ECLI:NL:RBAMS:2015:8032

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2015
Publicatiedatum
18 november 2015
Zaaknummer
13/684257-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan diefstal door gebruik van bankpas en -rekening

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 november 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan diefstal. De verdachte had zijn bankpas en rekening ter beschikking gesteld aan medeverdachten, die op grote schaal fraude pleegden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door zijn medewerking aan de diefstal, een belangrijke rol heeft gespeeld in de strafbare feiten. De rechtbank heeft de verdachte niet als medepleger van de diefstal aangemerkt, maar wel als medeplichtige. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, maar de rechtbank heeft besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gekoppeld aan bijzondere voorwaarden, en daarnaast een taakstraf van 80 uur. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en eerdere strafbare feiten. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen, zoals ING en Rabobank, behandeld. De vorderingen van ING zijn niet-ontvankelijk verklaard, terwijl de vordering van Rabobank tot €900,- is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om mee te werken aan reclasseringstoezicht en gedragsinterventie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/684257-15
Datum uitspraak: 9 november 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres 1] , [te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 en 29 september 2015 en 2, 5,6, 9 en 26 oktober 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. N.M. Smits, en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. S.P.C. Wester naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – samengevat – verweten dat hij zich te Amsterdam en/of elders in Nederland heeft schuldig gemaakt aan:
medeplegen van diefstal van geldbedragen van personen in de periode van 1 oktober 2014 2013 t/m 13 oktober 2014 met een valse sleutel;
subsidiair:medeplichtigheid aan de diefstal;
meer subsidiair:heling van de geldbedragen en/of wederrechtelijk voordeel trekken uit de diefstal;
meest subsidiair:verduistering van de geldbedragen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als
bijlage Iaan dit vonnis gehecht.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor de ten laste gelegde feiten en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde en bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde, de medeplichtigheid aan de diefstal van de geldbedragen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken van het primair, het subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Toedichten van telecommunicatie aan verdachte
De raadsman heeft aangevoerd dat het telefoonnummer [telefoonnummer 1] niet zonder meer aan verdachte kan worden toegedicht. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat in ieder geval niet kan worden vastgesteld dat verdachte de gebruiker is geweest van dat telefoonnummer op 10 oktober 2014.
De rechtbank overweegt het volgende.
Het dossier bevat een gesprek dat op 10 oktober 2014 tussen [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 1] is gevoerd. Het dossier bevat ook een aangifte van verdachte waarin hij melding doet van vermissing van zijn portemonnee sinds 24 september 2014, waarin zich ook zijn pinpas bevond. Bij het doen van die aangifte heeft verdachte telefoonnummer [telefoonnummer 2] opgegeven. Dit telefoonnummer wijkt één cijfer af van het eerstgenoemde telefoonnummer. Verdachte heeft niet ontkend de gebruiker te zijn geweest van het telefoonnummer.
Uit de inhoud van voornoemd gesprek blijkt dat [medeverdachte 1] gebruik maakt van de pinpas en bankrekening van verdachte. Het gesprek gaat over het verhogen van de opnamelimiet, over die
green(ABN AMRO bankpas) en over een vergoeding voor het gebruik van zijn bankpas en bankrekening. Op 13 oktober 2014 neemt [medeverdachte 1] contact op met ABN AMRO. [medeverdachte 1] doet zich dan voor als [verdachte] en verzoekt de medewerker de blokkade van zijn internetbankieren op te heffen en de opnamelimiet te verhogen.
