4.5Bewijsoverwegingen feiten 2, 3, 4 en 5
Feit 2 – Vrijspraak van oplichting
Met betrekking tot de vraag of verdachte ook kan worden veroordeeld voor de oplichting van ING zoals onder 2 ten laste gelegd, overweegt de rechtbank als volgt. Er is geen bewijs voorhanden dat verdachte met betrekking tot de in feit 2 genoemde slachtoffers zelf de bank heeft gebeld om nieuwe passen aan te vragen. Of sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en andere personen en verdachte daarom als medepleger van dit feit kan worden beschouwd, hangt af van de vraag of hij een bijdrage aan dit feit heeft geleverd die van voldoende gewicht is. In zijn arrest van 2 december 2014 formuleert de Hoge Raad enige aandachtspunten voor de beantwoording van die vraag (ECLI:NL:HR:2014:3474). Er kan rekening gehouden worden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de uitvoering van het delict, het belang van de rol van verdachte en zijn aanwezigheid op belangrijke momenten. Met het onderscheppen van de post en het pinnen, verwezenlijkt verdachte enkele stappen van de phishing operatie, maar er is geen bewijs voorhanden dat verdachte ook maar iets te maken heeft gehad met de oplichting van ING zoals onder 2 ten laste gelegd. Mogelijk heeft verdachte weet gehad van de rollen van andere deelnemers aan de organisatie, er is immers bewijs dat hij informatie ontvangt van anderen, maar alleen dat is niet voldoende voor medeplegen van de oplichting. Uit de bewijsmiddelen kan niet volgen dat verdachte een bijdrage aan dit feit heeft geleverd die van zodanig gewicht was om hem als medepleger daarvan te beschouwen.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank verdachte vrijspreekt van feit 2.
Feit 3 – Diefstal van geld met valse sleutels
De tweede stap in het phishing proces is het overmaken van gelden aan de hand van de door oplichting verkregen gegevens naar rekeningen van begunstigden en het vervolgens opnemen van die gelden, dan wel het opnemen van die gelden met door oplichting verkregen pinpassen en de daarbij behorende frauduleus verkregen gegevens.
In de gevallen van rekeninghouders [persoon 1] en/of [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] en [persoon 5] is frauduleus geld opgenomen van bankrekeningen. In alle voornoemde gevallen is verdachte door verbalisanten herkend op de camerabeelden rondom de frauduleus verrichtte transactie(s) en heeft verdachte ook zelf aangegeven zich te herkennen op de hem getoonde stills (gemaakte foto’s) van de beelden. Ten aanzien van die rekeninghouders kan dan ook bewezen worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen van de rekeninghouders.
Met betrekking tot de diefstallen van geldbedragen van rekeninghouders [persoon 6] en [persoon 7] zijn verbalisanten ook tot herkenning van verdachte gekomen op basis van camerabeelden rondom de frauduleus verrichtte transacties. De verdediging heeft ten aanzien van die rekeninghouders aangevoerd dat twijfel bestaat omtrent de herkenning van verdachte omdat, nu hij er blijk van heeft gegeven open en eerlijk aan te geven wanneer hij zichzelf herkent op de beelden, ervan mag worden uitgegaan dat hij daarover de waarheid spreekt.
Niet alleen ziet de rechtbank daarin geen reden te twijfelen aan de juistheid van de herkenning door de verbalisant, ook moet worden gesteld dat de verklaring van verdachte op dat punt niet kan worden gezien als een uitdrukkelijke ontkenning.
Bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen van voornoemde rekeninghouders.
Ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde rekeninghouders [persoon 8] en [persoon 9] stelt de rechtbank vast dat niet uit de bewijsmiddelen blijkt dat het verdachte is die de geldbedragen heeft weggenomen. Verdachte wordt vrijgesproken van die onderdelen van de tenlastelegging.
Ook wordt verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen van de feiten nu de nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen niet concreet volgt uit de bewijsmiddelen.
Feit 4 – diefstal van post
Op grond van de gebruikte bewijsmiddelen acht de rechtbank de diefstal van poststukken van [persoon 10] bewezen.
In de zaken van de overige rekeninghouders is de rechtbank – met de raadsman – van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor het oordeel dat verdachte zich al dan niet samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan diefstal van poststukken van deze rekeninghouders. Het dossier bevat immers geen bewijs dat verdachte deze poststukken uit de brievenbussen heeft weggenomen. Gelet op de door verdachte afgelegde verklaringen kan bovendien niet worden uitgesloten dat hij de post direct van de postbode heeft gekregen door zich bijvoorbeeld voor te doen als de daartoe gerechtigde. In dit laatste geval kan wellicht van oplichting, maar niet van diefstal worden gesproken. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van die onderdelen van de tenlastelegging.
Feit 5 – Poging tot oplichting
In de gevallen van rekeninghouders [persoon 11] en [persoon 12] kan bewezen worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot oplichting van de bank. Verdachte heeft immers met frauduleus verkregen gegevens getracht vervangende pinpassen aan te vragen via de geautomatiseerde klantenservice van ING.
Ook kan worden vastgesteld dat verdachte heeft geprobeerd een vervangende pinpas aan te vragen op naam van [persoon 13] . Op 2 oktober 2014 heeft hij immers naar de geautomatiseerde klantenservice van ING gebeld om met de frauduleus verkregen gegevens een vervangende pas aan te vragen.
De raadsman heeft in dit specifieke geval aangevoerd dat, nu verdachte bij de pasaanvraag verkeerde gegevens heeft ingetoetst waardoor de pasaanvraag mislukte, sprake is van het gebruik van een absoluut ondeugdelijk middel waardoor zijn handelen niet strafbaar kan worden gesteld.
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de pasaanvraag is mislukt omdat voornoemde [persoon 13] , nadat zij constateerde dat zij een phishingmail had ingevuld, zelf een nieuwe betaalpas had aangevraagd met een nieuwe pincode. De door haar in de phishingmail verstrekte gegevens zijn de gegevens waarover verdachte moet hebben beschikt. Hoewel die gegevens niet meer klopten op het moment dat verdachte de pasaanvraag deed, klopten die gegevens wel op het moment van de verkrijging van die gegevens, zodat niet kan worden verondersteld dat de gegevens een absoluut ondeugdelijk middel vormden om de bank daadwerkelijk op te lichten.
In de overige onder in feit 5 genoemde gevallen kan niet worden vastgesteld dat verdachte een concrete rol heeft gehad bij de verrichtte oplichtingshandelingen. In die gevallen komt verdachte immers pas dan in beeld nadat de oplichtingshandelingen reeds zijn voltooid, namelijk bij het onderscheppen van de poststukken. Die handeling maakt geen deel uit van de poging tot oplichting. Van die onderdelen van de tenlastelegging wordt verdachte dan ook vrijgesproken.
Ook wordt verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen van de feiten nu de nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen niet concreet volgt uit de bewijsmiddelen.