ECLI:NL:RBAMS:2015:8441

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2015
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
13/684885-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie met betrekking tot phishing en oplichting

Op 9 november 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met phishing en oplichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, gedurende een periode van meer dan een jaar betrokken was bij een gestructureerd samenwerkingsverband dat gericht was op het plegen van misdrijven. De verdachte speelde een actieve rol in het onderscheppen van bankpassen en het opnemen van geldbedragen van slachtoffers. De rechtbank heeft bewezen geacht dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie, die tot doel had het plegen van misdrijven, en aan diefstal met een valse sleutel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder oplichting, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij direct betrokken was bij deze handelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en deelname aan gedragsinterventies. De rechtbank heeft ook beslag gelegd op verschillende goederen die in verband stonden met de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684885-14
Datum uitspraak: 9 november 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
Geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres, te plaats 1] ,
thans gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 en 29 september 2015 en 2, 5, 6, 9 en 26 oktober 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N.M. Smits, en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. G.J.M. Kruizinga naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – samengevat – verweten dat hij zich in verschillende plaatsen in Nederland heeft schuldig gemaakt aan:
1. deelname aan een criminele organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven in de periode van 24 juli 2013 t/m 6 oktober 2014;
2. medeplegen van oplichting in de periode van 24 juli 2013 t/m 6 oktober 2014 door ING Bank (hierna: ING) te bewegen tot afgifte van pinpas(sen) van diverse personen;
3. medeplegen van diefstal van diverse geldbedragen van personen in de periode van 24 juli 2013 t/m 6 oktober 2014 met een valse sleutel;
4. medeplegen van diefstal van post van diverse personen in de periode van 24 juli 2013 t/m 6 oktober 2014;
5. medeplegen van poging tot oplichting in de periode van 24 juli 2013 t/m 6 oktober 2014 door ING en/of Rabobank te bewegen tot afgifte van pincodes/passen van diverse personen;
6. valsheid in geschrift met betrekking tot het voorhanden hebben van twee valse rijbewijzen op 7 oktober 2014;
7. aanwezig hebben van 6 tabletten bevattende MDMA op 7 oktober 2014.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Voorvragen

3.1
De dagvaarding
Partiele nietigheid
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat telkens wanneer in de ten laste gelegde feiten 2 en verder de zinsnede “…en een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)…” is opgenomen, de dagvaarding – in het licht van het dossier – in zoverre niet voldoet aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gestelde eisen. Onduidelijk is immers op welke personen de officier van justitie het oog heeft. De dagvaarding zal dan ook voor wat betreft deze zinsneden nietig worden verklaard.
De dagvaarding is voor het overige geldig.
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten onder verwijzing naar haar op schrift gestelde requisitoir.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het standpunt van de officier van justitie grotendeels bestreden en (grotendeels) vrijspraak bepleit voor de feiten 1 tot en met 5.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de onder 6 en 7 ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank betrekt in haar bewijsoverwegingen, indien relevant en van toepassing, telkens de door de officier van justitie en de raadsman aangevoerde standpunten.
4.4
Bewijsoverwegingen feit 1
Deelname aan criminele organisatie
De officier van justitie heeft – samengevat – ten aanzien van het aantonen van het bestaan van een criminele organisatie tussen verdachte en de andere in het onderzoek
13Baronnaar voren gekomen verdachten, gewezen op de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] . Op basis daarvan, in combinatie met de bevindingen in het dossier, kan volgens haar in elk geval worden vastgesteld dat de door verdachten gepleegde feiten zijn gepleegd door een criminele organisatie. Naar haar mening zijn alle in de tenlastelegging onder 1 genoemde verdachten gedurende ruim een jaar onderdeel geweest van een criminele organisatie waarin op grote schaal misdrijven werden gepleegd.
De raadsman heeft – samengevat – aangevoerd dat verdachte met de helft van de medeverdachten op geen enkele manier contact heeft gehad. Bovendien kent verdachte de meeste medeverdachten niet. De samenstelling van de groep duidt niet op een bestendig samenwerkingsverband en is daarmee een contra-indicatie voor de duurzaamheid. Ook in de ten laste gelegde periode ziet de verdediging geen indicatie voor een organisatie. Verdachte komt pas in augustus 2014 in beeld. Er is geen sprake van een vaste rolverdeling. De kenmerkende modus operandi bestaat uit aspecten die inherent zijn aan phishing, zodat ook daarin geen aanwijzing kan worden gevonden voor het bestaan van een criminele organisatie. Dat geldt ook voor de verdeling van de buit en het taalgebruik.
