ECLI:NL:RBAMS:2015:8219

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 november 2015
Publicatiedatum
24 november 2015
Zaaknummer
13/654092-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling tijdens uitgaansgeweld met vrijspraak voorbedachte raad

In de zaak van zware mishandeling, uitgesproken door de Rechtbank Amsterdam op 24 november 2015, werd de verdachte beschuldigd van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [persoon 1] tijdens een incident in een club. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 maart 2015, na een conflict in de VIP-ruimte, een flessenkoeler naar het hoofd van [persoon 1] gooide, wat resulteerde in een ingedeukte schedelbreuk en een bloeding rond de hersenen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet met voorbedachte raad handelde, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij zich voorafgaand aan de daad had kunnen beraden. De rechtbank achtte de zware mishandeling bewezen, maar sprak de verdachte vrij van het onderdeel voorbedachte raad. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vijftien maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, gecombineerd met een taakstraf van 150 uur. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [persoon 1], ter hoogte van € 4.028,65, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verleden en de impact van het incident op hem.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654092-15 (promis)
Datum uitspraak: 24 november 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres [adres 1] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 november 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. V.H. Hammerstein, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering benadeelde partij van [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) en de toelichting die de benadeelde partij en zijn raadsman, mr. M. Dammingh, advocaat te Amsterdam, ter terechtzitting hebben gegeven.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting, ten laste gelegd dat hij
op of omstreeks 28 maart 2015, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, aan [persoon 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (te weten een (ingedeukte) breuk aan de schedel en/of bloed om de hersenen onder de breuk aan de schedel), heeft toegebracht, door voornoemde [persoon 1] met dat opzet met kracht een (gevulde) fles alcoholhoudende drank en/of een (flessen)koeler in het gezicht, althans tegen het hoofd, in ieder geval het lichaam, van voornoemde [persoon 1] te gooien en/of te slaan;
subsidiair: op of omstreeks 28 maart 2015, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht een (gevulde) fles alcoholhoudende drank en/of een (flessen)koeler in het gezicht, althans tegen het hoofd, in ieder geval het lichaam, van voornoemde [persoon 1] te gooien en/of te slaan, terwijl de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair: op of omstreeks 28 maart 2015, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend en met voorbedachten rade, althans opzettelijk mishandelend, [persoon 1] door met kracht een (gevulde) fles alcoholhoudende drank en/of een (flessen)koeler in het gezicht, althans tegen het hoofd, in ieder geval tegen het lichaam, van voornoemde [persoon 1] heeft gegooid en/of geslagen, waardoor voornoemde [persoon 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn voorts geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, met dien verstande dat verdachte aan [persoon 1] opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door een fles tegen zijn hoofd te gooien.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat bewezen kan worden dat verdachte een flessenkoeler tegen het hoofd van [persoon 1] heeft gegooid, hetgeen zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt, maar dat geen sprake was van voorbedachte raad. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het ten laste gelegde acht geslagen op de zich in het dossier bevindende stukken, in het bijzonder de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vervat, en overweegt als volgt.
Zware mishandeling van [persoon 1]
In de nacht van 28 maart 2015 bevond [persoon 1] zich met vrienden in de VIP-ruimte van club [naam] aan het [adres 2] in Amsterdam. In die ruimte waren ook verdachte, zijn vriend [persoon 2] en zijn nichtje [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ) aanwezig. Rond 03.00 uur ontstond, naar aanleiding van gedrag van [persoon 3] , onenigheid tussen de twee groepjes, die zich in de VIP-ruimte op ongeveer twee tot drie meter van elkaar bevonden. Deze onenigheid uitte zich onder andere in verbaal geweld en het opsteken van middelvingers naar elkaar. Na enige tijd is verdachte naar [persoon 1] en zijn vrienden toegelopen en heeft hij met [persoon 1] gepraat. Verdachte liep hierna weer terug naar zijn vriend en nichtje en nam plaats naast zijn nichtje op de bank. Kort hierop liep [persoon 3] naar [persoon 1] toe, ging naast hem zitten, sloeg haar arm om hem heen en trok hem naar zich toe. [persoon 1] , die eerder die nacht al aan [persoon 3] had gezegd dat hij niets van haar toenaderingen wilde weten, duwde [persoon 3] vervolgens van zich af. Op dat moment gooide verdachte vanaf ongeveer anderhalve meter een wodkafles, die hij eerder uit een flessenkoeler voor zich had gepakt en naast zich op de bank in zijn hand had vastgehouden, naar het hoofd van [persoon 1] . Nadat [persoon 1] direct een voorwerp, vermoedelijk een fles, naar verdachte teruggooide, pakte verdachte de flessenkoeler en gooide deze tegen het hoofd van [persoon 1] . [persoon 1] heeft tijdens dit incident zwaar lichamelijk letsel opgelopen, te weten een ingedeukte schedelbreuk aan zijn voorhoofd, een bloeding rond de hersenen onder die schedelbreuk en een hechtwond van vijf centimeter.
