8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft brand gesticht in twee panden gelegen aan de Ceintuurbaan te Amsterdam. Brandstichting is een ernstig feit vanwege het zeer gevaarzettende karakter ervan. De gevolgen kunnen desastreus zijn. In het onderhavige geval is de brand gesticht door middel van een brandversneller, te weten benzine. Bovendien is de brand gesticht in de nachtelijke uren en in panden waar op dat moment mensen lagen te slapen. Door aldus te handelen heeft verdachte gevaar veroorzaakt voor deze panden en naastgelegen panden alsmede levensgevaar voor de mensen die zich daarin op dat moment bevonden. De brand heeft materiële schade aan de panden veroorzaakt en daarnaast, blijkens de verklaringen van de bewoners, gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht. Het is uitsluitend te danken aan de rookmelder(s) in één van de panden en het kordate optreden van bewoners dat de gevolgen van de brandstichting niet veel ernstiger zijn geweest.
Het handelen van verdachte is temeer ernstig nu verdachte heeft gesuggereerd dat het motief van de brandstichting verband zou houden met de aanslag op het kantoor van satirisch weekblad Charlie Hebdo te Parijs, welke aanslag plaatsvond op 7 januari 2015, twee weken voor de brandstichting. In en aan de ramen van één van de panden waren door een bewoonster drie afbeeldingen van Charlie Hebdo aangebracht. Verdachte heeft destijds verklaard dat op de plek van de brand door twee onbekende mannen zou zijn geroepen: ‘dit is pas het begin’ en ‘je suis [naam 1] ’. ‘ [naam 1] ’ leest de rechtbank als ‘ [naam 1] ’. Uit openbare bronnen valt als feit van algemene bekendheid af te leiden dat [naam 2] en [naam 3] twee van de (omgekomen) daders zijn van de aanslag op het kantoor van Charlie Hebdo. Ten tijde van de brandstichting was de (achter)naam van deze twee daders reeds bekend en uitvoerig in de media besproken. Aldus heeft verdachte gesuggereerd dat de brandstichting – in lijn met de aanslag die kort daarvoor in Parijs had plaatsgevonden – een terroristisch oogmerk had.
De rechtbank neemt bij de straftoemeting verder in aanmerking het verdachte betreffende uittreksel van justitiële documentatie van 31 augustus 2015, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Gelet echter op de ernst van het feit, zoals hiervoor overwogen, en de omstandigheid dat verdachte geen enkel inzicht heeft willen geven in zijn persoonlijke omstandigheden, ziet de rechtbank geen mogelijkheid en geen aanleiding af te wijken van de straf zoals gevorderd door de officier van justitie. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur is daarmee passend en geboden.
Onder verdachte zijn voorwerpen zoals vermeld op de beslaglijst, die aan dit vonnis is gehecht, in beslag genomen.
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van alle voorwerpen vermeld op de aangehechte beslaglijst.
Ten aanzien van de benadeelde partij
De benadeelde partij
[benadeelde partij]heeft zich gevoegd in deze procedure met een vordering tot schadevergoeding. Deze vordering bedraagt (na aftrek van ontvangen verzekeringspenningen) € 3.419,10, bestaande uit materiële schade.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van een deel van de vordering van [benadeelde partij] , te weten de gevorderde materiële schade met betrekking tot de catering die geen doorgang vond (€ 2.911,00), een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Daarom is de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan deze bij de burgerlijke rechter aanbrengen
De gevorderde materiële schade met betrekking tot de btw factuur brandschade (€ 499,45), de weggegooide voedingsmiddelen (€ 389,91) en de kosten ten aanzien van de gemeente (€ 57,35) acht de rechtbank volledig voor toewijzing vatbaar. De gevorderde materiële schade met betrekking tot de huur van het pinautomaat (€ 51,43) en van het pand (€ 2.309,96) acht de rechtbank toewijsbaar tot een bedrag van € 47,47 respectievelijk € 2.132,27. Deze schadeposten zijn onderbouwd met facturen betreffende de kosten voor de huur voor de periode van een maand terwijl uit de zich in het dossier stukken bevindende stukken blijkt dat het pand, en dus ook het pinautomaat, gedurende vier weken niet te gebruiken was als gevolg van de brand. De rechtbank is van oordeel dat de schadeposten met betrekking tot deze periode voor toewijzing vatbaar zijn naar rato van vier weken. Voor het restant van de posten dient de benadeelde niet ontvankelijk te worden verklaard.
Aldus komt de rechtbank tot een schadebedrag van € 3.126,45. Nu volgens de benadeelde partij een deel van de door opgevoerde schade, groot € 2.800,00 door haar verzekeraar is vergoed, resteert een voor vergoeding in aanmerking komende schade van € 326,45.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal in het belang van
[benadeelde partij], als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen, omdat verdachte jegens [benadeelde partij] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die het bewezen geachte feit heeft toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 326,45 (driehonderd zesentwintig euro en vijfenveertig cent).