Beoordeling
Inherent aan phishing is een zekere mate van organisatie. Immers, er worden e-mails verstuurd die zogenaamd van een bank afkomstig zijn; rekeninghouders worden naar websites gestuurd die sprekend lijken op de websites van banken; banken worden gebeld door personen die zich voordoen als rekeninghouders die een nieuwe bankpas nodig hebben; er zijn personen nodig die de nieuw aangevraagde bankpassen onderscheppen en er zijn mensen nodig die met de onderschepte bankpas en de reeds eerder bemachtigde pincode van het slachtoffer, binnen een zo kort mogelijke termijn, geld opnemen. Deze handelwijze vergt een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen.
Dat verdachte in het phishing proces de rol heeft ingenomen van de persoon die zich bezig hield met het onderscheppen van bankpassen en het opnemen van geldbedragen volgt onder meer uit de hierna bewezenverklaarde feiten, waaruit een zekere mate van routinematig werken kan worden afgeleid. Hoewel verdachte zich in drie gevallen ook heeft bezig gehouden met het aanvragen van vervangende pinpassen, kan worden gesteld dat zijn rol het in het phishing proces het onderscheppen van passen en het opnemen van geldbedragen betrof. Verdachte heeft hierbij in meer dan een enkel geval samengewerkt met medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] . Zo heeft verdachte met [medeverdachte 2] meerdere phishing gerelateerde gesprekken gevoerd. Tijdens die gesprekken zijn niet alleen gegevens uitgewisseld, maar is ook concreet gesproken over het stelen van passen en opnemen van geldbedragen. [medeverdachte 3] kan worden aangeduid als de
spammervan de groep, degene die de informatie van slachtoffers bemachtigde door het verzenden van phishing e-mails. Ook met hem – van wie verdachte de gegevens ontving – heeft verdachte veelvuldig phishing gerelateerde contacten onderhouden. [medeverdachte 1] had op zijn beurt weer contacten met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] over het aanvragen van nieuwe bankpassen, hetgeen grotendeels zijn rol was. Hoewel verdachte meent [medeverdachte 1] niet direct te kennen en evenmin uit het dossier blijkt dat zij in de ten laste gelegde delicten concreet hebben samengewerkt, kan wel worden gesteld dat ook hij behoorde tot de groep die zich bezig hield met deze vorm van fraude.
Voornoemde gesprekken vonden plaats op structurele basis. In een aantal gevallen werd zelfs dagelijks over de te plegen fraude gesproken.
Op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat tussen voornoemde verdachten sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband waarbij beoogd werd de in de tenlastelegging genoemde misdrijven te plegen. De samenstelling veranderde soms, maar gelet op de intensiteit van de bijdragen van de verdachten onderling, kan van ieder een bepaalde rol worden aangenomen binnen het samenwerkingsverband. Hoewel ook losse verbanden kunnen worden gelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat ook andere medeverdachten tot deze criminele organisatie behoorden, beperkt de rechtbank zich tot de vaststelling dat in ieder geval sprake was van een criminele organisatie waarvan verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] deel van uitmaakten.
Gelet op het feit dat verdachten pas in beeld komen vanaf eind juli 2014 zal het bestaan van de criminele organisatie worden aangenomen vanaf 1 juli 2014. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte vanaf 1 juli 2014 tot het moment van aanhouding aan deze criminele organisatie heeft deelgenomen.
4.5
Bewijsoverwegingen feiten 2, 3, 4 en 5
Feit 2 – Vrijspraak van oplichting
Met betrekking tot de vraag of verdachte ook kan worden veroordeeld voor de oplichting van ING zoals onder 2 ten laste gelegd, overweegt de rechtbank als volgt. Er is geen bewijs voorhanden dat verdachte met betrekking tot de in feit 2 genoemde slachtoffers zelf de bank heeft gebeld om nieuwe passen aan te vragen. Of sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en andere personen en verdachte daarom als medepleger van dit feit kan worden beschouwd, hangt af van de vraag of hij een bijdrage aan dit feit heeft geleverd die van voldoende gewicht is. In zijn arrest van 2 december 2014 formuleert de Hoge Raad enige aandachtspunten voor de beantwoording van die vraag (ECLI:NL:HR:2014:3474). Er kan rekening gehouden worden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de uitvoering van het delict, het belang van de rol van verdachte en zijn aanwezigheid op belangrijke momenten.
