ECLI:NL:RBAMS:2015:8074

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 november 2015
Publicatiedatum
19 november 2015
Zaaknummer
AMS 15/5063
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve aanpassing bijstandsuitkering en kostendelersnorm in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam over de toepassing van de kostendelersnorm op de bijstandsuitkering van eiseres. Eiseres ontving een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande, maar verweerder heeft deze uitkering per 1 juli 2015 aangepast op basis van de kostendelersnorm, omdat hij van mening was dat eiseres geen commerciële huurovereenkomst had met haar verhuurders. Dit leidde tot een verlaging van haar uitkering naar 43,33 procent van het wettelijk minimumloon.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er een schriftelijke huurovereenkomst bestaat, maar de vraag of de huurprijs als commercieel kan worden aangemerkt, was in geschil. Verweerder stelde dat de huurprijs van € 210,- per maand niet commercieel was en dat er geen bewijs was van betaling via bankafschriften. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat de eisen van verweerder voor betalingsbewijzen verder gingen dan wettelijk vereist.

De rechtbank oordeelde dat de manier waarop verweerder de commerciële huurprijs beoordeelde niet in strijd was met de wet. Echter, de rechtbank vond dat verweerder te strikt was in zijn eisen voor betalingsbewijzen. Eiseres had kwitanties overgelegd die voldoende bewijs vormden voor haar huurbetalingen. De rechtbank concludeerde dat de kostendelersnorm niet van toepassing was op de situatie van eiseres, waardoor de verlaging van haar uitkering onterecht was. Het bestreden besluit werd vernietigd, het beroep gegrond verklaard en de rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 15/5063

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 november 2015 in de zaak tussen

[naam] , te Amsterdam, eiseres,

(gemachtigde: mr. M.A. van Hoof),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder,
(gemachtigde: mr. M. Mulders).

Procesverloop

Bij besluit van 28 mei 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van 1 juli 2015 de kostendelersnorm als bedoeld in artikel 22a van de Participatiewet (Pw) toegepast op de uitkering van eiseres.
Bij het besluit van 14 juli 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2015.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Pw.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de uitkering van eiseres met ingang van 1 juli 2015 gewijzigd door toepassing te geven aan de in artikel 22a, eerste lid, van de Pw vermelde kostendelersnorm. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres geen commerciële huurovereenkomst heeft met de verhuurders, zodat de andere twee bewoners van het pand als kostendelers moeten worden aangemerkt. Dit betekent dat de bijstandsuitkering van eiseres met ingang van 1 juli 2015 op 43,33 procent van het wettelijk minimumloon wordt vastgesteld. Dat is volgens de uitkeringsspecificatie voor de maand juli 2015 een bedrag van € 566,11 per maand.
3.1.
In artikel 22a, eerste lid, van de Pw is het volgende bepaald:
Indien de belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, is de norm per kalendermaand voor de belanghebbende:
Hierbij staat:
• A voor het totaal aantal meerderjarige personen dat in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft; en
• B voor de rekennorm.
3.2
In het vierde lid, onderdeel b, van artikel 22a van de Pw is bepaald dat tot de personen, bedoeld in het eerste lid, niet worden gerekend:
b. de persoon, niet zijnde een bloed-of aanverwant in de eerste of tweede graad van belanghebbende, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft.
3.3.
Op grond van artikel 22a, vijfde lid, van de Pw, legt de belanghebbende op verzoek van het college de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in het vierde lid, onderdeel b of onderdeel c, over en toont hij de betaling van de commerciële prijs aan door het overleggen van de bewijzen van betaling.
4.1.
Vooraf merkt de rechtbank op dat het in deze zaak gaat om de ambtshalve aanpassing van de bijstandsuitkering aan de kostendelersnorm, zodat ten aanzien van de vraag of sprake is van kostendelers, de bewijslast op verweerder rust.
4.2.
In het onderhavige geval heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat sprake is van kostendelers omdat de uitzondering van artikel 22a, vierde lid, van de Pw niet op de situatie van eiseres van toepassing is. Verweerder heeft daartoe doorslaggevend geacht dat € 210,- per maand geen commerciële huurprijs is, er geen periodieke indexering van de huurprijs in de overeenkomst is opgenomen en er geen bankafschriften zijn overgelegd waaruit de huurbetaling blijkt. De door eiseres overgelegde kwitanties zijn niet geschikt als betalingsbewijs, aldus verweerder.
4.3.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de kostendelersnorm. In haar situatie is geen verandering gekomen ten opzichte van de situatie die door verweerder onder de Wet werk en bijstand na uitgebreid onderzoek is bestempeld als rechthebbende op een uitkering naar de norm van een alleenstaande met een 20 procent woonkostentoeslag omdat er geen sprake is van kostendelers. Verweerder gaat nu, na 1 juli 2015, zonder nadere motivering uit van de aanwezigheid van kostendelers. Nooit eerder is eiseres tegengeworpen dat zij de betaling van huur niet per bank heeft gedaan. Hetzelfde geldt voor het feit dat de huurprijs niet jaarlijks wordt geïndexeerd. Ter zitting heeft eiseres daar nog aan toegevoegd dat de eisen die verweerder aan de betalingsbewijzen en schriftelijke documenten stelt, verder gaan dan wettelijk is bepaald.
4.4.
Niet in geschil is dat sprake is van een schriftelijke huurovereenkomst. In geschil is de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een commerciële huurprijs. Daarbij speelt ook de vraag of de eisen die verweerder in de beleidsvoorschriften stelt aan de huurovereenkomst en de bewijzen van betaling passen binnen het hiervoor geschetste wettelijk kader.
4.5.
In de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Wet werk en bijstand en enkele andere sociale zekerheidswetten (Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten) is over de commerciële huurprijs het volgende opgemerkt:
“Er moet sprake zijn van een commerciële prijs; de prijs moet in verhouding staan tot de geleverde prestaties en datgene dat in het commerciële verkeer gebruikelijk is. Dit laatste veronderstelt tevens periodieke aanpassing van de prijs. Als slechts een bijdrage in de kosten of een tegenprestatie voor het mede bewonen wordt geleverd, zoals boodschappen doen of schoonmaken, is geen sprake van een commerciële prijs, en is de kostendelersnorm van toepassing. Het bestaan van de overeenkomst en de commerciële prijs moet aan de hand van schriftelijke stukken kunnen worden aangetoond; ook moet een belanghebbende betalingsbewijzen kunnen overleggen.” (Kamerstukken II 2013/14, 33 801, nr. 3, p. 60).
4.6.
De beleidsvoorschriften van verweerder vermelden over de commerciële huurprijs het volgende:

“5.8.1.2.3 Commerciële prijs

Hiermee wordt bedoeld een prijs zoals in het maatschappelijk en economisch verkeer gebruikelijk is. Een belangrijk kenmerk van een commerciële prijs is dat de prijs periodiek wordt aangepast of geïndexeerd. Dit zal ook terug te vinden moeten zijn in de schriftelijke overeenkomst. De overeengekomen (onder)huurprijs moet uiteraard geen ‘vriendenprijsje’ zijn. Bij twijfel of de prijs te laag is voor de gehuurde ruimte, kan altijd de huurprijscheck worden geraadpleegd.
In Amsterdam wordt verder geen grensbedrag gehanteerd, om te bepalen of er sprake is van een commerciële prijs. Dit is gedaan omdat de prijs die gebruikelijk is in het maatschappelijk en economisch verkeer, afhankelijk is van meerdere factoren, zoals oppervlakte van te huren ruimte, gebruik gemeenschappelijke ruimten/voorzieningen, locatie, e.d. (Onder)huurders kunnen namelijk altijd een check doen bij de Huurcommissie als zij van mening zijn dat zij een te hoge (onder)huurprijs betalen. Als er in Amsterdam wel een grensbedrag zou worden gehanteerd, dan zou dit tot de vreemde situatie kunnen leiden dat volgens de huurprijscheck iemand een te hoge prijs betaalt (bepaald aan hand van de puntentelling), terwijl de gemeente zegt dat er geen sprake is van een commerciële prijs omdat het bedrag lager is dan een vooraf bepaald bedrag. Daarom zal de gemeente niet oordelen over de hoogte van de (onder)huurprijs, behalve als er twijfels bestaan of het een ‘vriendenprijsje’ is.

