ECLI:NL:RBAMS:2015:8039

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
13/684968-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan een criminele organisatie met als oogmerk het plegen van misdrijven, waaronder phishing

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 9 november 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen [verdachte], die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie met als doel het plegen van misdrijven, waaronder phishing. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband tussen meerdere verdachten, waarbij [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] betrokken waren. De verdachten hebben zich gedurende een periode van meer dan een jaar schuldig gemaakt aan het afhandig maken van geld van rekeninghouders en banken door middel van phishing. De rechtbank heeft bewezen geacht dat [verdachte] een cruciale rol speelde in deze organisatie door gegevens van rekeninghouders te verkrijgen en te delen met medeverdachten. Ondanks de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn pogingen om een betere weg in te slaan, heeft de rechtbank besloten tot het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar heeft zij ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk is er een taakstraf opgelegd, naast een voorwaardelijke gevangenisstraf, om te voorkomen dat de verdachte opnieuw in de fout gaat. De rechtbank heeft de vorderingen van benadeelde partijen, waaronder ING en Rabobank, niet-ontvankelijk verklaard, omdat niet is gebleken dat de verdachte hen rechtstreeks schade heeft toegebracht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684968-14
Datum uitspraak: 9 november 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Eritrea) op [geboortedatum] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres, te plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 en 29 september 2015 en 2, 5, 6, 9 en 26 oktober 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N.M. Smits, en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. F.P.M. van Gerven naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
Verdachte wordt – samengevat – verweten dat hij zich in verschillende plaatsen in Nederland heeft schuldig gemaakt aan:
1. deelname aan een criminele organisatie, die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven in de periode van 21 augustus 2013 t/m 2 november 2014;
2. medeplegen van oplichting in de periode van 21 augustus 2014 t/m 2 november 2014 door de ING Bank (hierna: ING) te bewegen tot afgifte van pinpas(sen) van diverse personen;
3. medeplegen van diefstal van diverse geldbedragen van personen in de periode van 21 augustus 2013 t/m 2 november 2014 met een valse sleutel;
4. medeplegen van diefstal van post van diverse personen in de periode van 21 augustus 2013 t/m 2 november 2014;
5. medeplegen van poging tot oplichting in de periode van 21 augustus 2013 t/m 2 november 2014 door ING Bank te bewegen tot afgifte van pincodes/passen van diverse personen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Voorvragen

3.1
De dagvaarding
Partiele nietigheid
De rechtbank is (met de verdediging) van oordeel dat telkens wanneer in de ten laste gelegde feiten 2 en verder de zinsnede “…en een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)…” is opgenomen, de dagvaarding – in het licht van het dossier - in zoverre niet voldoet aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gestelde eisen. Onduidelijk is immers op welke personen de officier van justitie het oog heeft. De dagvaarding zal dan ook voor wat betreft deze zinsneden nietig worden verklaard.
De dagvaarding is voor het overige deel geldig.
Deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
3.2
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging te verklaren, nu zij doelbewust, dan wel met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak, de ingangsdatum van de onder 1 tenlastegelegde deelneming aan een criminele organisatie op 21 augustus 2013 heeft gesteld. Bij de medeverdachten is deze datum op 24 juli 2013 gesteld. Nu verdachte op 20 augustus 2013 meerderjarig is geworden heeft de officier van justitie hem op deze wijze van het jeugdstrafrecht afgehouden, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft de zienswijze van de raadsman bestreden. Zij heeft aangevoerd dat het haar vrij staat verdachte voor de periode 24 juli 2013 tot en met 20 augustus 2013 alsnog voor de kinderrechter te dagvaarden.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. De officier van justitie heeft een grote vrijheid in het opstellen van de tenlastelegging. Niet gebleken is dat de officier van justitie de verdachte doelbewust van het jeugdstrafrecht wilde afhouden. Gelet op de artikelen 77b en 77c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is het immers aan de rechtbank en niet aan de officier van justitie om te beslissen welk recht wordt toegepast.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle aan verdachte ten laste gelegde feiten onder verwijzing naar haar op schrift gestelde requisitoir.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft het standpunt van de officier van justitie bestreden en vrijspraak bepleit van alle feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank betrekt in haar bewijsoverwegingen, indien relevant en van toepassing, telkens de door de officier van justitie en de raadsman aangevoerde standpunten.