Op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de camerabeelden en de verklaringen van getuige [getuige] , kan worden geconcludeerd dat niet de fles maar de flessenkoeler die verdachte gooide de zware verwondingen aan het hoofd van [persoon 1] heeft veroorzaakt. Dit is ookaannemelijk, omdat [persoon 1] direct na het incident een rechte snijwond op zijn voorhoofd had, die door een scherp voorwerp of een scherpe rand lijkt te zijn veroorzaakt. Op grond van de bewijsmiddelen kan ook worden vastgesteld dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Dit betekent dat de primair ten laste gelegde zware mishandeling is bewezen.
Voorbedachte raad
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het gooien van de wodkafles en de flessenkoeler door verdachte naar het hoofd van [persoon 1] juridisch moet worden gekwalificeerd als zware mishandeling gepleegd met voorbedachte raad, zodat ook dit primair ten laste gelegde strafverzwarende bestanddeel is bewezen.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad, en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of van voorbedachte raad sprake is, gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat een verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Zo kunnen bepaalde omstandigheden of een samenstel daarvan de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat een verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld (vgl. ECLI:NL:HR:2012:BR2342, ro. 2.7.3.).
Uit het verhandelde ter terechtzitting, de zich in het dossier bevindende stukken en de camerabeelden kan niet met voldoende zekerheid worden afgeleid dat verdachte, op het moment dat hij bewust de wodkafles uit de flessenkoeler lijkt te pakken, al het besluit had genomen om die fles later naar [persoon 1] te gooien, laat staan dat op dat moment al het voornemen bestond om de flessenkoeler naar en tegen diens hoofd te gooien. Het is immers voorstelbaar dat verdachte, vanwege de ontstane onenigheid tussen [persoon 3] en [persoon 1] , hun gedrag over en weer,de verandering van de sfeer hierdoor en het feit dat zijn nichtje weer naar [persoon 1] was toe gelopen, de fles heeft gepakt om zichzelf en zijn vrienden te kunnen verdedigen. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij zich dit deel van het incident niet meer kan herinneren. Bij de beantwoording van de vraag of van voorbedachte raad sprake is geweest, acht de rechtbank voorts als contra-indicaties daarvoor de volgende omstandigheden van belang. Er zat een zeer korte tijdspanne tussen het besluit en de uitvoering daarvan, en de besluitvorming en de uitvoering hebben plaatsgevonden onder plotseling ontstane, gespannen omstandigheden en grotendeels in reactie op het handelen door [persoon 3] en [persoon 1] , waarbij [persoon 3] door een forse duw van [persoon 1] op de grond belandde.
Gelet op al deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Dit betekent dat verdachte van dit deel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 28 maart 2015 te Amsterdam aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een ingedeukte breuk aan de schedel en bloed om de hersenen onder de breuk aan de schedel, heeft toegebracht, door met dat opzet met kracht een flessenkoeler tegen het hoofd van voornoemde [persoon 1] te gooien.

