ECLI:NL:RBAMS:2015:7413

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2015
Publicatiedatum
27 oktober 2015
Zaaknummer
C/13/584291 / HA ZA 15-335
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vorderingen van legitimaris inzake nalatenschap en toepassing artikel 3:194 BW

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] en [gedaagden gezamenlijk] over de nalatenschap van erflater. [Eiseres], de dochter uit het eerste huwelijk van erflater, vorderde onder andere dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ten onrechte een bedrag van € 373.197,00 en € 116.033,00 niet hadden vermeld in de boedelbeschrijving. De rechtbank heeft vastgesteld dat erflater bij testament zijn dochter [eiseres] onterfde en dat de nalatenschap door [gedaagden gezamenlijk] zuiver was aanvaard. De rechtbank heeft de procedure besproken, waarbij onder andere de dagvaarding, de conclusie van antwoord en de comparitie van partijen aan bod kwamen.

De rechtbank heeft vervolgens de feiten van de zaak uiteengezet, waaronder het overlijden van erflater, de huwelijkse voorwaarden tussen erflater en [gedaagde sub 1], en de aanspraken van [eiseres] op haar legitieme portie. [Eiseres] stelde dat artikel 3:194 lid 2 BW was geschonden, omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] opzettelijk goederen van de nalatenschap hadden verzwegen. De rechtbank oordeelde echter dat een legitimaris, zoals [eiseres], niet kan worden aangemerkt als deelgenoot in de zin van artikel 3:194 lid 2 BW, en dat de wetgever geen bescherming heeft voorzien voor legitimaris in deze context.

De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor de analoge toepassing van artikel 3:194 lid 2 BW en wees de vorderingen van [eiseres] af. De rechtbank compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. J. Kloosterhuis, rechter, en is openbaar uitgesproken op 28 oktober 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/584291 / HA ZA 15-335
Vonnis van 28 oktober 2015
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.G. Wiebes te Lelystad,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. A.C. Kool te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] (gedaagden tezamen: [gedaagden gezamenlijk] ) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 27 maart 2015, met producties,
  • de conclusie van antwoord met producties,
  • het tussenvonnis van 3 juni 2015 waarbij ambtshalve een comparitie van partijen is gelast en
  • het proces-verbaal van de comparitie van 15 september 2015 met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [datum] is te [plaats] [erflater] (hierna: erflater) overleden. [eiseres] is de dochter uit het eerste huwelijk van erflater. Op [datum] is erflater gehuwd met [gedaagde sub 1] . Uit dit (tweede) huwelijk is [gedaagde sub 2] geboren.
2.2.
Erflater heeft over zijn nalatenschap beschikt bij testament van 16 augustus 2004.
In het testament staat, voor zover van belang:
“(…)
ONTERVING
Ik onterf mijn dochter Carmen [eiseres] (…) alsmede al haar afstammelingen als erfgenamen in mijn nalatenschap.
(…)
WIJZIGING ERFDELEN
Ik stel het erfdeel van mijn echtgenoot [ [gedaagde sub 1] ] op een een/duizendste (1/1000ste) gedeelte van mijn nalatenschap. Voor het overige zal mijn nalatenschap vererven naar mijn dochter (…) [gedaagde sub 2] . (…)
BEROEP LEGITIEME PORTIE
Indien een of meer van mijn afstammelingen een beroep doet op de legitieme portie bepaal ik dat de vorderingen die eventueel daardoor ontstaan allereerst op de verkrijging van mijn echtgenoot ingekort dienen te worden en verklaar ik deze vorderingen pas opeisbaar zodra mijn echtgenoot overlijdt. (…)
2.3.
Op 3 maart 2005 hebben erflater en [gedaagde sub 1] , die in gemeenschap van goederen waren gehuwd, huwelijkse voorwaarden gesloten inhoudende uitsluiting van elke gemeenschap van goederen.
2.4.
[gedaagden gezamenlijk] hebben de nalatenschap van erflater zuiver aanvaard. [gedaagde sub 1] is op basis van het testament executeur-afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van erflater.
2.5.
Op 14 september 2008 heeft [gedaagde sub 1] de aangifte erfbelasting gedaan.
2.6.