4.3.1
Uitlezen smartphones medeverdachten – vormverzuim bewijsuitsluiting?
De verdediging heeft – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat de onderzoeken aan de smartphones van (mede)verdachte(n) onrechtmatig zijn geweest, nu artikel 94 Sv onvoldoende wettelijke basis biedt voor een dergelijk onderzoek. Een dergelijk onderzoek vormt een inbreuk op de privacy van verdachte, gewaarborgd in artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 april 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:2954) dient dit volgens de verdediging te leiden tot bewijsuitsluiting van de door middel van deze onderzoeken verkregen informatie
.Aangezien het gerechtshof de hoogste instantie is die aldus heeft beslist dient deze lijn te worden gevolgd, aldus de verdediging.
De officier van justitie heeft de zienswijze van de verdediging bestreden en gewezen op meerdere vonnissen van diverse rechtbanken, ook van later datum dan van het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin onderzoeken aan smartphones niet zijn gesanctioneerd.
De rechtbank overweegt als volgt:
De strafvorderlijke bevoegdheid tot inbeslagneming (artikel 94 Sv) omvat de bevoegdheid aan of in dat voorwerp onderzoek te doen naar aanwijzingen die licht kunnen werpen op de verdenking (in belastende of ontlastende zin). Juist is dat smartphones veel privacygevoelige informatie kunnen bevatten. Bij de vraag of die gegevens onderzocht mogen worden zullen – nu een daarop specifiek gerichte wettelijke regeling vooralsnog ontbreekt – de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit beperkingen kunnen meebrengen die in acht moeten worden genomen bij de uitoefening van de bevoegdheid onderzoek te doen naar de informatie die zich bevindt op een inbeslaggenomen telefoon. Dat betekent dat het onderzoeken van mogelijk privacygevoelige informatie achterwege dient te blijven als dat voor het opsporingsonderzoek onnodig is of als de aard en ernst van de verdenking daarvoor onvoldoende rechtvaardiging biedt.
De verdenking op basis waarvan de inbeslagnames zijn geschied was telkens betrokkenheid bij phishing. De ernst van deze feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank deze inbreuk op de privacy van verdachte – voor zover die al in het geding zou zijn bij onderzoek aan andermans telefoon. Gelet op de aard van de verdenking kunnen de op de smartphones aanwezige gegevens voorts bij uitstek de waarheid aan het licht brengen. Dat die informatie op andere wijze beschikbaar was, is niet aannemelijk. Saillant is overigens te noemen dat de voor het onderzoek van belang zijnde gegevens die in diverse smartphones zijn aangetroffen juist uitermate privacygevoelige (bank)gegevens van derden bevatten.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de onderzoeken aan de smartphones niet in strijd zijn geweest met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, zodat geen sprake is van een vormverzuim.
4.3.2
Gebruik verklaringen medeverdachte [medeverdachte 1]
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen die medeverdachte [medeverdachte 1] bij de politie heeft afgelegd van het bewijs dienen te worden uitgesloten en daarbij gewezen op de zogenaamde “Vidgen – jurisprudentie” van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
De officier van justitie heeft deze zienswijze bestreden en erop gewezen dat de verklaringen van [medeverdachte 1] niet het enige of doorslaggevende (solely or to a decisive extent) bewijsmiddel zijn.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen gelegenheid is geweest om de verklaringen van [medeverdachte 1] zoals hij die ten overstaan van de politie heeft afgelegd op hun betrouwbaarheid te toetsen en aan te vechten door hem als getuige te ondervragen. [medeverdachte 1] heeft zich immers bij de rechter-commissaris op zijn verschoningsrecht beroepen. Echter volgens de door de verdediging aangehaalde rechtspraak is van een ongeoorloofd gebruik van de verklaringen van [medeverdachte 1] geen sprake indien deze verklaringen in belangrijke mate steun vinden in andere bewijsmiddelen, waarbij geldt dat het steunbewijs betrekking moet hebben op die onderdelen van de belastende verklaringen die verdachte betwist.
Verdachte heeft toegegeven zich te hebben ingelaten met phishing activiteiten. Daarnaast zijn op zijn computer thuis phishing-gerelateerde gegevens aangetroffen, alsmede whatsapp-contacten tussen [medeverdachte 1] en verdachte die met phishing in verband kunnen worden gebracht.
