ECLI:NL:RBAMS:2015:8332

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 oktober 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
HA RK 248.2015
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 23 oktober 2015 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek dat op 11 augustus 2015 was ingediend door verzoeker, die betrokken was in een civiele procedure tegen zijn voormalige advocaat. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. E.R.S.M. Marres, de kantonrechter die de zaak behandelde. Verzoeker stelde dat de rechter niet onpartijdig kon zijn, omdat hij voorzitter was van een begeleidingscommissie bij Delta Lloyd, een joint-venture partner van ABN AMRO, die als derde-beslagene betrokken was in het geschil. Verzoeker betoogde dat deze connectie de schijn van vooringenomenheid wekte in de procedure over de opheffing van het beslag dat door zijn voormalige advocaat was gelegd.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de rechter, hoewel hij een rol vervulde bij Delta Lloyd, niet in dienst was van ABN AMRO en dat de link tussen de rechter en de partijen in het geschil te ver verwijderd was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechter had aangegeven dat hij geen belangen had bij ABN AMRO en dat deze bank geen partij was in het geschil tussen verzoeker en zijn voormalige advocaat. De wrakingskamer concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten.

Daarom heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, met de beslissing dat er geen voorziening openstaat tegen deze uitspraak. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, in aanwezigheid van de griffier, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

WRAKINGSKAMER AMSTERDAM
wrakingskamer
Beslissing op het op 11 augustus 2015 gedane en onder rekestnummer
HA RK 248.2015 ingeschreven verzoek van:
[naam 1] ,
wonende te [ ],
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. E.R.S.M. Marres, kantonrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het wrakingsverzoek van 11 augustus 2015.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2015, alwaar verzoeker en de rechter zijn verschenen. Verzoeker en de rechter zijn gehoord.
Na de behandeling ter zitting is een datum voor de beslissing bepaald.

1.De feiten

Uitgegaan wordt van het volgende:
Verzoeker is eiser in een procedure tussen hem en zijn voormalige advocaat [ ]. De procedure is geregistreerd onder nummer CV EXPL 15-16478. Verzoeker vordert in die procedure – kort gezegd – opheffing van het beslag dat [ ] onder ABN AMRO heeft gelegd op tegoeden van verzoeker. De zaak wordt behandeld door de rechter.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Aan het verzoek wordt het volgende ten grondslag gelegd. De rechter werkt voor Delta Lloyd, als voorzitter van de begeleidingscommissie fusie Delta Lloyd-Nuts Ohra en de Concerngeschillencommissie. Delta Lloyd is in 2003 een joint venture aangegaan met ABN AMRO in de Delta Lloyd ABN AMRO Verzekeringen Holding B.V. Delta Lloyd is in het geheel niet onafhankelijk van ABN AMRO en de rechter is dus evenmin onafhankelijk van ABN AMRO. Omdat het in de civiele procedure gaat om de beoordeling van de handelwijze van [ ], die in strijd met de belangen van verzoeker wilde handelen door ABN AMRO te bevoordelen , is duidelijk dat de rechter niet onafhankelijk is.

3.De reactie van de rechter

De rechter heeft naar voren gebracht dat hij niets doet voor ABN AMRO en dat hij ook geen medewerker is van Delta Lloyd. De rechter is een externe en onafhankelijke voorzitter van een begeleidingscommissie bij Delta Lloyd. De link tussen ABN AMRO en Delta Lloyd is ver. De rechter wijst er voorts op dat ABN AMRO geen partij is in het geding tussen verzoeker en zijn gewezen advocaat, maar de derde beslagene.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dient in een wrakingprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat – in het onderhavige geval – onafhankelijk van het gedrag van de rechter de bij die partij bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is.
4.3.
Daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer geen sprake. Dat de rechter voorzitter is van een begeleidings- en/of geschillencommissie van een joint-venture partner (Delta Lloyd) van de derde-beslagene (ABN AMRO), onder wie ten laste van verzoeker beslag is gelegd door zijn voormalige advocaat, maakt niet dat jegens die rechter de schijn van vooringenomenheid is ontstaan in het geschil tussen verzoeker en zijn voormalige advocaat over de opheffing van genoemd derde-beslag. Daarvoor is het verband tussen de rechter enerzijds en de partijen in het opheffingsgeding anderzijds te ver verwijderd. Zulks wordt niet anders indien verzoeker zijn voormalige raadsman ervan beticht dat deze de kant heeft gekozen van ABN AMRO in het arbeidsgeschil tussen verzoeker en zijn (voormalige) werkgever ABN AMRO. Van een verband tussen de rechter en ABN AMRO, waardoor de rechterlijke onpartijdigheid in het geschil tussen verzoeker en zijn voormalige advocaat schade zou kunnen lijden is niet gebleken.
4.4.
Het voorgaande betekent dat het verzoek tot wraking als ongegrond moet worden afgewezen.
B E S L I S S I N G :
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mr. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, mrs. M.V. Ulrici en P.B. Martens, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Nieuwenhuijs, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 oktober 2015.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.