In een brief d.d. 16 november 2012 aan [gedaagden gezamenlijk] heeft de advocaat van [eiseres] namens [eiseres] aanspraak gemaakt op haar kindsdeel en om informatie verzocht omtrent de nalatenschap van erflater.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert, samengevat, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
voor recht te verklaren dat:
I. artikel 3:194 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is geschonden en [gedaagde sub 1] met instemming, medeweten en goedkeuring van [gedaagde sub 2] ten onrechte en welbewust in haar boedelbeschrijving geen melding maakt van een bedrag van € 373.197,00, vermeerderd met rente verhoogd met twee punten (vordering erflater op [gedaagde sub 1] inzake verrekening overbedeling), en [gedaagden gezamenlijk] als erfgenamen hun rechten te delen in deze waarden hebben verloren;
II. artikel 3:194 BW is geschonden en [gedaagde sub 1] met instemming, medeweten en goedkeuring van [gedaagde sub 2] ten onrechte en welbewust in haar boedelbeschrijving geen melding maakt van een bedrag van € 116.033,00 (ondernemingsvermogen erflater) en [gedaagden gezamenlijk] als erfgenamen hun rechten te delen in deze waarden hebben verloren;
III. [gedaagden gezamenlijk] paulianeus jegens [eiseres] hebben gehandeld door gelden tot de nalatenschap behorende achter te houden c.q. willens en wetens onder belofte een boedelbeschrijving te doen, dan wel hieraan instemming en goedkeuring te geven c.q. ten overstaan van de notaris een valselijke verklaring af te leggen ter zake van de tot de nalatenschap behorende gelden en zaken;
IV. [eiseres] als gevolg van het onder I gestelde een bedrag van € 373.197,00, vermeerderd met rente verhoogd met twee punten, met ingang van de verdelingsdatum, toekomt, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 27 maart 2015 tot de dag van voldoening;
V. [eiseres] als gevolg van het onder II gestelde nog een bedrag van € 116.033,00 toekomt, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 27 maart 2015 tot de dag van voldoening;
VI. de kosten van juridische bijstand van [eiseres] ten laste komen van de boedel;
met veroordeling van [gedaagden gezamenlijk] :
VII. in hun hoedanigheid van erfgenamen, voor zover mogelijk hoofdelijk, tot het betalen aan [eiseres] van € 373.197,00, vermeerderd met rente, verhoogd met twee punten, met ingang van de verdelingsdatum, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 27 maart 2015 tot de dag van voldoening;
VIII. in hun hoedanigheid van erfgenamen, voor zover mogelijk hoofdelijk, tot het betalen aan [eiseres] van € 116.033,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 maart 2015 tot de dag van voldoening;
IX. tot het geven van volledige openheid van zaken betreffende de in het lichaam van de dagvaarding gemelde vraagpunten middels verstrekking van onder meer bankafschriften, betaalbewijzen dan wel enig bewijs met een toelichting;
X. tot het geven van volledige openheid van zaken ter zake van de waarde van de bestanddelen en het ondernemingsvermogen en eventuele schenkingen in het bijzonder, waarvan duidelijk wordt dat [gedaagden gezamenlijk] deze bewust buiten de boedelbeschrijving en de berekening van de legitimaire massa hebben gehouden en ter zake tekst en uitleg te geven;
met veroordeling van [gedaagde sub 1] :
XI. om rekening en verantwoording af te leggen van haar taak als executeur-testamentair aan een door de rechter ten laste van de boedel te benoemen onpartijdige deskundige (notaris);
en voorts dat:
XII. een boedelbeschrijving wordt gelast van de tussen partijen bestaande gemeenschappen in die zin dat daarvan één boedelbeschrijving wordt gemaakt;
XIII. de rechtbank een notaris benoemt voor het maken van de boedelbeschrijving en het vaststellen van de legitimaire massa, alsmede het vaststellen van de bedragen die op grond van artikel 3:194 BW aan [eiseres] toekomen;
XIV. na voltooiing van de boedelbeschrijving [gedaagden gezamenlijk] worden veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de verdeling van de gemeenschappen waarin partijen deelgenoten zijn;
XV. een onzijdig persoon wordt benoemd in de zin van artikel 3:181 BW om [gedaagden gezamenlijk] , voor zover zij onwillig zijn, te vertegenwoordigen bij de verdeling van de gemeenschappen;
XVI. het kantoor dat op grond van de vorderingen onder XI en XIII wordt aangewezen, wordt benoemd tot de notaris ten overstaan van wie de verdeling zal plaatsvinden;
XVII. wordt bepaald dat de onzijdig persoon en de notaris hun kosten ten laste kunnen brengen van de gemeenschappen;
XVIII. [gedaagden gezamenlijk] , worden veroordeeld in de proceskosten.
3.2.