Met het onderscheppen van de post en het pinnen, verwezenlijkt verdachte enkele stappen van de phishing operatie, maar er is geen bewijs voorhanden dat verdachte ook maar iets te maken heeft gehad met de oplichting van ING zoals onder 2 ten laste gelegd. Mogelijk heeft verdachte weet gehad van de rollen van andere deelnemers aan de organisatie, er is immers bewijs dat hij informatie ontvangt van anderen, maar alleen dat is niet voldoende voor medeplegen van de oplichting. Uit de bewijsmiddelen kan niet volgen dat verdachte een bijdrage aan dit feit heeft geleverd die van zodanig gewicht was om hem als medepleger daarvan te beschouwen.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank verdachte vrijspreekt van feit 2.
Feit 3 – Diefstal van geld met valse sleutels
De tweede stap in het phishing proces is het overmaken van gelden aan de hand van de door oplichting verkregen gegevens naar rekeningen van begunstigden en het vervolgens opnemen van die gelden, dan wel het opnemen van die gelden met door oplichting verkregen pinpassen en de daarbij behorende frauduleus verkregen gegevens.
In de gevallen van rekeninghouders [persoon 1] en/of [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] en [persoon 5] is frauduleus geld opgenomen van bankrekeningen. In alle voornoemde gevallen is verdachte door verbalisanten herkend op de camerabeelden rondom de frauduleus verrichtte transactie(s) en heeft verdachte ook zelf aangegeven zich te herkennen op de hem getoonde stills (gemaakte foto’s) van de beelden. Ten aanzien van die rekeninghouders kan dan ook bewezen worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen van de rekeninghouders.
Met betrekking tot de diefstallen van geldbedragen van rekeninghouders [persoon 6] en [persoon 7] zijn verbalisanten ook tot herkenning van verdachte gekomen op basis van camerabeelden rondom de frauduleus verrichtte transacties. De verdediging heeft ten aanzien van die rekeninghouders aangevoerd dat twijfel bestaat omtrent de herkenning van verdachte omdat, nu hij er blijk van heeft gegeven open en eerlijk aan te geven wanneer hij zichzelf herkent op de beelden, ervan mag worden uitgegaan dat hij daarover de waarheid spreekt.
Niet alleen ziet de rechtbank daarin geen reden te twijfelen aan de juistheid van de herkenning door de verbalisant, ook moet worden gesteld dat de verklaring van verdachte op dat punt niet kan worden gezien als een uitdrukkelijke ontkenning.
Bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen van voornoemde rekeninghouders.
Ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde rekeninghouders [persoon 8] en [persoon 9] stelt de rechtbank vast dat niet uit de bewijsmiddelen blijkt dat het verdachte is die de geldbedragen heeft weggenomen. Verdachte wordt vrijgesproken van die onderdelen van de tenlastelegging.
Ook wordt verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen van de feiten nu de nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen niet concreet volgt uit de bewijsmiddelen.
Feit 4 – diefstal van post
Op grond van de gebruikte bewijsmiddelen acht de rechtbank de diefstal van poststukken van [persoon 10] bewezen.
In de zaken van de overige rekeninghouders is de rechtbank – met de raadsman – van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat voor het oordeel dat verdachte zich al dan niet samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan diefstal van poststukken van deze rekeninghouders. Het dossier bevat immers geen bewijs dat verdachte deze poststukken uit de brievenbussen heeft weggenomen. Gelet op de door verdachte afgelegde verklaringen kan bovendien niet worden uitgesloten dat hij de post direct van de postbode heeft gekregen door zich bijvoorbeeld voor te doen als de daartoe gerechtigde. In dit laatste geval kan wellicht van oplichting, maar niet van diefstal worden gesproken. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van die onderdelen van de tenlastelegging.