Bij gebrek aan een ontzenuwende verklaring van verdachte met betrekking tot het hiervoor genoemde, kan de rechtbank bij deze stand van zaken niet anders dan concluderen dat het verdachte was die het gesprek met [medeverdachte 1] heeft gevoerd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
4.3.2
bewijsoverwegingen
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) over de bankpas van verdachte hebben beschikt en dat een persoon genaamd [bijnaam medeverdachte] over de rekeninggegevens van deze pas heeft beschikt. Dat blijkt uit tussen hen gevoerde gesprekken. Op 21 september 2014 vraagt [medeverdachte 1] aan [medeverdachte 2] zijn rekening- en pasnummer waarop [medeverdachte 2] hem de rekeninggegevens van verdachte toestuurt. Op 9 oktober 2014 stuurt [medeverdachte 1] een foto naar [medeverdachte 2] waarop is te zien dat is ingelogd op het rekeningnummer van verdachte en waarop de daglimieten te zien zijn. Diezelfde dag heeft [medeverdachte 1] ook contact met [bijnaam medeverdachte] . Hij vraagt hem om
morgengeld op
die greente zetten (
tjonken) omdat hij de limiet van de pas heeft verhoogd. [bijnaam medeverdachte] vraagt of [medeverdachte 1] een foto (
cap) kan sturen, waarop [medeverdachte 1] hem een foto van de rekening van verdachte stuurt. Dat [medeverdachte 1] de bankpas van verdachte ook daadwerkelijk onder zich had blijkt uit het aantreffen van de bankpas in de woning van [medeverdachte 1] tijdens de doorzoeking.
Het dossier bevat een aangifte van Rabobank waaruit blijkt dat drie frauduleuze overboekingen hebben plaatsgevonden naar de rekening van verdachte.
Op 9 oktober 2014 is € 4.521,- overgeboekt van de rekening van [bedrijf 1] . Op 10 oktober 2014 is € 4.105,- overgeboekt van de rekening van [bedrijf 2] en op 13 oktober 2014 is € 4.601,- overgeboekt van de rekening van [bedrijf 3] . [medeverdachte 2] heeft op 9 en 10 oktober 2014 opnames gedaan vanaf de rekening van [verdachte] en [medeverdachte 1] op 11 oktober 2014.
Gelet op de hiervoor beschreven samenwerking met betrekking tot de verschillende diefstallen kan in ieder geval worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] de diefstal van het geldbedrag van [bedrijf 1] heeft medegepleegd met [medeverdachte 2] en dat [medeverdachte 1] de diefstal van het geldbedrag van [bedrijf 2] heeft medegepleegd met [medeverdachte 2] en [bijnaam medeverdachte] . Voor de diefstal van het geldbedrag van [persoon 1] / [bedrijf 3] is [medeverdachte 1] in ieder geval zelfstandig verantwoordelijk.
Nu verdachte geen concrete uitvoeringshandeling heeft vervuld met betrekking tot de diefstallen, dient zijn rol te worden vastgesteld aan de hand van de tussen [medeverdachte 1] en hem gevoerde gesprekken op 10 oktober 2014. De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van dit gesprek concreet blijkt dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] zijn bankpas zou gebruiken voor het verkrijgen van geldbedragen en dat verdachte zijn bankpas aan hem ook bewust ter beschikking had gesteld. Verdachte zou daarvoor ook een vergoeding ontvangen.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte, door het ter beschikking stellen van zijn bankpas, niet als medepleger verantwoordelijk kan worden gehouden voor de diefstal van de geldbedragen.
Wel kan verdachte als medeplichtige (aan het medeplegen) van de diefstal van de geldbedragen verantwoordelijk worden gehouden. Verdachte heeft blijkens het met [medeverdachte 1] gevoerde gesprek immers niet alleen opzet gehad op het ter beschikking stellen van zijn pas, maar ook heeft hij (minstens voorwaardelijk) opzet gehad op het plegen van fraude met zijn bankpas. In het gesprek wordt immers gebruikt gemaakt van phishing termen en wordt gesproken over de verdeling van de opbrengsten.
De ten laste gelegde periode behelst de periode waarin sprake is geweest van het medeplegen van het feit door de medeverdachten en de periode waarin verdachte daaraan medeplichtig is geweest. De in de tenlastelegging genoemde periode wordt dan ook aangehouden.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, bewezen dat verdachte
ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
[medeverdachte 1] in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 13 oktober 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
  • in de periode van 12 oktober 2014 tot en met 13 oktober 2014, 4.601 euro toebehorende aan [persoon 1] en/of [bedrijf 3] ,
  • in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 10 oktober 2014, 4.105 euro toebehorende aan [bedrijf 2] ,
  • in de periode van 1 oktober 2014 tot en met 9 oktober 2014, 4.521 toebehorende aan [bedrijf 1] ,
waarbij voornoemde [medeverdachte 1] en zijn mededader(s) de weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel,
bij welk misdrijf verdachte in de periode van 1 september 2014 tot en met 13 oktober 2014 in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest en middelen heeft verschaft door in de periode van 1 september 2014 tot en met 13 oktober 2014 zijn, verdachtes bankpas en pincode en bankrekening ter beschikking te stellen aan voornoemde [medeverdachte 1] en zijn mededaders.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar subsidiair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek van voorarrest.
Daarnaast heeft de officier van justitie de gevangenneming gevorderd.
8.2
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarnaast heeft hij erop gewezen dat de rechtbank in een eerder stadium heeft beslist de voorlopige hechtenis op te heffen wegens het bepaalde in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat het Openbaar Ministerie tegen die beslissing niet in hoger beroep is gegaan en dat het Openbaar Ministerie aan verdachte een transactievoorstel heeft gedaan van 100 uur taakstraf. Het voorgaande rechtvaardigt de oplegging van een straf die daarbij past, aldus de raadsman.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte is behulpzaam geweest bij diefstal van forse geldbedragen. Door het bewust ter beschikking stellen van zijn bankpas en -rekening heeft verdachte bijgedragen aan de strafbare feiten van een organisatie die op grote schaal fraudeerde. Daarbij heeft verdachte enkel aan zijn eigen voordeel gedacht en niet aan de problemen en onzekerheden waarin hij slachtoffers van dergelijke diefstallen brengt. Daarnaast geldt dat het voor de hand ligt dat verdachte op deze wijze het ook voor zichzelf verpest bij banken en hij zichzelf daarmee in de problemen brengt die veel meer kosten met zich brengen dan het kortstondig gewin dat hij beleeft.
Blijkens het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 3 september 2015, heeft verdachte zich eerder schuldig gemaakt aan een vermogensdelict.
Uit de inhoud van het reclasseringsrapport d.d. 31 juli 2015 van het Leger des Heils blijkt dat verdachte niet heeft gereageerd op een uitnodiging. Desondanks is geadviseerd aan verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen omdat, gezien de zorgelijke signalen in combinatie met zijn jonge leeftijd, begeleiding noodzakelijk wordt geacht. Geadviseerd wordt om aan verdachte een meldplicht en een gedragsinterventie (CoVa-training) op te leggen.
De rechtbank deelt de zorgen van de reclassering. Zijn jeugdige leeftijd van 19 jaar in combinatie met de reeds gepleegde strafbare feiten in zijn verleden en de thans aan de orde bewezen verklaarde feiten, maken dat ingrijpen noodzakelijk is. Hoewel de oplegging van een gevangenisstraf die de reeds ondergane preventieve hechtenis overstijgt, in beginsel gerechtvaardigd is, zal de rechtbank daartoe niet overgaan. Gelet op het voorgaande en ook gelet op het door het Openbaar Ministerie eerder aan verdachte gedane transactievoorstel, zal de rechtbank volstaan met de oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan gekoppeld de geadviseerde bijzondere voorwaarden. Daarnaast zal aan verdachte een taakstraf worden opgelegd.
De vordering tot gevangenneming zal de rechtbank daarom afwijzen.
In het voorgaande in combinatie met de afwijkende bewezenverklaring ten opzichte van de officier van justitie, ziet de rechtbank aanleiding af te wijken van de eis. De hierna te noemen straf is passend en geboden.

