4.4.Behoefte van de kinderen en de behoefte c.q. behoeftigheid van de vrouw
Nu de rechtbank in beschikking van [datum] de behoefte van de vrouw en kinderen niet heeft vastgesteld en de verzochte nihilstelling, dan wel wijziging van de kinderbijdrage en de partneralimentatie, in zal gaan per 5 november 2015, zal de rechtbank de behoefte van zowel de vrouw als de kinderen vanaf deze datum bepalen.
De vrouw stelt haar behoefte op € 1.500,-- per maand en de behoefte van de kinderen op
€ 250,-- per kind per maand, nu de rechtbank bij beschikking van [datum] deze bedragen heeft bepaald. Zij ontvangt vanaf de echtscheiding een bijstandsuitkering, Haar behoefte en de behoefte van de kinderen staat volgens de vrouw dan ook vast. De vrouw stelt daarbij dat zij vanaf 2009 niet in staat is geweest om inkomsten te genereren door de zorg voor de vier kinderen van partijen en de situatie rondom de kinderen.
De man erkent dat de vrouw de afgelopen jaren een bijstandsuitkering ontvangt.
De man stelt echter dat de vrouw in de periode van 2009 tot 2011, de periode dat de kinderen in Colombia verbleven bij de ouders van de vrouw, voldoende gelegenheid heeft gehad om werk te zoeken en zodoende (gedeeltelijk) in haar eigen levensonderhoud te kunnen voorzien.
Daarnaast is de man van mening dat de partneralimentatie op nihil moet worden gesteld, dan wel gematigd moet worden, omdat de aan de alimentatie ten grondslag liggende lotsverbondenheid is komen te vervallen wegens wangedrag van de vrouw. De vrouw heeft hem toen hij in Colombia verbleef meerdere malen bedreigd in zodanige bewoordingen, dat de man vreesde voor zijn leven. De man heeft daarvan aangifte gedaan in Colombia.
Ten aanzien van de behoefte van de kinderen stelt de man dat nu de grootouders vanaf
13 september 2013 de volledige zorg voor de minderjarige kinderen op zich hebben genomen, hij niet langer gehouden is een kinderbijdrage aan de vrouw te voldoen, tenzij zij aannemelijk maakt dat zij daadwerkelijk kosten maakt met betrekking tot de zorg voor de kinderen.
De vrouw betwist dat er geen sprake zou zijn van lotsverbondenheid. De vrouw betwist dat er sprake is geweest van wangedrag van haar jegens de man en zij betwist dat zij de man zou hebben bedreigd. Het is juist de man die zich lange tijd als een onverantwoord ouder heeft opgesteld, zich niet heeft bekommerd om het welzijn van de kinderen en haar heeft mishandeld.
De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of van een gewezen echtgenoot een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de andere echtgenoot kan worden gevergd en, zo ja, tot welk bedrag, rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden van het geval. Hieronder zijn ook te verstaan niet financiële omstandigheden, zoals gedragingen van de onderhoud verzoekende echtgenoot. Niet het wangedrag op zichzelf, maar het bij dusdanig gedrag vorderen van geldelijke steun levert in dat geval een zo kwetsende bejegening van de aangesprokene op, dat van deze laatste een bijdrage in de kosten van onderhoud moreel niet of niet ten volle kan worden gevergd. De lotsverbondenheid die door het huwelijk is ontstaan en die ook na de beëindiging van het huwelijk doorwerkt, kan in zo’n situatie niet langer gelden als grondslag voor de onderhoudsverplichting.
De enkele constatering van grievend gedrag jegens de onderhoudsplichtige van degene die alimentatie verzoekt, leidt er niet zonder meer toe dat de lotsverbondenheid niet langer aanwezig is. Voorts dient in het algemeen terughoudendheid te worden betracht bij de beoordeling of zich in een concreet geval een zodanige situatie voordoet, mede gelet op het onherroepelijk karakter van een beëindiging of matiging van de onderhoudsverplichting. Ook dient te worden bedacht dat het op zichzelf niet ongebruikelijk is dat een relatiebreuk dan wel een echtscheiding gepaard gaat met de nodige emoties. Niet iedere vorm van wangedrag dan wel grievend gedrag is daarom aanleiding om de onderhoudsverplichting te matigen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door de man gestelde feiten en omstandigheden niet van een zodanige aard zijn dat van hem in redelijkheid niet of niet ten volle kan worden gevergd aan het levensonderhoud van de vrouw bij te dragen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de man in beginsel een bijdrage dient te leven aan het levensonderhoud van de vrouw.
Nu de vrouw een bijstandsuitkering ontvangt zal de rechtbank de behoefte van de vrouw bepalen op de bijstandsnorm, zijnde voor de periode vanaf 5 november 2014 tot 1 januari 2015 € 951,64 per maand inclusief vakantietoeslag, vanaf 1 januari 2015 tot 1 juli 2015 € 960,83 per maand inclusief vakantietoeslag en vanaf
1 juli 2015 op € 962,63 per maand inclusief vakantietoeslag.
Ten aanzien van de behoefte van de kinderen van partijen overweegt de rechtbank als volgt.
Van belang is dat de kinderen van partijen op reeds op 22 januari 2014 uit huis zijn geplaatst. De behoefte van een minderjarige met gescheiden wonende ouders wordt tijdens de uithuisplaatsing begrensd door de kosten die door de verzorgende ouder in verband daarmee daadwerkelijk worden gemaakt. Vanaf het moment dat de minderjarige uit huis is geplaatst, heeft de verzorgende ouder - en dat is hier de vrouw - niet meer de feitelijke verzorging en opvoeding, zodat zij alleen een bijdrage van de man kan vragen voor zover zij zelf kosten voor de minderjarige maakt. Daarbij wordt ook rekening gehouden met de bijdrage die de vrouw zelf kan voldoen.
De rechtbank gaat er in beginsel vanuit dat deze kosten voor de vrouw in ieder geval de ouderbijdrage in de zin van artikel 8.2.1. e.v. van de Jeugdwet omvatten. Op die kosten komt de kinderbijslag in mindering en eventueel ook het kindgebonden budget.
De in het kader van een uithuisplaatsing verschuldigde ouderbijdrage wordt krachtens de wet vastgesteld. De hoogte van die bijdrage is niet afhankelijk van het inkomen van de ouders, maar van de leeftijd van het kind, de zorg die het kind krijgt en het aantal dagen per week dat het kind uit huis is geplaatst. Bij het vaststellen van de ouderbijdrage is rekening gehouden met andere kosten die de ouders nog voor het kind hebben, zoals bezoekkosten, schoolgeld, verzekeringen of verblijfkosten in het weekend en vakanties.
Voor vaststelling van de omvang van de behoefte van de minderjarige kan in dit geval van de verzorgende ouder worden gevergd dat zij alle kosten aannemelijk maakt die voor de minderjarige worden uitgegeven.
Gelet op het feit dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij thans daadwerkelijk kosten maakt voor de kinderen, zoals hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de vrouw de behoefte van de kinderen niet voldoende heeft onderbouwd. Het verzoek van de man om de kinderbijdrage voor de periode vanaf 5 november 2014 op nihil te stellen zal dan ook worden toegewezen.