Feit 5 – Poging tot oplichting
In de gevallen van rekeninghouders [persoon 11] en [persoon 12] kan bewezen worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot oplichting van de bank. Verdachte heeft immers met frauduleus verkregen gegevens getracht vervangende pinpassen aan te vragen via de geautomatiseerde klantenservice van ING.
Ook kan worden vastgesteld dat verdachte heeft geprobeerd een vervangende pinpas aan te vragen op naam van [persoon 13] . Op 2 oktober 2014 heeft hij immers naar de geautomatiseerde klantenservice van ING gebeld om met de frauduleus verkregen gegevens een vervangende pas aan te vragen.
De raadsman heeft in dit specifieke geval aangevoerd dat, nu verdachte bij de pasaanvraag verkeerde gegevens heeft ingetoetst waardoor de pasaanvraag mislukte, sprake is van het gebruik van een absoluut ondeugdelijk middel waardoor zijn handelen niet strafbaar kan worden gesteld.
De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat de pasaanvraag is mislukt omdat voornoemde [persoon 13] , nadat zij constateerde dat zij een phishingmail had ingevuld, zelf een nieuwe betaalpas had aangevraagd met een nieuwe pincode. De door haar in de phishingmail verstrekte gegevens zijn de gegevens waarover verdachte moet hebben beschikt. Hoewel die gegevens niet meer klopten op het moment dat verdachte de pasaanvraag deed, klopten die gegevens wel op het moment van de verkrijging van die gegevens, zodat niet kan worden verondersteld dat de gegevens een absoluut ondeugdelijk middel vormden om de bank daadwerkelijk op te lichten.
In de overige onder in feit 5 genoemde gevallen kan niet worden vastgesteld dat verdachte een concrete rol heeft gehad bij de verrichtte oplichtingshandelingen. In die gevallen komt verdachte immers pas dan in beeld nadat de oplichtingshandelingen reeds zijn voltooid, namelijk bij het onderscheppen van de poststukken. Die handeling maakt geen deel uit van de poging tot oplichting. Van die onderdelen van de tenlastelegging wordt verdachte dan ook vrijgesproken.
Ook wordt verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen van de feiten nu de nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en anderen niet concreet volgt uit de bewijsmiddelen.

5.5. Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, bewezen dat verdachte:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
in de periode van 1 juli 2014 tot en met 6 oktober 2014 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en andere personen welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het:
  • plegen van computervredebreuk,
  • plegen van witwassen,
  • plegen van oplichting,
  • plegen van diefstal van poststukken en bankpassen en het
  • plegen van diefstal van een of meer geldbedrag(en) door middel van een valse sleutel;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 6 oktober 2014 in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
931,50 euro, 106,15 euro, 20 euro, 1.000 euro en 250 euro, toebehorende aan
[persoon 1] en/of [persoon 2] ( [adres, te plaats 2] ),
  • 650 euro, toebehorende aan [persoon 3] ( [adres, te plaats 3] ),
  • 621 euro, 250 euro, 1.000 euro, 834 euro en 1.009 euro, toebehorende aan [persoon 4] ( [adres, te plaats 4] ),
  • 100 euro, 1.000 euro, en 2.170 euro, toebehorende aan [persoon 5] ( [adres, te plaats 5] ),
  • 3.381,50 euro, toebehorende aan [persoon 14] ,
  • 1.000,- euro, 500,- euro, 250,- euro, 150,15 euro, 100,- euro en 100,- euro, toebehorende aan [persoon 6] ,
  • 1.000,- euro en 250,- euro, toebehorende aan [persoon 7] ,
waarbij verdachte de weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
op 13 augustus 2014 te Hoofddorp met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een brievenbus heeft weggenomen poststukken, waaronder een poststuk afkomstig van een bank, toebehorende aan [persoon 10]
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
in de periode van 1 augustus 2014 tot en met 6 oktober 2014 in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid ING Bank te bewegen tot de afgifte van pinpassen op naam van [persoon 11] , [persoon 12] en [persoon 13] , met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - opzettelijk valselijk
gegevens van voornoemde personen heeft verkregen, waarna hij, verdachte:
  • ING Bank heeft gebeld en
  • zich heeft voorgedaan als zijnde voornoemde [persoon 11] , [persoon 12] en [persoon 13] en
  • met gegevens en bankrekeningnummers van voornoemde personen een nieuwe bankpas en/of pincode heeft aangevraagd;
ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde:
op 7 oktober 2014 te Amsterdam, opzettelijk voorhanden heeft gehad valse rijbewijzen op naam van [persoon 15] en [persoon 16] - zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl hij wist dat deze geschriften bestemd waren voor gebruik als ware het echt en onvervalst, immers zijn voornoemd rijbewijzen op naam van [persoon 15] en [persoon 16] voorzien van een foto van hem, verdachte;
ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde:
op 7 oktober 2014 te Amsterdam, opzettelijk (in een woning, gelegen aan de [adres] ) aanwezig heeft gehad 6 tabletten, bevattende MDMA.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
Uitlezen van smartphones – vormverzuim dus strafvermindering?