6.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte, gezien de ernst van het door hem bewezen geachte feit, zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijftien maanden, met aftrek van de tijd die in verzekering is doorgebracht, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de door de reclassering geformuleerde bijzondere voorwaarden.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om ook de persoonlijke omstandigheden van verdachte in ogenschouw te nemen en gelet hierop te volstaan met oplegging van de maximale taakstraf, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf met oplegging van bijzondere voorwaarden.
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat een veroordeling in deze zaak in de toekomst kan leiden tot het weigeren van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG). De raadsvrouw heeft dan ook verzocht om, in verband met de baan van verdachte als trambestuurder, in het vonnis een expliciete overweging op te nemen, waarin kenbaar wordt gemaakt dat de veroordeling voor de verstrekking van een VOG geen probleem zal zijn.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de straftoemeting gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dat feit is gepleegd. Verdachte heeft zich in de nacht van 28 maart 2015 tijdens het uitgaan schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Verdachte heeft van een zeer korte afstand een fles en flessenkoeler naar het hoofd van [persoon 1] gegooid, waarbij de flessenkoeler het voorhoofd van het slachtoffer heeft geraakt. [persoon 1] heeft hierdoor blijvend zwaar lichamelijk letsel geleden, namelijk een ingedeukte schedelbreuk.
Gevallen van uitgaansgeweld maken in de regel grote indruk op getuigen en veroorzaken onrust en gevoelens van onveiligheid in de maatschappij, terwijl in het bijzonder de slachtoffers naast fysieke ook nog lang psychische nadelige gevolgen hiervan kunnen ervaren. Dit is ook gebleken uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring namens [persoon 1] en de onderbouwing van zijn vordering tot schadevergoeding. De rechtbank neemt bovendien in ogenschouw dat verdachte met zijn handelen nog veel ernstiger letsel aan [persoon 1] of andere aanwezigen had kunnen toebrengen.
Gezien de ernst van het bewezen verklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd, het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht en de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, is naar het oordeel van de rechtbank in beginsel oplegging van een gevangenisstraf van een half jaar tot een jaar gerechtvaardigd.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting echter ook acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden, die zijn gebleken uit de verschillende rapporten betreffende de persoon van verdachte. Hieruit komt naar voren dat verdachte zijn leven op orde heeft. In het reclasseringsrapport van 8 juli 2015 valt te lezen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit, wat ook blijkt uit het verdachte betreffende uittreksel van justitiële documentatie van 14 oktober 2015, en dat hij niet kampt met verslavingsproblematiek of praktische problematiek op de leefgebieden wonen, werk en financiën. Wel bestaan er aanwijzingen dat het alcoholgebruik van verdachte de betreffende nacht en/of zijn emotioneel welzijn een negatieve uitwerking hebben gehad op zijn emotieregulatie en conflicthantering. Verdachte is zonder vader opgevoed door zijn moeder en oma. Mogelijk hebben het verdriet en de stress met betrekking tot het verlies van zijn moeder na een ziekbed in 2012 en de mantelzorg over zijn oma, die onlangs na een levensbedreigende ziekte genezen is verklaard, geleid tot gebrekkige impulscontrole. Gelet hierop adviseert de reclassering oplegging van een forse, gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf met als bijzondere voorwaarden voortzetting van de in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis opgelegde meldplicht en behandelverplichting bij De Waag, gericht op delictgerelateerd alcoholgebruik, beïnvloeding en mogelijke onverwerkte psychische problematiek.
Op basis van de rapporten en de indruk van verdachte ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat het handelen van verdachte tegen [persoon 1] en de gevolgen hiervan voor het slachtoffer verdachte zwaar vallen. Verdachte heeft ter terechtzitting, in het bijzijn van [persoon 1] , ook berouw getoond. In een eerder stadium van het onderzoek heeft verdachte zich bereid verklaard aan een traject voor mediation mee te werken, hetgeen hij ter terechtzitting heeft herhaald. Een dergelijk traject is niet van de grond gekomen, omdat [persoon 1] hieraan niet wilde of kon meewerken.