9.Beslag

Retour uitgevende instantie
Onder verdachte zijn de voorwerpen genoemd onder de nummers 2 en 3 op de aangehechte beslaglijst in beslag genomen. Nu deze voorwerpen niet aan verdachte toebehoren zullen zij worden geretourneerd aan de uitgevende instantie.
Retour rechthebbende
Onder verdachte is het voorwerp genoemd onder nummer 1 op de aangehechte beslaglijst in beslag genomen. Dit voorwerp behoort aan verdachte toe en zal aan hem worden geretourneerd.

10.Benadeelde partijen

10.1
Vorderingen ING
ING heeft vorderingen ingediend als benadeelde partij. De verdediging beschikte voorafgaand aan de terechtzitting over deze vorderingen en ter terechtzitting heeft [persoon 2] namens ING een toelichting op de vorderingen gegeven alsmede een lijst overgelegd van die dossiers waarop de vorderingen zien. De vorderingen zijn dan ook ingediend in de zaken tegen verdachte en al zijn medeverdachten. Voor zover een op de lijst voorkomende naam bewezenverklaard is tegen verdachte, kan worden vastgesteld dat verdachte jegens ING aansprakelijk is voor de door haar geleden schade als gevolg van de bewezenverklaarde (poging tot) oplichting en/of diefstal. De vorderingen kunnen niet worden toegewezen in verband met de bewezen criminele organisatie, nu het rechtsgoed dat artikel 140 Sr beoogt te beschermen de openbare orde is en niet de individuele belangen van slachtoffers.
Voor een deel van de vorderingen geldt ten aanzien van verdachte dat niet is gebleken dat aan ING door de bewezen geachte feiten rechtstreeks schade is toegebracht. Om die reden is de benadeelde partij in die vorderingen niet-ontvankelijk.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de overige vorderingen van ING een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert omdat uit die vorderingen onvoldoende kan worden afgeleid op welke specifieke zaken de gevorderde schade steeds ziet. Daarom is de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan die vorderingen alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
10.2
Vorderingen Rabobank
Ook met betrekking tot de overige ingediende vorderingen geldt dat die vorderingen zijn ingediend in de zaken tegen verdachte en al zijn medeverdachten.
Schade door diefstallen
Uit de aangifte van Rabobank volgt weliswaar dat rekeninghouders [bedrijf 3] , [bedrijf 2] en [bedrijf 1] schade hebben geleden door de diefstal van de geldbedragen, zoals volgt uit het bewezen verklaarde, maar niet dat Rabobank daardoor rechtstreekse schade heeft geleden. De benadeelde partij is daarom niet-ontvankelijk in dat deel van die vordering.
Onderzoekskosten
Rabobank heeft een aparte vordering ingediend die op onderzoekskosten betrekking hebben, zoals is omschreven in de aangifte.
Rabobank heeft een aparte vordering ingediend die op onderzoekskosten betrekking heeft, zoals is omschreven in de aangifte. De rechtbank acht een forfaitair bedrag van
€ 300,- euro per aangifte redelijk en zal verdachte dan ook veroordelen tot betaling van deze bedragen aan Rabobank voor zover de namen in de bewezenverklaring overeenkomen met de namen op de vordering.
In de zaak van verdachte is gebleken dat de behandeling van de vordering van Rabobank met betrekking tot gevorderde onderzoekskosten inzake [persoon 1] / [bedrijf 3] , [bedrijf 2] en [bedrijf 1] , niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreekse schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op
€ 900,- (3 x € 300,-) (negenhonderd euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Gelet op het professionele karakter van de benadeelde partij in combinatie met het relatief geringe toegewezen bedrag, zal de rechtbank aan verdachte niet de maatregel van artikel 36f Sr opleggen.
10.3
Vorderingen [persoon 3] , [persoon 4] en [persoon 5]
Nu niet is gebleken dat aan [persoon 3] , [persoon 4] en [persoon 5] door de bewezen geachte feiten rechtstreeks schade is toegebracht, zijn deze benadeelde partijen in de vordering niet-ontvankelijk.
10.4
Vorderingen [persoon 6] en [persoon 7]
Uit de voegingsformulieren van benadeelde partijen [persoon 6] en [persoon 7] blijkt dat geen schade wordt gevorderd. De rechtbank zal op die vorderingen daarom geen beslissing nemen.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 48 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

12.Beslissing

Verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde:
Medeplichtigheid aan diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
en/of
Medeplichtigheid aan diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
1 (één) maand.
Beveelt dat deze gevangenisstraf
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht
Veroordeelde moet zich binnen drie werkdagen na de veroordeling tussen 09.00 uur en 12.00 uur melden bij Leger des Heils op het volgende adres: [adres 2] , [te plaats] . Daarna moet hij zich blijven melden zo frequent als het Leger des Heils dat gedurende deze perioden nodig acht. Gedurende deze periode moet de veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde. Dit betekent dat de toezichthouder de veroordeelde opdrachten geeft die betrekking hebben op zijn handel en wandel. Met als doel om hem zowel te begeleiden bij de naleving van de bijzondere voorwaarden, als ook te kunnen controleren of hij zich aan de naleving van de bijzondere voorwaarden houdt.
Gedragsinterventie
Veroordeelde moet deelnemen aan de volgende gedragsinterventie:
GI-LdH Cova (+)
De toezichthouder dient verdachte aan te melden voor de Cova. Bij de aanmelding zal worden bezien of hij wordt ingedeeld voor de reguliere Cova of de CoVaplus, afhankelijk van zijn cognitief vermogen.
Geeft opdracht aan Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gevestigd aan de [adres 3] , [te plaats] , om toezicht te houden op de naleving van de opgelegde bijzondere voorwaarden.
Veroordeelt verdachte voorts tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
80 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de
maatstaf van 2 urenper dag.
Beslag
Gelast de teruggave aan de uitgevende instantie van de voorwerpen genoemd op de aangehechte beslaglijst onder de nummers:
2en3.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van het voorwerp genoemd op de aangehechte beslaglijst onder nummer:

1.

Benadeelde partijen
Verklaart ING niet-ontvankelijk in de vorderingen.
Wijst de vorderingen van
Rabobankgedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van
€ 900,-(negenhonderd euro) aan de benadeelde partij.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Rabobank voornoemd, behalve voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door Rabobank gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart Rabobank niet-ontvankelijk in de overige (delen van) de vordering(en).
Verklaart [persoon 3] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart [persoon 4] niet-ontvankelijk in de vordering.
Verklaart [persoon 5] niet-ontvankelijk in de vordering.
Voorlopige hechtenis
Wijst af de vordering tot gevangenneming van de officier van justitie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.B. Martens, voorzitter,
mrs. R. Hirzalla en M.B. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Flikkenschild, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 november 2015.