D-023).
16.Een proces-verbaal inzake ingediende aangiften, p. 6 (AH-004)
17.Een proces-verbaal inzake verhoor van een getuige [medeverdachte 2] , p. 2 (G20-001)
18.Geschriften, te weten drie uitdraaien digitale aangiften omzetbelasting ten name van [Uitzendbureau 1 B.V.] , 1ste kwartaal 2010, 2de kwartaal 2010, 3de kwartaal 2010, p. 6-8 (D-010), en een geschrift, te weten een overzicht ingediende aangiften omzetbelasting betrokken in het strafrechtelijk onderzoek aan de hand van informatie uit D-008 tot en met D-014, p. 1 (D-022) en een geschrift, te weten een overzicht bedragen ingevuld op ingediende aangiften omzetbelasting betrokken in het strafrechtelijk onderzoek gemaakt aan de hand van informatie uit D-008 tot en met D-014, p. 1 (D-023).
19.Een proces-verbaal inzake ingediende aangiften, p. 6 (AH-004)
20.Geschriften, te weten vijfentwintig uitdraaien digitale aangiften omzetbelasting ten name van [bedrijf 1 B.V.] 1ste en 2de kwartaal van 2007, december 2007 tot en met oktober 2009, p. 6, p.8-11, p. 13-32 (D-012) en een geschrift, te weten een overzicht ingediende aangiften omzetbelasting betrokken in het strafrechtelijk onderzoek aan de hand van informatie uit D-008 tot en met D-014, p. 1-2 (D-022) en een geschrift, te weten een overzicht bedragen ingevuld op ingediende aangiften omzetbelasting betrokken in het strafrechtelijk onderzoek gemaakt aan de hand van informatie uit D-008 tot en met D-014, p. 1-2 (D-023)
21.Een proces-verbaal inzake ingediende aangiften, p. 6 (AH-004)
22.Een proces-verbaal inzake verhoor van een getuige [medeverdachte 5] p. 4 (G7-001)
23.Een proces-verbaal inzake verhoor van een verdachte [verdachte] , p. 8 (V01-01)
24.Geschriften, te weten vier uitdraaien digitale aangiften omzetbelasting ten name van [medeverdachte 1] , 2de kwartaal 2007, 3de kwartaal 2007, 4de kwartaal 2007, 1ste kwartaal 2008, p. 5-8 (D-013), en een geschrift, te weten een overzicht ingediende aangiften omzetbelasting betrokken in het strafrechtelijk onderzoek aan de hand van informatie uit D-008 tot en met D-014, p. 2 (D-022) en een geschrift, te weten een overzicht bedragen ingevuld op ingediende aangiften omzetbelasting betrokken in het strafrechtelijk onderzoek gemaakt aan de hand van informatie uit D-008 tot en met D-014, p. 2 (D-023)
25.Een proces-verbaal inzake ingediende aangiften, p. 6 (AH-004)
26.Een proces-verbaal inzake verhoor van een verdachte [medeverdachte 1] , p. 3 (V13-001)
27.Een proces-verbaal inzake verhoor van een verdachte [verdachte] , p. 11 (V01-01)
28.Geschriften, te weten eenentwintig uitdraaien digitale aangiften omzetbelasting ten name van [bedrijf 3 B.V.] , januari 2007, juni 2007, juli 2007, september 2007, oktober 2007, december 2007, februari 2008 tot en met juli 2008, oktober 2008 tot en met juni 2009, p. 6, p. 12-13, p. 15-16, p. 18, p. 20-25, p. 28-36 (D-014), en een geschrift, te weten een overzicht ingediende aangiften omzetbelasting betrokken in het strafrechtelijk onderzoek aan de hand van informatie uit D-008 tot en met D-014, p. 2 (D-022) en een geschrift, te weten een overzicht bedragen ingevuld op ingediende aangiften omzetbelasting betrokken in het strafrechtelijk onderzoek gemaakt aan de hand van informatie uit D-008 tot en met D-014, p. 1-2 (D-023)
29.Een proces-verbaal inzake ingediende aangiften, p. 6-7 (AH-004)
30.Een proces-verbaal inzake verhoor van een verdachte [medeverdachte 1] , p. 7 (V13-001)
31.Een proces-verbaal inzake feitelijk leidinggeven aan [administratiekantoor 1A B.V.] , p. 1 en p. 4 (AH-064) en een proces-verbaal inzake verhoor van verdachte [verdachte] , p. 2 (V01-01)
32.Een overzichtsproces-verbaal, p. 26 (0-OPV-1)
33.Een proces-verbaal inzake onderzoek bankrekening [bedrijf 4 B.V.] , [bedrijf 5] , [bedrijf 2 B.V.] , p. 2 (AH-011)
34.Een proces-verbaal inzake onderzoek aangiften [bedrijf 1 B.V.] in relatie tot bankafschriften, p. 6 en een geschrift, te weten overzichten inzake bankrekening [bedrijf 1 B.V.] nummer [rekeningnummer] inzake 2009, p. 7 (D-154)
35.Een geschrift, te weten een overzicht casinobezoek [verdachte] (D-175) en een geschrift, te weten een overzicht casinobezoek [medeverdachte 3] , (D-176)
36.Een proces-verbaal contra [bedrijf 1 B.V.] , p. 21-22 (4-OPV-1)