Om soortgelijk handelen in de toekomst te voorkomen heeft verdachte voorts verklaard dat hij gedurende het schorsingstoezicht alle behandelafspraken bij De Waag heeft bezocht en voornemens is de behandeling te blijven volgen, ook als dat niet door de rechtbank als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd. In strafmatigende zin zal de rechtbank rekening houden met het schuldbesef van verdachte en het berouw dat hij van zijn daad heeft, aangezien dit indicaties zijn dat sprake is van een laag recidiverisico.
Tot slot heeft de rechtbank bij de straftoemeting gelet op de achtergrond van het bewezen verklaarde feit. Over de aanleiding voor het agressieve, zware geweld is, mede vanwege alcoholgebruik door alle betrokkenen, na het onderzoek ter terechtzitting enige onduidelijkheid blijven bestaan. Wel staat vast dat het gedrag van [persoon 3] , het nichtje van verdachte, voor spanningen en onenigheid heeft gezorgd en dat verdachte in eerste instantie niet de rol van agressor had. Ook dit zal de rechtbank in strafmatigende zin bij de straftoemeting betrekken.
Alles in aanmerking genomen, ziet de rechtbank aanleiding om ten gunste van verdachte af te wijken van de door de officier van justitie gevorderde straf. De rechtbank acht, de ernst en gevolgen van het feit afgewogen tegen voormelde persoonlijke omstandigheden van verdachte, oplegging van een korte onvoorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een forse taakstraf passend en geboden. In de persoonlijke omstandigheden van verdachte, met name het lage recidiverisico, ziet de rechtbank voorts, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om naast voornoemde straffen een voorwaardelijke straf op te leggen en verdachte binnen het strafrechtelijk kader te laten begeleiden en behandelen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank met betrekking tot de afgifte van een VOG nog het volgende. Van de (mogelijke) nadelige gevolgen van het plegen van een misdrijf had verdachte zich rekenschap moeten geven alvorens over te gaan tot het plegen van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank is van oordeel dat het niet aan haar, maar aan de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, getoetst door de bestuursrechter is om te beoordelen of een veroordeling en strafopleggingen in de toekomst in de weg zou moeten staan aan de afgifte van een VOG. Er is geen aanleiding over de aard van het bewezenverklaarde feit in het kader van de VOG meer te overwegen dan hiervoor is opgenomen.

8.De vordering van benadeelde partij [persoon 1]

8.1.
De inhoud van de vordering
De benadeelde partij [persoon 1] heeft met betrekking tot het bewezen verklaarde feit betaling van € 18.135,39 aan schadevergoeding gevorderd. Dit geldbedrag bestaat onder meer uit € 3.135,39 aan materiële schadevergoeding, onderverdeeld in de volgende schadeposten:
kosten beschadigde armband € 500,00;
medische kosten € 375,00;
reis- en parkeerkosten € 103,65;
telefoon en portokosten € 37,44;
kosten huishoudelijke hulp € 1.060,00;
verlies aan verdienvermogen € 1.009,30;
kosten opvragen medische informatie € 50,00.
De vordering tot betaling van schadevergoeding bestaat daarnaast uit € 15.000,- aan immateriële schade (post 8).
De benadeelde partij heeft verzocht om bij toewijzing van de vordering het door hem geleden schadebedrag te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op leggen.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd de gevorderde materiële-schade toe te wijzen, behalve post 5. De schadepost huishoudelijke hulp is namelijk onvoldoende onderbouwd, zodat deze onevenredig bezwarend is voor behandeling in het onderhavige strafgeding en de benadeelde partij voor deze post niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering.