De verklaringen van [medeverdachte 1] kunnen dan ook voor het bewijs worden gebruikt.
4.4.
Bewijsoverwegingen feit 1
Deelname aan criminele organisatie
De officier van justitie heeft – samengevat – ten aanzien van het aantonen van het bestaan van een criminele organisatie tussen verdachte en de andere in het onderzoek
13Baronnaar voren gekomen verdachten, gewezen op de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Op basis daarvan, in combinatie met de bevindingen in het dossier, kan volgens haar in elk geval worden vastgesteld dat de door verdachten gepleegde feiten zijn gepleegd door een criminele organisatie. Naar haar mening zijn alle in de tenlastelegging onder 1 genoemde verdachten gedurende ruim een jaar onderdeel geweest van een criminele organisatie waarin op grote schaal misdrijven werden gepleegd.
De raadsman heeft – samengevat – aangevoerd dat er geen sprake was van een gestructureerde organisatie. De verdachten hadden geen vaste rollen. Van verdachte, die een enkele keer informatie heeft afgegeven, kan niet worden gezegd dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie.
Beoordeling
Inherent aan phishing is een zekere mate van organisatie. Immers, er worden e-mails verstuurd die zogenaamd van een bank afkomstig zijn; rekeninghouders worden naar websites gestuurd die sprekend lijken op de websites van banken; banken worden gebeld door personen die zich voordoen als rekeninghouders die een nieuwe bankpas nodig hebben; er zijn personen nodig die de nieuw aangevraagde bankpassen onderscheppen en er zijn mensen nodig die met de onderschepte bankpas en de reeds eerder bemachtigde pincode van het slachtoffer, binnen een zo kort mogelijke termijn, geld opnemen. Deze handelwijze vergt een planmatige aanpak, intensieve samenwerking en duidelijke afstemming tussen de daarbij betrokken personen.
Uit de verklaring van verdachte zelf, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] en de overige in het dossier aangetroffen bewijsmiddelen volgt dat verdachte de rol heeft ingenomen van informatieverstrekker (
spammer)in het phishing proces. Deze informatie deelde hij met leden van de groep, waarna een ander, in de meeste gevallen [medeverdachte 2] , vervangende passen aanvroeg op naam van de rekeninghouders zodat [medeverdachte 1] de passen kon onderscheppen en geld van de rekeningen kon opnemen. Deze werkwijze had een structurele vorm. Immers, de verdachten hielden zich tot aan hun aanhouding, soms op dagelijkse basis bezig met deze vorm van fraude. Met de tot deze groep behorende personen, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en anderen, onderhield verdachte structureel contacten in het kader van voornoemde fraude.
Verdachte heeft verklaard slechts een enkele keer informatie te hebben verschaft aan personen. Hij zou de usb-stick waarop veel informatie van slachtoffer is aangetroffen, hebben gevonden en onder druk hebben gestaan van anderen. Zijn verklaring staat echter haaks op de bevindingen in het dossier. Daaruit volgt namelijk dat verdachte zich op het door hem in gebruik genomen IP-adres in de periode van 20 oktober 2014 tot en met 1 november 2014, dagelijks bezig houdt met phishing gerelateerde praktijken, zoals het bezoeken van phishingsites, het inloggen op internetbankieren en zich onder meer bezig houdt met programma’s waarmee een grote hoeveelheid e-mails kunnen worden verstuurd. Ook is op zijn in beslag genomen laptop veel informatie van (gedupeerde) rekeninghouders aangetroffen. Via het e-mailadres [e-mailadres] deelde verdachte de frauduleus verkregen gegevens met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Uit het voorgaande volgt dat de verklaring van verdachte ongeloofwaarding wordt geacht. Dat label wordt nog eens bestempeld door de inhoud van het gesprek tussen verdachte en [medeverdachte 3] tijdens het vervoer in een arrestantenbus. Verdachte geeft in dat gesprek immers aan dat hij de politie heeft verteld dat hij de gegevens moest geven van ene
[naam], maar dat hij deze [naam] heeft verzonnen.