5.8.1.2.4 Bewijzen van betaling commerciële prijs

Betaling van de commerciële prijs moet gedaan worden aan de hand van bank- of giroafschriften. Een zelf opgemaakte kwitantie of verklaring van de onder(ver)huurder is niet geschikt als betalingsbewijs.”
4.7.
Naar het oordeel van de rechtbank staat de wijze waarop verweerder heeft aangegeven te beoordelen of sprake is van een commerciële huurprijs in beginsel niet op gespannen voet met de wet of de wetsgeschiedenis. Verweerder heeft in het geval van eiseres aangeknoopt bij het resultaat van de huurprijscheck van de Huurcommissie. Voor de woning van eiseres geeft deze een maximale huurprijs per maand aan van € 284,71. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze prijs als aanwijzing gelden bij de beoordeling van de vraag of de feitelijk betaalde huurprijs in verhouding staat tot de geleverde prestaties en datgene dat in het commerciële verkeer gebruikelijk is. Daarbij dient dan mede acht geslagen te worden op de overige omstandigheden van de betrokkene. Voor eiseres geldt dat zij reeds lange tijd – meer dan twintig jaar – een kamer huurt bij dezelfde verhuurders, laatstelijk voor € 210,- per maand. Tegen deze achtergrond acht de rechtbank het verschil tussen de feitelijke huurprijs en de maximale huurprijs niet zodanig dat gesproken moet worden van een ‘vriendenprijsje’ of slechts een bijdrage in de kosten of het leveren van een tegenprestatie voor het mede bewonen, zoals boodschappen doen of schoonmaken. Daarbij is de rechtbank voldoende gebleken dat enige indexering heeft plaatsgevonden, nu de huurprijs recentelijk is verhoogd van € 205,- naar € 210,- per maand. De omstandigheid dat de indexering niet in de huurovereenkomst is vastgelegd, zoals volgens de werkwijze van verweerder is vereist, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in de wet en de wetsgeschiedenis op grond waarvan die voorwaarde kan worden gesteld.
4.8.
Uit de artikel 22, vijfde lid, van de Pw en de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat het bestaan van de overeenkomst en de commerciële prijs aan de hand van schriftelijke stukken moet kunnen worden aangetoond en dat een belanghebbende betalingsbewijzen moet kunnen overleggen. Eiseres heeft kwitanties van huurbetaling overgelegd over de maanden maart, april en mei 2015. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder door alleen bank- en of giroafschriften toe te laten als bewijsmiddel een te enge uitleg gegeven aan het begrip betalingsbewijs in artikel 22a, vijfde lid, van de Pw. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten in de wet en de wetsgeschiedenis voor het standpunt van verweerder dat dit criterium zo nauw moet worden uitgelegd. Nu verweerder daarbij de juistheid van de overgelegde kwitanties niet heeft betwist en evenmin heeft weersproken dat dergelijke kwitanties in de situatie van eiseres jarenlang door verweerder als betalingsbewijs zijn geaccepteerd, acht de rechtbank in deze zaak de huurbetalingen met de overgelegde kwitanties voldoende aannemelijk gemaakt.
4.9.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de situatie van eiseres valt onder de uitzondering van artikel 22a, vierde lid, onder b, van de Pw, hetgeen betekent dat de kostendelersnorm in haar geval niet van toepassing is. Verweerder heeft de uitkeringsnorm dan ook ten onrechte verlaagd. Het bestreden besluit zal worden vernietigd, het beroep zal gegrond worden verklaard en het primaire besluit zal worden herroepen. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres die onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden begroot op € 980,- (1 punt voor het beroepschrift + 1 punt voor het verschijnen ter zitting x € 490,- x wegingsfactor 1). Omdat aan eiseres een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener. Verweerder zal tevens het door eiseres gestorte griffierecht aan eiseres dienen te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. Belcheva, voorzitter, en mr. A.A. Spoel en mr. A.E.J.M. Gielen, leden, in aanwezigheid van mr. S. Leijen-Westra, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 november 2015.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.