In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam over de toepassing van de kostendelersnorm op de bijstandsuitkering van eiseres. Eiseres ontving een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande, maar verweerder heeft deze uitkering per 1 juli 2015 aangepast op basis van de kostendelersnorm, omdat hij van mening was dat eiseres geen commerciële huurovereenkomst had met haar verhuurders. Dit leidde tot een verlaging van haar uitkering naar 43,33 procent van het wettelijk minimumloon.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er een schriftelijke huurovereenkomst bestaat, maar de vraag of de huurprijs als commercieel kan worden aangemerkt, was in geschil. Verweerder stelde dat de huurprijs van € 210,- per maand niet commercieel was en dat er geen bewijs was van betaling via bankafschriften. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat de eisen van verweerder voor betalingsbewijzen verder gingen dan wettelijk vereist.
De rechtbank oordeelde dat de manier waarop verweerder de commerciële huurprijs beoordeelde niet in strijd was met de wet. Echter, de rechtbank vond dat verweerder te strikt was in zijn eisen voor betalingsbewijzen. Eiseres had kwitanties overgelegd die voldoende bewijs vormden voor haar huurbetalingen. De rechtbank concludeerde dat de kostendelersnorm niet van toepassing was op de situatie van eiseres, waardoor de verlaging van haar uitkering onterecht was. Het bestreden besluit werd vernietigd, het beroep gegrond verklaard en de rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres.