4.5Bewijsoverwegingen feiten 2, 3 en 4
Onder feit 2 is aan verdachte ten laste gelegd het medeplegen van de oplichting van ING ter verkrijging van vervangende bankpassen van diverse rekeninghouders. Onder feit 4 is de diefstal van die aangevraagde passen van de rekeninghouders aan verdachte ten laste gelegd.
De rechtbank is – met de raadsvrouw – van oordeel dat voor de bewezenverklaring van oplichting dan wel diefstal van de post, onvoldoende bewijs bestaat dat verdachte daarbij direct betrokken is geweest. In de gevallen van rekeninghouders [persoon 1] , [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 4] , [persoon 5] , [persoon 6] , [persoon 7] en [persoon 8] is immers slechts een aangifte aanwezig in combinatie met het aantreffen van de pas- of rekeninggegevens van de desbetreffende rekeninghouder in de telefoon van verdachte. In dit verband acht de rechtbank de verklaring van verdachte relevant, nu hij stelt dat de foto’s in zijn telefoon afkomstig zijn van een gedeelde fotostream. Deze stelling wordt niet weerlegd door de bewijsmiddelen. In het geval van rekeninghouder [persoon 9] is, ongeveer een jaar na diens aangifte, de vervangende bankpas aangetroffen in de slaapkamer van verdachte. Het enkele aantreffen van de pas of de bankgegevens bij verdachte is – ook in combinatie met de aangiftes – onvoldoende om te kunnen vaststellen dat verdachte bij de aanvraag en/of de diefstal van de betreffende passen een concrete rol heeft gespeeld. De directe koppeling met verdachte met betrekking tot de gepleegde feiten ontbreekt immers.
In de gevallen van rekeninghouders [persoon 10] en/of [persoon 11] , [persoon 12] , [persoon 13] , [persoon 14] en/of [persoon 15] , en [persoon 16] en/of [persoon 17] bevat het dossier meer bewijs. Dat bewijs ziet echter steeds op het opnemen van geldbedragen van de rekeningen van voornoemde rekeninghouders. Een concrete koppeling met de oplichting van ING en de diefstal van de poststukken ontbreekt ook in deze gevallen.
De feiten kunnen niet worden bewezen. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Het voorgaande ligt anders ten aanzien van de ten laste gelegde diefstallen van de geldbedragen van rekeninghouders [persoon 10] / [persoon 11] , [persoon 14] / [persoon 15] en [persoon 16] / [persoon 17] . Verdachte is immers door verbalisanten herkend op camerabeelden tijdens het pinnen. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht niet af te gaan op deze herkenningen van verbalisanten, maar in plaats daarvan de rechtbank verzocht zelf te beoordelen of het verdachte is die op de stills van de beelden te zien is.
De rechtbank overweegt dat door de raadsvrouw niet uitdrukkelijk is onderbouwd waarom zou moeten worden getwijfeld aan de herkenningen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er ook geen reden te twijfelen aan de juistheid van die herkenningen. De rechtbank ziet zich gesterkt in haar oordeel dat het telkens verdachte is geweest die op de beelden staat, nu hij zelf ook heeft toegegeven dat hij met andermans passen geldbedragen heeft gepind. Bewezen kan worden dat verdachte de geldbedragen van voornoemde rekeninghouders heeft gestolen.
Ten aanzien van de diefstal van de geldbedragen van rekeninghouders [persoon 12] en [persoon 13] geldt dat, naast het aantreffen van foto’s van de passen in de telefoon van verdachte, ook voiceberichten zijn aangetroffen waarin hem de opdracht wordt gegeven geldbedragen van deze rekeningen op te nemen. In het geval van [persoon 12] komt de gegeven opdracht overeen met de weggenomen geldbedragen en in het geval van [persoon 13] komt de opdracht overeen met de locaties waar de geldbedragen zijn opgenomen. De rechtbank acht daarom bewezen dat het verdachte was die de geldbedragen heeft opgenomen.
Ten aanzien van de overige in de tenlastelegging genoemde rekeninghouders geldt dat de concrete koppeling dat het verdachte is geweest die de geldbedragen heeft opgenomen, ontbreekt. Verdachte wordt van die delen van de tenlastelegging vrijgesproken.
De raadsvrouw heeft met betrekking tot feit 5 aangevoerd dat politiemutaties onvoldoende zijn om een feit bewezen te achten, zeker nu die mutaties geen steun vinden in andere bewijsmiddelen. Ook met het oog op het feit dat niet kan worden vastgesteld wie van de twee personen de post van de postbode heeft gevraagd, dient verdachte te worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt dat uit een mutatie van 2 juli 2014 te 13.48 uur naar voren komt dat verdachte zich samen met een persoon genaamd [persoon 18] in een auto bevond die drie uur lang geparkeerd stond bij Albert Heijn in Gytsjerk. Omdat de melder dat verdacht vond is de politie gaan kijken. Het ging om een zwarte personenauto met kenteken [kenteken] .
Uit een mutatie later die dag, om 17.53 uur, blijkt dat een donker manspersoon zich in Gytstjerk heeft voorgedaan als bewoner van het adres [adres 2] en dat hij de postbode tot twee keer toe heeft gevraagd aan hem de post af te geven. De postbode heeft de post niet afgegeven omdat zij weet wie op voornoemd adres wonen. Uit de mutatie blijkt verder dat deze donkere man vervolgens is gezien in een zwarte personenauto met vermoedelijk kenteken [kenteken] .
Ook blijkt uit de tweede mutatie dat op naam van de bewoner van het adres een vervangende pinpas is aangevraagd. Deze bewoner zou enige tijd geleden een phishing mail van Rabobank hebben ontvangen en gegevens hebben ingevuld, gevolgd door de frauduleuze pasaanvraag.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het aannemelijk dat de aangevraagde pas op 2 juli 2014 werd verwacht en dat verdachte en [persoon 18] die hebben geprobeerd te onderscheppen. Een en ander vindt steun in de foto’s die zijn aangetroffen in de telefoon van verdachte waaruit blijkt dat verdachte de route naar het adres heeft opgezocht en met de
streetviewfunctie van Google heeft bekeken hoe de straat er uitziet. Hoewel niet kan worden vastgesteld wie van de twee personen heeft getracht de post af te vangen, staat wat betreft de rechtbank vast dat verdachte tezamen met [persoon 18] in nauwe en bewuste samenwerking de postbode heeft benaderd zodat verdachte als medepleger van de poging tot oplichting verantwoordelijk kan worden gehouden. Zij waren immers samen met het doel de post te verkrijgen naar Friesland afgereisd, zodat ook degene die niet de werkelijke uitvoeringshandeling heeft verricht, opzet had op het verkrijgen van de post. Het feit kan dan ook worden bewezen.