[gedaagden gezamenlijk] voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiseres] is legitimaris in de nalatenschap van erflater. Aan haar vorderingen legt [eiseres] (expliciet uitsluitend) ten grondslag het bepaalde in artikel 3:194 lid 2 BW. In dit artikel is bepaald dat een deelgenoot die opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoek maakt of verborgen houdt zijn aandeel in die goederen verbeurt aan de andere deelgenoten. Volgens [eiseres] is opzettelijk een deel van de schuld van [gedaagde sub 1] aan erflater uit hoofde van overbedeling verzwegen alsook (een deel van) het ondernemingsvermogen van erflater.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het verzwijgen, zoek maken of verborgen houden van goederen van de nalatenschap, daargelaten of daarvan in de onderhavige zaak sprake is, niet leiden tot de toepassing van artikel 3:194 lid 2 BW en de daarin beschreven gevolgen in het geval dat degene die zich op dat artikel(lid) beroept legitimaris is. Een legitimaris is een crediteur van de nalatenschap en heeft een vordering in geld. Er bestaat geen gemeenschap in de zin van Boek 3 BW (artikel 3:189 lid 2 BW) en de legitimaris kan niet worden aangemerkt als een deelgenoot in de zin van artikel 3:194 lid 2 BW. De legitimaris neemt een wezenlijk andere positie in dan degene die deelgenoot is in een gemeenschap, zoals de erfgenaam van een nalatenschap. De wetgever heeft kennelijk gemeend dat de legitimaris niet een dergelijk vergaande bescherming behoeft als die deelgenoot.
4.3.
De rechtbank ziet evenmin, zoals door [eiseres] betoogd, ruimte in de rechtspraak voor analoge toepassing van het bepaalde in artikel 3:194 lid 2 BW. [eiseres] heeft verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 15 december 2010 (ECLI:NL:RBAMS:2010:BP5496), echter deze uitspraak zag op de analoge toepassing van artikel 3:194 lid 2 BW ingeval van een wettelijke verdeling en bovendien heeft het gerechtshof Amsterdam in de appelprocedure bij arrest van 9 juli 2013 (ECLI:NL:GHAMS:2013:1968) anders geoordeeld. Het gerechtshof heeft daartoe, samengevat, onder meer overwogen dat de (op grond van de wettelijke verdeling toegekende) rechten op de nalatenschap worden beschermd door artikel 1 lid 1 Protocol I bij het EVRM (bescherming van eigendom) en dat voor een civielrechtelijke sanctie op het ongestoord genot van het eigendomsrecht op grond van dit artikel een voldoende specifieke en wettelijke bepaling die niet arbitrair is, is vereist. Daaraan is niet voldaan, aldus het gerechtshof, en evenmin is daarvoor voldoende de in de wet verankerde redelijkheid en billijkheid die de verhouding tussen de erfgenamen beheerst. Het gerechtshof is derhalve tot de conclusie gekomen dat bij een wettelijke verdeling artikel 3:194 lid 2 BW niet geldt. De rechtbank ziet geen gronden om ten aanzien van de legitimaris op andere wijze te oordelen.
4.4.
De slotsom van het voorgaande is dan ook dat voor de (analoge) toepassing van artikel 3:194 lid 2 BW geen grond bestaat.
4.5.
Nu [eiseres] aan haar vorderingen uitsluitend het bepaalde in artikel 3:194 lid 2 BW ten grondslag heeft gelegd, dienen haar vorderingen gezien het voorgaande te worden afgewezen.
4.6.
Aan de overige stellingen en weren van partijen komt de rechtbank dan ook niet toe.
4.7.
Gelet op de familierelatie tussen partijen, ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten te compenseren op na te melden wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Kloosterhuis, rechter, bijgestaan door mr. C.E.P. Honing, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2015.