In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 december 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en de Belastingdienst Toeslagen. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Belastingdienst, waarin haar kindgebonden budget over het jaar 2011 op nihil was vastgesteld en een terugvordering van € 711,- was opgelegd. De Belastingdienst verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding. Eiseres stelde dat zij bezwaar had gemaakt tegen een acceptgiro en niet tegen het primaire besluit, maar de rechtbank oordeelde dat de acceptgiro geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat het bezwaarschrift te laat was ingediend, maar dat de Belastingdienst in de bezwaarfase niet adequaat had gehandeld door eiseres niet te horen en niet te informeren naar de reden van de termijnoverschrijding. Hierdoor was de rechtbank van mening dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar niet terecht was, maar dat er geen verschoonbare reden was voor de termijnoverschrijding. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, maar droeg de Belastingdienst wel op het griffierecht van € 45,- aan eiseres te vergoeden en veroordeelde de Belastingdienst tot betaling van proceskosten van € 980,-.