De verdediging heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de onderzoeken aan de smartphones van (mede)verdachte(n) onrechtmatig zijn geweest, nu artikel 94 Sv onvoldoende wettelijke basis biedt voor een dergelijk onderzoek. Een dergelijk onderzoek vormt een inbreuk op de privacy van verdachte, gewaarborgd in artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 april 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:2954) dient dit volgens de verdediging te leiden tot strafvermindering. Aangezien het gerechtshof de hoogste instantie is die aldus heeft beslist dient deze lijn te worden gevolgd, aldus de verdediging.
De officier van justitie heeft de zienswijze van de verdediging bestreden en gewezen op meerdere vonnissen van diverse rechtbanken, ook van later datum dan van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin onderzoeken aan smartphones niet zijn gesanctioneerd.
De rechtbank overweegt als volgt:
De strafvorderlijke bevoegdheid tot inbeslagneming (artikel 94 Sv) omvat de bevoegdheid aan of in dat voorwerp onderzoek te doen naar aanwijzingen die licht kunnen werpen op de verdenking (in belastende of ontlastende zin). Juist is dat smartphones veel privacygevoelige informatie kunnen bevatten. Bij de vraag of die gegevens onderzocht mogen worden zullen – nu een daarop specifiek gerichte wettelijke regeling vooralsnog ontbreekt – de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit beperkingen kunnen meebrengen die in acht moeten worden genomen bij de uitoefening van de bevoegdheid onderzoek te doen naar de informatie die zich bevindt op een inbeslaggenomen telefoon. Dat betekent dat het onderzoeken van mogelijk privacygevoelige informatie achterwege dient te blijven als dat voor het opsporingsonderzoek onnodig is of als de aard en ernst van de verdenking daarvoor onvoldoende rechtvaardiging biedt.
De verdenking op basis waarvan de inbeslagnames zijn geschied was telkens betrokkenheid bij phishing. De ernst van deze feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank deze inbreuk op de privacy van verdachte – voor zover die al in het geding zou zijn bij onderzoek aan andermans telefoon. Gelet op de aard de verdenking kunnen de op de smartphones aanwezige gegevens voorts bij uitstek de waarheid aan het licht brengen. Dat die informatie op andere wijze beschikbaar was, is niet aannemelijk. Saillant is overigens te noemen dat de voor het onderzoek van belang zijnde gegevens die in diverse smartphones zijn aangetroffen juist uitermate privacygevoelige (bank)gegevens van derden bevatten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de onderzoeken aan de smartphones niet in strijd zijn geweest met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat geen sprake is van een vormverzuim.
8.2
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 tot en met 7 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaar, met aftrek van voorarrest, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport d.d. 18 december 2014.
