ECLI:NL:RBAMS:2015:7663

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2015
Publicatiedatum
6 november 2015
Zaaknummer
13.751.668-15, 15/5193
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot executieoverlevering aan Polen voor bezit van hasjiesj

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 4 augustus 2015 en betrof een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 28 augustus 2008 door de regionale rechtbank in Gdansk was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1985 in Polen en thans gedetineerd in Nederland, werd beschuldigd van verschillende strafbare feiten, waaronder diefstal en het bezit van 0,12 gram hasjiesj.

De behandeling van de vordering vond plaats op openbare zittingen op 18 september en 16 oktober 2015. Tijdens de zittingen werd de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. W.E.R. Geurts, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor de overlevering werd gevraagd, beoordeeld op basis van de Nederlandse wetgeving. De rechtbank concludeerde dat de overlevering voor de feiten 1 tot en met 5 kon worden toegestaan, omdat deze voldeden aan de eisen van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank overwoog dat de feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn en dat er geen weigeringsgronden voor de overlevering aanwezig waren. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met een eerdere uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, die relevant was voor de interpretatie van de Overleveringswet. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, zodat de opgeëiste persoon zijn vrijheidsstraf in Polen kan ondergaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.751.668-15
RK nummer: 15/5193
Datum uitspraak: 30 oktober 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 augustus 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 augustus 2008 door
the Regional Court in Gdansk(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1985,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentieadres] ;
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 18 september 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. W.E.R. Geurts, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De behandeling van de vordering is op 18 september 2015 aangehouden tot 16 oktober 2015, teneinde de opgeëiste persoon in de gelegenheid te stellen om aan te tonen, met stukken te onderbouwen, dat hij langer dan vijf jaar onafgebroken en rechtmatig in Nederland verblijft.
Bij brief van 12 oktober 2015 heeft de raadsvrouw te kennen gegeven dat de door de opgeëiste persoon overgelegde stukken niet toereikend zijn om voor een gelijkstelling met een Nederlander in aanmerking te komen. Om die reden zal zij geen verweer ex artikel 6, vijfde lid, OLW voeren.
De rechtbank heeft ter zitting van 18 september 2015 de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank de zaak tot 16 oktober 2015 heeft aangehouden.
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 16 oktober 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon heeft zich wederom doen bijstaan door zijn raadsvrouw en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment of the District Court in Gdynia(Polen) uitgevaardigd op 26 mei 2006 (
Reference: IX K 120/06).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW gestelde eisen.
Aan deze eisen is ten aanzien van de feiten 1. tot en met 4. voldaan.
Deze feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en /of valse sleutels, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van feit 5 de overlevering niet kan worden toegestaan. Zij is weliswaar op de hoogte van de recente beschikking van het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) in antwoord op de prejudiciële vraag die door de rechtbank is gesteld in een vergelijkbare zaak, maar desalniettemin moet overlevering voor dit feit worden geweigerd omdat de Overleveringswet nog niet is aangepast. Zou de rechtbank de overlevering ten aanzien van dit feit toch toestaan, dan oordeelt zij
contra legem.
Kort weergegeven heeft de officier van justitie zich primair op het standpunt gesteld dat de overlevering ook voor feit 5. kan worden toegestaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Zoals ter zitting aan de orde is gesteld, heeft de rechtbank omtrent de verenigbaarheid van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, sub 2º, OLW met het Kaderbesluit EAB (Kaderbesluit 2002/584/JBZ) in een vergelijkbare zaak (ECLI:NL:RBAMS:2015:5712) een prejudiciële vraag voorgelegd aan het HvJ, welke vraag op 25 september 2015 door het Hof is beantwoord (zaak C-463/15 PPU).
Uit het antwoord van het HvJ volgt dat de Overleveringswet ten aanzien van niet-lijstfeiten alleen de voorwaarde van strafbaarheid naar Nederlands recht mag stellen, niet ook de voorwaarde van een strafbedreiging naar Nederlands recht met een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden.
In haar uitspraak van 30 oktober 2015 heeft de rechtbank in de zaak met parketnummer 13.751.509-15 (
voor publicatie aangeboden) de vraag beantwoord of artikel 7, eerste lid, OLW kaderbesluitconform kan worden uitgelegd. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en legt artikel 7, eerste lid, OLW ter zake van niet-lijstfeiten (kort weergegeven) zo uit dat in geval van executieoverlevering niet een voorwaarde inzake de hoogte van de strafbedreiging in Nederland geldt. Positief geformuleerd brengt deze uitleg mee dat ter zake van niet-lijstfeiten in geval van executieoverlevering in de
uitvaardigendelidstaat een vrijheidssanctie van ten minste vier maanden moet zijn opgelegd en het feit in
Nederlandstrafbaar moet zijn.
In het licht van de uitkomst van voornoemde uitspraak is de rechtbank daarom van oordeel dat in de onderhavige zaak ook de overlevering voor feit 5. (bezit van 0,12 gram hasjiesj) kan worden toegestaan, nu dit feit naar Nederlands recht strafbaar is.

5.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten 1. tot en met 5. waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht, 3 en 10 Opiumwet en 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Gdansk(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd wegens de feiten 1. tot en met 5..
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. H.P. Kijlstra en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 30 oktober 2015.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.