Op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat tussen voornoemde verdachten sprake is geweest van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband in de zin van 140 Sr waarbij beoogd werd de in de tenlastelegging genoemde misdrijven te plegen. De samenstelling veranderde soms, maar gelet op de intensiteit van de bijdragen van de verdachten onderling, kan van ieder een bepaalde rol worden aangenomen binnen de samenwerking. Hoewel ook losse verbanden kunnen worden gelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat ook andere medeverdachten tot deze criminele organisatie behoorden, beperkt de rechtbank zich tot de vaststelling dat in ieder geval sprake was van een criminele organisatie waarvan verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] deel uitmaakten.
Gelet op het feit dat verdachten gezamenlijk pas in beeld komen vanaf eind juli 2014 zal het bestaan van de criminele organisatie worden aangenomen vanaf 1 juli 2014 en verdachtes deelname hieraan tot aan zijn aanhouding.
4.5
Vrijspraak feiten 2, 3, 4 en 5
Met betrekking tot de vraag of verdachte, naast het hebben deelgenomen aan de criminele organisatie, ook kan worden veroordeeld voor de overige handelingen, die op zijn tenlastelegging onder 2, 3, 4 en 5 staan als aparte misdrijven, overweegt de rechtbank als volgt. Er is geen bewijs voorhanden dat verdachte zelf banken of slachtoffers heeft gebeld, poststukken heeft gestolen of geld heeft gepind. Of er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en andere personen en verdachte daarom als medepleger van die aparte misdrijven kan worden beschouwd, hangt af van de vraag of hij een bijdrage aan die misdrijven heeft geleverd die van voldoende gewicht is. In zijn arrest van 2 december 2014 formuleert de Hoge Raad enige aandachtspunten voor de beantwoording van die vraag (ECLI:NL:HR:2014:3474). Er kan rekening gehouden worden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de uitvoering van het delict, het belang van de rol van verdachte en zijn aanwezigheid op belangrijke momenten.
Met het versturen van phishing e-mails verwezenlijkt verdachte een van de onmisbare stappen van de phishing operatie, maar alleen dat is niet voldoende voor medeplegen. Uit de bewijsmiddelen kan niet volgen dat verdachte een bijdrage aan die misdrijven heeft geleverd die van zodanig gewicht was om hem als medepleger van die misdrijven te beschouwen.
Verdachte zal worden vrijgesproken van de feiten 2, 3, 4 en 5.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage Ivervatte bewijsmiddelen en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
in de periode van 1 juli 2014 tot en met 2 november 2014 in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten verdachte, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en andere personen welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het:
  • plegen van computervredebreuk,
  • plegen van witwassen,
  • plegen van oplichting,
  • plegen van diefstal van poststukken en bankpassen en het
  • plegen van diefstal van een of meer geldbedrag(en) door middel van een valse sleutel.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan zes (6) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee (2) jaar, met aftrek van voorarrest, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport d.d. 25 augustus 2015.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaruit blijkt dat hij inmiddels naar school gaat en tussentijds heeft gewerkt. Hij heeft tijdens het schorsingstoezicht laten zien zich te kunnen houden aan de afspraken. De elektronische enkelband heeft zijn vrijheid ernstig beperkt. Een straf gelijk aan het voorarrest is passend, aldus de raadsman.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een aantal maanden schuldig gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven. Leden van de organisatie deden zich voor als rekeninghouders van bankinstellingen waardoor frauduleus gegevens werden verkregen. Op die manier werd op grootschalige wijze geld van de rekeninghouders en banken afhandig gemaakt en werden soms grote bedragen door contante geldopnames, overboekingen en door de aanschaf van goederen, weggesluisd.
Verdachte fungeerde binnen deze organisatie als degene die de gegevens van de rekeninghouders verkreeg door ze phishing mails toe te sturen. Deze gegevens deelde hij vervolgens met de organisatie. Zijn rol was cruciaal binnen het phishing proces. Verdachte was het daarbij slechts te doen om snel geld en hij heeft geen enkel oog gehad voor de problemen en onzekerheid waarin hij de betrokken rekeninghouders heeft gebracht. Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Verdachte heeft slechts een verklaring afgelegd waaruit blijkt dat hij zich maximaal drie keer heeft schuldig gemaakt aan het verstrekken van gegevens terwijl hij dat deed onder enige mate van dwang en zich voor het overige op de vlakte gehouden. Uit de bewijsmiddelen blijkt echter dat zijn aandeel in de organisatie vele malen groter was. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij ervoor heeft gekozen geen inzicht te tonen in het kwalijke van zijn handelen en geen verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag.
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 september 2015 is verdachte een keer eerder voor een vermogensdelict veroordeeld, namelijk voor een straatroof. Gelet op zijn jonge leeftijd acht de rechtbank het zorgelijk dat verdachte binnen zo’n korte periode meer dan eenmaal in aanraking is gekomen met justitie.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport d.d. 25 augustus 2015 waarin is geadviseerd aan verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen, te weten een meldplicht en andere voorwaarden inhoudende het vinden van een zinvolle dagbesteding in de zin van school en/of werk.
Uit voornoemd rapport blijkt ook dat verdachte zich tijdens zijn schorsing goed aan de voorwaarden heeft gehouden, dat hij inmiddels weer een hbo-opleiding volgt en dat op andere gebieden geen problemen bestaan.
In verdachtes persoonlijke omstandigheden, zijn nog jonge leeftijd en – hoofdzakelijk – het uiteindelijke belang dat de maatschappij erbij heeft dat verdachte niet opnieuw strafbare feiten zal plegen, ziet de rechtbank aanleiding om in strafmatigende zin af te wijken van de eis van de officier van justitie. Daarnaast acht de rechtbank minder feiten en een kleinere criminele organisatie gedurende een aanmerkelijk kortere periode bewezen dan de officier van justitie. Om deze reden zal de rechtbank verdachte niet terugsturen naar de gevangenis, maar zal aan hem – naast een forse taakstraf – wel een flink voorwaardelijk strafdeel worden opgelegd met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals voornoemd.
In het voorgaande in combinatie met de afwijkende bewezenverklaring ten opzichte van de officier van justitie, ziet de rechtbank aanleiding af te wijken van de eis. De hierna te noemen straf is passend en geboden.

9.Beslag

9.1
Conservatoir beslag – goederen 27 tot en met 34
De rechtbank stelt vast dat er thans nog strafvorderlijk beslag ex artikel 94 Sv rust op een aantal geldbedragen en een bankpas met bijbehorende bankrekening, zoals opgenomen onder de nummers 27 tot en met 34 genoemd op de aangehechte beslaglijst.
De rechtbank zal het strafvorderlijk beslag van de geldbedragen en de bankpas met bijbehorende bankrekening onder de nummers 27 tot en met 34, opheffen, nu een strafvorderlijk belang daartoe thans ontbreekt. De rechtbank stelt vast dat er op de onderhavige goederen tevens conservatoir beslag rust. Daarom zal de rechtbank geen last tot teruggave van de geldbedragen aan de rechthebbende bevelen.
9.2
Overig beslag – goederen 1 tot en met 26
Verbeurdverklaring
Onder verdachte is een laptop in beslag genomen genoemd onder nummer 3 van de aangehechte beslaglijst. Dit voorwerp behoort aan verdachte toe. Gebleken is dat verdachte met behulp van deze computer het onder 1 bewezen verklaarde feit heeft begaan. Dit voorwerp wordt verbeurd verklaard.
Onder verdachte is een usb-stick in beslag genomen genoemd onder nummer 23 op de aangehechte beslaglijst. Dit voorwerp behoort aan verdachte toe. Gebleken is dat verdachte met behulp van deze usb-stick het onder 1 bewezen verklaarde feit heeft begaan. Dit voorwerp wordt verbeurdverklaard.
Retour uitgevende instantie
Onder verdachte zijn de voorwerpen genoemd onder nummers 4, 8 en 10 op de aangehechte beslaglijst in beslag genomen. Deze voorwerpen, drie creditcards, behoren niet aan verdachte toe en zullen daarom worden geretourneerd aan de uitgevende instantie.
Retour verdachte
Onder verdachte zijn de voorwerpen genoemd onder nummers 1, 2, 6, 9, 14, 15, 17, 18, 21, 24 en 26 op de aangehechte beslaglijst in beslag genomen. Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe en zullen aan hem worden geretourneerd.