De gevorderde immateriële-schadevergoeding kan, gezien jurisprudentie over soortgelijke gevallen en de door de raadsman van de benadeelde partij genoemde voorbeelden uit de smartengeldgids, worden toegewezen tot € 10.000,-. De benadeelde partij moet voor het resterende deel niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de wettelijke rente aan de benadeelde partij wordt vergoed en de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte wordt opgelegd.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot de materiële-schadevergoeding bepleit om de posten 1 en 5 af te wijzen, omdat niet gebleken is dat de schade die de benadeelde partij heeft gevorderd, is aan te merken als rechtstreekse schade die hij als gevolg van het handelen van verdachte heeft geleden. De posten 4 en 6 zijn onvoldoende met bescheiden onderbouwd, zodat de behandeling van deze posten een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en de benadeelde partij met betrekking tot deze posten niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. De materiële-schadeposten 2, 3 en 7 kunnen, mede naar aanleiding van mondelinge toelichting van de raadsman ter terechtzitting, worden toegewezen.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële-schadevergoeding heeft de raadsvrouw verwezen naar vier uitspraken, waarin voor soortgelijke gevallen variërend € 1.000,- tot € 5.000,- aan immateriële-schadevergoeding is toegewezen. De raadsvrouw heeft verzocht bij het waarderen van de immateriële schade van de benadeelde partij aansluiting te zoeken bij deze uitspraken en de immateriële-schadevergoeding te matigen.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1.
Materiële-schadevergoeding
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [persoon 1] als gevolg van het primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade heeft geleden. Gezien de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, overweegt de rechtbank als volgt.
1. Kosten beschadigde armband
De benadeelde partij heeft gesteld dat door het handelen van verdachte zijn Buddha to Buddha-armband onherstelbaar is beschadigd. Ter onderbouwing hiervan heeft de benadeelde partij foto’s van de beschadigde armband aan de vordering gehecht.
Het rechtstreekse verband tussen de gevorderde schade en het bewezen verklaarde feit is echter niet gebleken. Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en de onderbouwing van de vordering is niet komen vast te staan dat de schade is ontstaan als gevolg van het handelen door verdachte. Dit betekent dat deze post wordt afgewezen.
2. Medische kostenDe verdediging heeft de post medische kosten, te weten het verlies van eigen risico, niet betwist. Nu het gaat om schade die rechtstreeks uit het bewezen verklaarde feit voortvloeit, kan de vordering op dit punt worden toegewezen.
3. Reis- en parkeerkosten
De raadsman van de benadeelde partij heeft op vragen van de rechtbank en de verdediging de post reis- en parkeerkosten ter terechtzitting nader toegelicht en ten aanzien van het aantal afspraken voor fysiotherapie verklaard dat [persoon 1] vanwege aanhoudende lichamelijke klachten tot op heden fysiotherapie krijgt en dat hij dus niet, zoals uit de verstrekte medische informatie blijkt, alleen in april 2015 door een fysiotherapeut is behandeld.
De verdediging heeft deze post, na deze toelichting van de raadsman, niet meer gemotiveerd betwist. Ook de rechtbank is van oordeel dat deze post voldoende is onderbouwd, nu aannemelijk is dat [persoon 1] tot op heden door een fysiotherapeut wordt behandeld. De vordering kan dan ook op dit punt worden toegewezen.
4. Telefoon- en portokosten
De rechtbank stelt voorop dat het civielrechtelijke karakter van een vordering benadeelde partij met zich brengt dat de benadeelde partij de vordering zal moeten onderbouwen, door bescheiden te overleggen waarmee de vordering kan worden gestaafd dan wel daarop ter terechtzitting een afdoende toelichting te geven..
De rechtbank constateert dat de post telefoon- en portokosten onvoldoende is onderbouwd, omdat de vordering slechts is voorzien van een opgave van een als uitgangspunt genomen jaarschade en een berekening van de schade voor een termijn van negen maanden aan de hand van dat uitgangspunt. Ondanks dat de raadsvrouw deze schadepost gemotiveerd heeft betwist, heeft de raadsman van de benadeelde partij de post ter terechtzitting niet nader toegelicht.
