ECLI:NL:RBAMS:2015:8378

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
26 november 2015
Zaaknummer
AMS 15/3007
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de kostendelersnorm op bijstandsuitkering van eiser en de proportionaliteit daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die samen met zijn 90-jarige moeder in dezelfde woning woont, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Eiser ontving een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande, maar deze uitkering werd per 1 juli 2015 verlaagd door de toepassing van de kostendelersnorm, zoals vastgelegd in artikel 22a van de Participatiewet (Pw). Eiser betoogde dat deze verlaging in strijd was met artikel 1 van het Eerste Protocol (EP) bij het EVRM, omdat hij vond dat de inbreuk op zijn eigendomsrecht disproportioneel was en dat niet was onderzocht of hij daadwerkelijk kosten kon delen met zijn moeder.

De rechtbank oordeelde dat de toepassing van de kostendelersnorm op goede gronden was gebaseerd, aangezien niet in geschil was dat eiser en zijn moeder een huishouden deelden. De rechtbank stelde vast dat de wettelijke basis voor de inbreuk op het eigendomsrecht van eiser was neergelegd in de wet en dat de doelstelling van de kostendelersnorm legitiem was, namelijk het voorkomen van stapeling van uitkeringen binnen een huishouden. De rechtbank concludeerde dat eiser geen omstandigheden had aangevoerd die erop wezen dat hij onevenredig zwaar werd getroffen door de toepassing van de kostendelersnorm. De rechtbank oordeelde dat de inbreuk op zijn eigendomsrecht niet disproportioneel was en dat er geen sprake was van strijd met artikel 1 van het EP.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om de kostendelersnorm toe te passen. Eiser had geen recht op proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/3007

uitspraak van de meervoudige kamer van 26 november 2015 in de zaak tussen

[naam] , te Amsterdam, eiser,

(gemachtigde: mr. M.A. van Hoof),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Mulders).

Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van 1 juli 2015 de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet toegepast op de uitkering van eiser.
Bij het besluit van 14 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2015.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Participatiewet (Pw).
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de uitkering van eiser met ingang van 1 juli 2015 gewijzigd door toepassing te geven aan de in artikel 22a, eerste lid, van de Pw vermelde kostendelersnorm. Dit betekent dat de bijstandsuitkering van eiser met ingang van 1 juli 2015 op 50 procent van het wettelijk minimumloon wordt vastgesteld. Dat is volgens de bijlage bij het primaire besluit een bedrag van € 686,31 per maand.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de kostendelersnorm. Eiser woont samen met zijn 90 jaar oude moeder, die zeer hulpbehoevend is. Eiser neemt haar verzorging op zich en is om die reden ook vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen. Kort samengevat heeft eiser naar voren gebracht dat de verlaging van de uitkering in strijd is met artikel 1, van het Eerste Protocol (EP) bij het Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De inbreuk is disproportioneel. Niet is onderzocht of eiser daadwerkelijk kosten kan delen met zijn moeder. Eiser betoogt voorts dat hij in verband met de door hem verleende mantelzorg meerkosten moet maken. Eiser meent dat hij net als de gevallen waarin sprake is van een niet rechthebbende partner, gecompenseerd moet worden.
4.1.
In artikel 22a, eerste lid, van de Pw is het volgende bepaald:
Indien de belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, is de norm per kalendermaand voor de belanghebbende:
Hierbij staat:
• A voor het totaal aantal meerderjarige personen dat in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft; en
• B voor de rekennorm.
Bespreking
5.1.
Vooraf merkt de rechtbank op dat het in deze zaak gaat om de ambtshalve aanpassing van de bijstandsuitkering aan de kostendelersnorm, zodat ten aanzien van de vraag of sprake is van kostendelers, de bewijslast op verweerder rust.
5.2.
Niet in geschil is dat eiser samen met zijn moeder hoofdverblijf heeft in dezelfde woning en dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 22a, eerste lid, van de Pw. Niet is betoogd dat één van de uitzonderingen van toepassing is, zodat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van kostendelers.
5.3.
Ten aanzien van de vraag of de toepassing van de kostendelersnorm in strijd is met artikel 1 van het EP overweegt de rechtbank dat op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (zie onder meer de uitspraak van 29 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR3541), onder de term “eigendom” (of “possessions”) in dit artikel ook vermogensbestanddelen moeten worden verstaan, met inbegrip van aanspraken, met betrekking waartoe een betrokkene kan onderbouwen dat hij ten minste een gerechtvaardigde verwachting heeft dat die zullen worden gerealiseerd. Als sprake is van “possessions” en daarmee van ontneming van eigendom als bedoeld in de tweede zin van artikel 1 van het EP dient te worden getoetst of aan de in dat artikel geformuleerde voorwaarden voor die eigendomsontneming is voldaan. Daarbij dient allereerst te worden beoordeeld of de inbreuk op de bestaande aanspraak bij wet is voorzien. Vervolgens dient te worden beoordeeld of de eigendomsontneming een legitieme doelstelling heeft in het algemeen belang en ten slotte of er een behoorlijk evenwicht is behouden tussen de eisen van het algemeen belang van de samenleving en de bescherming van de fundamentele rechten van het individu, een en ander onder erkenning van een ruime beoordelingsmarge die de Staat heeft bij de hantering van deze criteria. Aan het proportionaliteitsvereiste wordt niet voldaan als het individu door de inbreuk een onevenredig zware last (‘‘an individual and excessive burden’’) moet dragen.
5.4.
Nu met de toepassing van de kostendelersnorm de bijstandsuitkering van eiser wordt verlaagd, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van ontneming van eigendom. De wettelijke basis voor deze inbreuk op het eigendomsrecht van eiser is door de wetgever neergelegd in artikel 22a van de Pw. Uit de memorie van toelichting bij de Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten blijkt dat de achtergrond van de invoering van de kostendelersnorm is de toekomstbestendigheid van de bijstand: de bijstand houdbaar en toegankelijk houden nu de vergrijzing toeneemt en de beroepsbevolking daalt. Om dat doel te bereiken, versterkt de regering met dit wetsvoorstel het vangnetkarakter van de bijstand. De regering wil voorkomen dat binnen een huishouden sprake kan zijn van stapeling van uitkeringen. Een dergelijke stapeling houdt geen rekening met de kostenvoordelen die er zijn als er meerdere volwassenen samen een huishouding voeren. Ook is het ongewenst dat de inkomsten in een huishouden door stapeling van uitkeringen hoger zijn dan bij de buurman of buurvrouw die aan het werk is. Tegelijkertijd wordt ervoor gezorgd dat het wel loont om aan het werk te gaan door dit loon niet te verrekenen met de uitkeringen in het huishouden. (Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 3, p. 1 e.v.). Naar het oordeel van de rechtbank kan deze doelstelling de toets van legitimiteit doorstaan.
5.5.
Ten aanzien van de vraag of de toepassing van de kostendelersnorm in dit geval proportioneel is ten opzichte van de daarmee beoogde doelen, overweegt de rechtbank dat niet in geschil is dat eiser en zijn moeder een huishouden delen, zodat zij ook de woonkosten en de kosten van het huishouden kunnen delen. De moeder van eiser heeft een uitkering op grond van de Algemene Ouderdomswet (Aow). Eiser heeft geen omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat hij door de toepassing van de kostendelersnorm onevenredig zwaar wordt getroffen. Uit de door eiser ingebrachte ‘onderzoeksresultaten extra kosten mantelzorg’ van het Nationaal Mantelzorgpanel, kan dit naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid. Uit voornoemd stuk blijkt louter in algemene zin dat sommige mantelzorgers extra kosten maken. Daarbij valt op dat een belangrijke kostenpost wordt gevormd door de extra reiskosten voor de mantelzorger om de persoon te bezoeken, die zorg behoeft. Dergelijke kosten spelen niet in het geval van eiser. Eiser heeft geen concrete informatie verstrekt over kosten die hij moet maken en geenszins inzicht verschaft in zijn financiële situatie. Tegen deze achtergrond kan niet worden gezegd dat eiser door de inbreuk een onevenredig zware last moet dragen. Van strijd met artikel 1 van het EP is dan ook geen sprake.
5.6.
De rechtbank volgt eiser voorts niet in zijn standpunt dat sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Eiser heeft verwezen naar de compensatieregeling van 22 september 2015 waarbij verweerder de gevolgen van de toepassing van de kostendelersnorm compenseert in de gevallen waarin een rechthebbende samenwoont met een niet rechthebbende partner. De achtergrond van deze compensatieregeling is, zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht, dat in die situaties de rechthebbende door toepassing van de kostendelersnorm onder het bestaansminimum komt omdat de kosten feitelijk niet met de niet rechthebbende partner kunnen worden gedeeld. Een dergelijke situatie is in het geval van eiser niet aan de orde, zodat geen sprake is van gelijke gevallen.
5.7.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder de kostendelersnorm op goede gronden heeft toegepast. Het bestreden besluit kan in rechte standhouden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Spoel, voorzitter, en mr. A.E.J.M. Gielen en mr. A.D. Belcheva, leden, in aanwezigheid van mr. S. Leijen-Westra, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 november 2015.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.