8.3
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank in het kader van de strafmaat verzocht de eis van de officier van justitie te matigen gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals het feit dat hij voor zijn kind moet zorgen en de zorg voor zijn vader, die aan COPD lijdt, op zich heeft genomen. Ook heeft de verdediging verzocht de rol van verdachte en zijn proceshouding in de strafmaat te verdisconteren. Verdachte heeft niet gefungeerd als opdrachtgever en liep het grootste risico. Hij heeft als enige open kaart gespeeld en verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden. Tot slot is van belang dat verdachte spijt heeft betuigd en bezig is zijn toekomst een positieve wending te geven, aldus de raadsman.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een aantal maanden schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Daarnaast heeft hij zich schuldig gemaakt aan het plegen van diefstallen en pogingen tot oplichtingen. Ledenvan de organisatie deden zich voor als rekeninghouders van bankinstellingen waardoor frauduleus gegevens werden verkregen. Op die manier werd op grootschalige wijze geld van de rekeninghouders en banken afhandig gemaakt en werden soms grote bedragen door contante geldopnames, overboekingen en door de aanschaf van goederen, weggesluisd. Verdachte fungeerde als degene die de post onderschepte en het geld opnam binnen het samenwerkingsverband. Verdachte was het daarbij slechts te doen om snel geld en hij heeft geen enkel oog gehad voor de problemen en onzekerheid waarin hij de betrokken rekeninghouders heeft gebracht. Gelet ook op de valse rijbewijzen die bij verdachte zijn aangetroffen was list en bedrog in deze periode aan de orde van de dag. Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft in het nadeel van verdachte voorts meegewogen dat verdachte zich na zijn eerste aanhouding opnieuw en op regelmatige basis, bezig hield met de diefstallen en het onderscheppen van de pinpassen. Pas na het voor de tweede keer ingrijpen van de politie is een eind gekomen aan verdachtes bezigheden. Desondanks kreeg verdachte van de rechter de kans om zijn proces in vrijheid af te wachten onder toezicht van de reclassering. Al snel werd dit toezicht teruggemeld omdat verdachte zich niet hield aan de schorsingsvoorwaarden. Ook de tweede kans om zijn proces in vrijheid af te wachten heeft hij vervolgens niet aangegrepen. Het tweede toezicht werd dus wederom terug gemeld. Uit het voorgaande haalt de rechtbank niet de overtuiging dat verdachte inzicht heeft verkregen in de ernst en het laakbare van zijn handelen, hetgeen hij wel wil doen geloven.
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 september 2015 is verdachte niet eerder door een rechter veroordeeld voor misdrijven. Wel heeft hij zich eerder schuldig gemaakt aan vermogensdelicten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport d.d. 18 december 2014. Over voornoemd rapport heeft de opsteller, mevrouw A.M. Schule, in een e-mailbericht van
30 september 2015, laten weten zich nog in de daarin geadviseerde voorwaarden te kunnen vinden indien verdachte wordt veroordeeld. In dat rapport is geadviseerd aan verdachte een meldplicht, deelname aan gedragsinterventies en andere voorwaarden het gedrag betreffende gericht op een dagbesteding, op te leggen in de vorm van bijzondere voorwaarden te verbinden aan een voorwaardelijk op te leggen strafdeel.
In verdachtes persoonlijke omstandigheden en – hoofdzakelijk – in het uiteindelijke belang dat de maatschappij erbij heeft dat verdachte niet opnieuw strafbare feiten zal plegen, ziet de rechtbank aanleiding om in strafmatigende zin af te wijken van de eis van de officier van justitie. Daarnaast geldt dat de rechtbank minder feiten en een minder grote criminele organisatie gedurende een aanmerkelijk kortere periode bewezen acht dan de officier van justitie. Wel zal verdachte in vergelijking tot zijn medeverdachten – naast een forse taakstraf – een langer onvoorwaardelijk op te leggen strafdeel opgelegd krijgen, gelet op zijn houding tijdens de schorsingen van zijn voorlopige hechtenis. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de geadviseerde bijzondere voorwaarden koppelen.

9.Beslag

9.1 (
Conservatoir) beslag – goederen 1 tot en met 5
De rechtbank stelt vast dat er thans nog strafvorderlijk beslag ex artikel 94 Sv rust op een personenauto en een aantal geldbedragen, zoals opgenomen onder de nummers 1 tot en met 5 op de aangehechte beslaglijst.
De rechtbank is van oordeel dat de onder de nummers 2 tot en met 5 in beslag genomen geldbedragen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat deze geldbedragen aan de veroordeelde toebehoren, en de geldbedragen door middel van het bewezen geachte zijn verkregen.
De rechtbank is van oordeel dat ook de onder nummer 1 in beslag genomen auto, de Seat Leon, vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat deze auto aan verdachte toebehoort, hij de auto althans ten eigen bate kan aanwenden, en met behulp van deze auto de bewezen verklaarde strafbare feiten zijn begaan of voorbereid.