In het licht van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van deze post een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit betekent dat de benadeelde partij op dit punt niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
5. Kosten huishoudelijke hulpDe benadeelde partij heeft gesteld dat hij als gevolg van het handelen door verdachte en het door hem geleden letsel zijn huishoudelijke taken, neerkomend op een aandeel van 25 procent van de huishouding, voor een periode van vier maanden niet heeft kunnen verrichten. De moeder en het zusje van [persoon 1] zouden zijn taken hebben overgenomen. Voor de uitval van de benadeelde partij in de huishouding vordert hij vergoeding.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot deze schadepost gemotiveerd bepleit dat de gevorderde kosten onvoldoende zijn onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij de in de vordering genoemde huishoudelijke taken, zoals het opruimen van zijn kamer, afwassen en schoonmaken, niet heeft kunnen verrichten, laat staan gedurende vier maanden. Dit betekent dat ook de behandeling van deze post een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en de benadeelde partij ten aanzien hiervan niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
6. Verlies van verdienvermogen
De benadeelde partij is van beroep personal trainer en heeft zijn eigen bedrijf. Hij heeft gesteld dat hij door zijn letsel twee weken volledige rust heeft moeten houden en hierdoor kosten heeft gemaakt om reeds ingeplande groepslessen te laten overnemen door een collega en inkomsten van personal-training-sessies van drie klanten is misgelopen.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat vaststaat dat [persoon 1] als gevolg van het door hem geleden letsel enige tijd niet heeft kunnen werken en hierdoor inkomsten is misgelopen. In dit strafgeding is echter onvoldoende informatie beschikbaar om te kunnen beoordelen of de benadeelde partij het door hem gevorderde geldbedrag aan schade heeft geleden. Op basis van de onderbouwing van de vordering waardeert de rechtbank het verlies aan verdienvermogen van [persoon 1] op in ieder geval € 500,-. De vordering op dit punt wordt tot dat bedrag toegewezen. Omdat begroting van het overige deel van deze schadepost een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, is de benadeelde partij ten aanzien hiervan niet-ontvankelijk in zijn vordering.
7. Kosten opvragen medische informatieDe verdediging heeft de schadepost voor het opvragen van medische informatie niet betwist. Nu het ook hier gaat om schade die rechtstreeks uit het bewezen verklaarde feit voortvloeit, kan de vordering op dit punt worden toegewezen.
8.4.2.
Immateriële-schadevergoeding
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [persoon 1] als gevolg van het primair bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden. Zo is gebleken dat [persoon 1] aan het bewezen verklaarde feit een blijvend litteken en een ingedeukte schedelbreuk op de haargrens van zijn voorhoofd heeft overgehouden. Daarnaast is hij psychisch door het geweldsincident geraakt en is bij hem een posttraumatische stress-stoornis gediagnostiseerd.
De verdediging heeft niet betwist dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden, maar wel verzocht de hoogte van de gevorderde schadevergoeding te matigen.
Gelet op de aard en de ernst van de lichamelijke en geestelijke gevolgen voor de benadeelde partij en rekening houdend met de bedragen die in vergelijkbare gevallen worden toegekend, acht de rechtbank een immateriële-schadevergoeding tot een bedrag van € 3.000,- redelijk en billijk. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De behandeling van het overige deel deze schadepost is onevenredig bezwarend voor het strafgeding. De benadeelde partij is ten aanzien hiervan niet-ontvankelijk in zijn vordering.
8.4.3.
Conclusie
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat verdachte wordt verplicht tot betaling van een bedrag van € 4.028,65, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, aan [persoon 1] . In het belang van de benadeelde partij wordt voorts, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.
De vordering van [persoon 1] wordt met betrekking tot post 1, de beschadigde armband van € 500,, afgewezen.
[persoon 1] is voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering. Hij kan dit deel van de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriftenDe op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissingen

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissingen.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
- zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 (één) maanden beveelt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering zal worden gebracht.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van 150 (honderdvijftig) uren,met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis van 75 (vijfenzeventig) dagen zal worden toegepast.
Wijst de vordering van [persoon 1] , wonende te [plaats] , toe tot € 4.028,65(vierduizend achtentwintig euro en vijfenzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, en veroordeelt verdachte tot betaling van dat bedrag aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van [persoon 1] met betrekking tot post 1, de beschadigde armband van € 500,, af.
Verklaart [persoon 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 4.028,65 (vierduizend achtentwintig euro en vijfenzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 50 (vijftig) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als en voor zover verdachte aan één van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.F.A. van Buitenen, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P.H. Boersma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 november 2015.