10.Benadeelde partijen

10.1
Vorderingen ING
ING heeft vorderingen ingediend als benadeelde partij. De verdediging beschikte voorafgaand aan de terechtzitting over deze vorderingen en ter terechtzitting heeft [persoon 1] namens ING een toelichting op de vorderingen gegeven alsmede een lijst overgelegd van die dossiers waarop de vorderingen zien. De vorderingen zijn dan ook ingediend in de zaken tegen verdachte en al zijn medeverdachten. Voor zover een op de lijst voorkomende naam bewezenverklaard is tegen verdachte, kan worden vastgesteld dat verdachte jegens ING aansprakelijk is voor de door haar geleden schade als gevolg van de bewezenverklaarde (poging tot) oplichting en/of diefstal. De vorderingen kunnen niet worden toegewezen in verband met de bewezen criminele organisatie, nu het rechtsgoed dat artikel 140 Sr beoogt te beschermen de openbare orde is en niet de individuele belangen van slachtoffers.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde (poging tot) oplichting en diefstal, is niet is gebleken dat het bewezen geachte feit de
INGinzake enig rekeninghouder door het bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft is toegebracht. De benadeelde partij is in de vorderingen niet-ontvankelijk.
10.2
Vorderingen Rabobank
Nu niet is gebleken dat
Rabobankinzake rekeninghouders [bedrijf 1] , [bedrijf 2] en [bedrijf 3] door het bewezen geachte feit rechtstreeks schade is toegebracht, is de benadeelde partij in die vorderingen niet-ontvankelijk.
10.3
Vordering [persoon 2]
Bewezen is verklaard dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven. De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van benadeelde partij [persoon 2] toe te wijzen nu aan die benadeelde rechtstreeks schade is toegebracht door de criminele organisatie. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij niet is geduid in enige bewezenverklaring. Evenmin kan aan de hand van de bewezenverklaring [persoon 2] als direct slachtoffer worden aangewezen. Ook kan niet worden vastgesteld dat de benadeelde partij als gevolg van feit 1 rechtstreekse schade heeft geleden. De benadeelde is immers niet getroffen in het belang dat door de geschonden strafbepaling wordt beschermd. De benadeelde partij is daarom niet-ontvankelijk in de vordering.
10.4
Vorderingen [persoon 3] en [persoon 4]
Nu niet is gebleken dat aan [persoon 3] en [persoon 4] door de bewezen geachte feiten rechtstreeks schade is toegebracht, zijn deze benadeelde partijen in de vordering niet-ontvankelijk.
10.5
[persoon 5] en [persoon 6]
[persoon 5] en [persoon 6] vorderen geen schadevergoeding.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 63 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart de dagvaarding nietig voor zover in de feiten 2, 3, 4 en 5 de zinsnede voorkomt:
“…en een of meer tot op heden onbekend gebleven perso(o)n(en)…”
Verklaart het onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde moet zich melden bij Reclassering Nederland wanneer hij hiertoe uitgenodigd wordt. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Andere voorwaarden het gedrag betreffende
De veroordeelde beschikt over een zinvolle dagbesteding in de zin van school en/of werk.
Geeft opdracht aan de reclassering te Amsterdam, gevestigd aan de [adres, te plaats 2] , om toezicht te houden op de naleving van de opgelegde bijzondere voorwaarden.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
200 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen.
Beslag
Heft op het strafvorderlijk beslag op de geldbedragen en de bankpas met bijbehorende bankrekening zoals opgenomen op de aangehechte beslaglijst onder de nummers:
27, 28, 29, 30, 31, 32, 33en
34.
Verklaart verbeurd de voorwerpen genoemd op de aangehechte beslaglijst onder de nummers:
3en23.
Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie van de voorwerpen genoemd op de aangehechte beslaglijst onder de nummers:
4, 8en10.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van de voorwerpen genoemd op de aangehechte beslaglijst onder de nummers:
1, 2, 6, 9, 14, 15, 17, 18, 21, 24en26..
Benadeelde partijen
Verklaart ING niet-ontvankelijk in de vorderingen.
Verklaart Rabobank niet-ontvankelijk in de vorderingen.
Verklaart [persoon 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart [persoon 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart [persoon 4] niet-ontvankelijk in de vordering.
Voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. R. Hirzalla en M.B. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Flikkenschild, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 november 2015.