9.2
Overig beslag – goederen 5 tot en met 13
Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte zijn twee valse rijbewijzen in beslag genomen onder nummers 6 en 11 op de aangehechte beslaglijst. Van beide rijbewijzen is gebleken dat het rijbewijsnummer niet bij bestaande rijbewijzen hoort. Nu met betrekking tot deze voorwerpen het onder 6 bewezen geachte feit is begaan en deze van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Verbeurdverklaring
Onder verdachte zijn twee telefoons in beslag genomen genoemd onder nummer 7 en 9 op de aangehechte beslaglijst. Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe. Gebleken is dat verdachte met behulp van deze telefoons het onder 1 bewezen verklaarde feit heeft begaan. Deze voorwerpen worden verbeurdverklaard.
Onder verdachte is een 3V voucher, een Lebara opwaardeerkaart en een lijstje met ING bankrekeningnummers in beslag genomen. Deze voorwerpen zijn genoemd onder nummer 8 op de aangehechte beslaglijst. Gebleken is dat verdachte met behulp van deze voorwerpen het onder 1 bewezen verklaarde feit heeft begaan of dat hij deze voorwerpen door middel van of uit de baten van het onder 1 bewezen verklaarde feit heeft verkregen. Deze voorwerpen worden verbeurdverklaard.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
Onder verdachte is administratie in beslag genomen genoemd onder nummer 10 op de aangehechte beslaglijst. Dit voorwerp behoort niet aan verdachte toe. Het betreft diverse papieren op naam van [persoon 17] . Dit voorwerp zal worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Retour rechthebbende
Onder verdachte zijn de voorwerpen genoemd onder nummers 12 tot en met 13 op de aangehechte beslaglijst in beslag genomen. Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe en zullen aan hem worden geretourneerd.

10.Benadeelde partijen

10.1
Vorderingen ING
ING heeft vorderingen ingediend als benadeelde partij. De verdediging beschikte voorafgaand aan de terechtzitting over deze vorderingen en ter terechtzitting heeft [persoon 18] namens ING een toelichting op de vorderingen gegeven alsmede een lijst overgelegd van die dossiers waarop de vorderingen zien. De vorderingen zijn dan ook ingediend in de zaken tegen verdachte en al zijn medeverdachten. Voor zover een op de lijst voorkomende naam bewezenverklaard is tegen verdachte, kan worden vastgesteld dat verdachte jegens ING aansprakelijk is voor de door haar geleden schade als gevolg van de bewezenverklaarde (poging tot) oplichting en/of diefstal. De vorderingen kunnen niet worden toegewezen in verband met de bewezen criminele organisatie, nu het rechtsgoed dat artikel 140 Sr beoogt te beschermen de openbare orde is en niet de individuele belangen van slachtoffers.
ING vordert in dit geval onderzoekskosten van € 240,-- per dossier. Gelet op artikel 6:96, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek komen als vermogensschade voor vergoeding mede in aanmerking:
a. redelijke kosten ter voorkoming of beperking van schade die als gevolg van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust, mocht worden verwacht;
b. redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.
Ter terechtzitting heeft [persoon 18] toegelicht op welke werkzaamheden de onderzoekskosten betrekking hebben, te weten – onder meer – het onderzoeken van de zaak, het opstellen en aanbieden van een schriftelijke aangifte, het blokkeren van passen en bankrekeningen, het verstrekken van nieuwe passen. De rechtbank acht een forfaitair bedrag van € 240,-- euro per dossier redelijk en zal verdachte dan ook veroordelen tot betaling van deze bedragen aan ING voor zover de namen in de bewezenverklaring overeenkomen met de dossiernamen op de door ING overgelegde lijst.
Vordering ING bank inzake [persoon 10] , [persoon 1] , [persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 5] , [persoon 11] , [persoon 12] en [persoon 13]
In de zaak van verdachte is gebleken dat de behandeling van de vorderingen van ING in de zaken met betrekking tot rekeninghouders [persoon 10] , [persoon 1] , [persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 5] , [persoon 11] , [persoon 12] en [persoon 13] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 3, 4 en 5 bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 1.920,- (8 x € 240,-). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Gelet op het professionele karakter van de benadeelde partij in combinatie met het relatief geringe toegewezen bedrag, zal de rechtbank aan verdachte niet de maatregel van artikel 36f Sr opleggen.
Overige vorderingen ING
Gelet op de vrijspraken en/of de ongespecificeerdheid van de vorderingen zal ING voor het overige niet-ontvankelijk in haar vorderingen worden verklaard.
10.2
Vorderingen Rabobank
Nu niet is gebleken dat aan Rabobank inzake rekeninghouders [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] door de bewezen geachte feiten rechtstreeks schade is toegebracht, is de benadeelde partij in die vorderingen niet-ontvankelijk.
10.3
Vordering [persoon 19]
Bewezen is verklaard, onder feit 1, dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven. De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van benadeelde partij [persoon 19] toe te wijzen nu aan die benadeelde rechtstreeks schade is toegebracht door de criminele organisatie. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij niet is geduid in enige bewezenverklaring. Evenmin kan aan de hand van de bewezenverklaring [persoon 19] als direct slachtoffer worden aangewezen. Ook kan niet worden vastgesteld dat de benadeelde partij als gevolg van feit 1 rechtstreekse schade heeft geleden. De benadeelde partij is daarom niet-ontvankelijk in de vordering.
10.4
Vorderingen [persoon 20] en [persoon 21]
Nu niet is gebleken dat aan [persoon 20] en [persoon 21] door de bewezen geachte feiten rechtstreeks schade is toegebracht, zijn deze benadeelde partijen in de vordering niet-ontvankelijk.
10.5
Vorderingen [persoon 3] en [persoon 22]
Uit de voegingsformulieren van benadeelde partijen [persoon 3] en [persoon 22] blijkt dat geen schade wordt gevorderd. De rechtbank zal op die vorderingen daarom geen beslissing nemen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 45, 57, 140, 225, 310, 311, 326 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart de dagvaarding nietig voor zover in de feiten 2, 3, 4 en 5 de zinsnede voorkomt:
“…en een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)…”
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 3, 4, 5, 6 en 7 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde:
Diefstal
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
Poging tot oplichting, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet al zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Dit betekent dat de toezichthouder veroordeelde opdrachten geeft die betrekking hebben op zijn handel en wandel. Met als doel om hem zowel te begeleiden bij de naleving van bijzondere voorwaarden, als ook te kunnen controleren of hij zich aan de naleving van de bijzondere voorwaarden houdt.
Gedragsinterventie
Veroordeelde dient deel te nemen aan de volgende gedragsinterventies:
  • GI-RN Arbeidsvaardigheden (ArVa) bestaande uit 20 bijeenkomsten;
  • GI-RN Cognitieve Vaardigheden (Cova) bestaande uit 24 bijeenkomsten.
Andere voorwaarden gedrag betreffende
Veroordeelde wordt verplicht om de volgende bijkomende bijzondere voorwaarde na te leven en zich te houden aan de opdrachten van de reclasseringsorganisatie die in het kader van het toezicht op de naleving van deze voorwaarde noodzakelijk zijn:
- beschikken over een structurele dagbesteding in de vorm van werk en/of scholing. Hij zal hiervoor eventueel worden aangemeld bij de Dienst Werk & Inkomen (DWI) en/of Reclassering Werkt.
Geeft opdracht aan de reclassering te Amsterdam, gevestigd aan de [adres, te plaats 6] , om toezicht te houden op de naleving van de opgelegde bijzondere voorwaarden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
200 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen.
Beslag
Verklaart verbeurd de voorwerpen genoemd op de aangehechte beslaglijst onder de nummers:
1, 2, 3, 4, 5, 7, 8en9.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de voorwerpen genoemd op de aangehechte beslaglijst onder de nummers:
6en11.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het voorwerp genoemd op de aangehechte beslaglijst onder nummer

10.

Gelast de teruggave aan A. Donker van de voorwerpen genoemd op de aangehechte beslaglijst onder de nummers:
12en13.
Benadeelde partijen
Wijst de vorderingen van ING gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van
€ 1.680,-(eenduizend zeshonderd en tachtig euro) aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van rekeninghouder [persoon 10]
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag (€ 240,-) aan ING voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door ING gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart ING niet-ontvankelijk in de overige (delen van) de vordering(en).
Verklaart Rabobank niet-ontvankelijk in de vorderingen.
Verklaart [persoon 19] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart [persoon 20] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart [persoon 21] niet-ontvankelijk in de vordering.
Voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. R. Hirzalla en M.B. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Flikkenschild, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 november 2015.