ECLI:NL:RBAMS:2015:7270

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2015
Publicatiedatum
21 oktober 2015
Zaaknummer
CV EXPL 15-13215
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van een urgentieverklaring op medische gronden door een gezin tegen de Gemeente Amsterdam

In deze zaak vorderde een gezin van de Gemeente Amsterdam de afgifte van een urgentieverklaring op medische gronden, omdat zij te maken hadden met ernstige gezondheidsproblemen, waaronder astma en hoofdpijn na een hersenoperatie. De Gemeente erkende de medische urgentie, maar weigerde de urgentieverklaring op basis van een afspraak met woningcorporaties, die stelde dat alleen in schrijnende gevallen een urgentieverklaring zou worden verstrekt aan mensen met een inkomen boven de EU-norm. De kantonrechter toetste de handelwijze van de Gemeente aan de beginselen van behoorlijk bestuur en concludeerde dat de Gemeente onzorgvuldig had gehandeld. De afspraken met de woningcorporaties waren niet schriftelijk vastgelegd en er ontbraken objectieve medische criteria. De kantonrechter oordeelde dat de Gemeente de aanvraag van het gezin ten onrechte had afgewezen en veroordeelde de Gemeente tot het afgeven van de urgentieverklaring, op straffe van een dwangsom. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en transparantie in de besluitvorming van de Gemeente, vooral in situaties waarin medische urgentie aan de orde is.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 4168065 CV EXPL 15-13215
vonnis van: 28 september 2015
481
vonnis van de kantonrechter
I n z a k e

1.[eiser 1]

hierna te noemen: [eiser 1] ,

2. [eiser 2]

hierna te noemen: [eiser 2] ,
beiden wonende te [plaats] ,
eisers,
gezamenlijk nader te noemen: [eisers gezamenlijk]
gemachtigde: mr. ir. W.R. Jackman
t e g e n
Gemeente Amsterdam
zetelend te Amsterdam,
gedaagde,
nader te noemen: de Gemeente,
gemachtigde: mr. M.L. Smit
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
- dagvaarding van 27 mei 2015 met producties;
- antwoord met producties;
- instructievonnis;
- dagbepaling comparitie.
De comparitie heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2015. [eisers gezamenlijk] zijn verschenen, vergezeld door hun gemachtigde. Voor de Gemeente is mr. M.H. de Vries als gemachtigde verschenen. Partijen zijn gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. De gemachtigde van [eisers gezamenlijk] heeft de zaak bepleit aan de hand van pleitaantekeningen.
Vervolgens hebben beide partijen naar aanleiding van door de kantonrechter gestelde vragen een akte ingediend. Ten slotte is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.
1
GRONDEN VAN DE BESLISSING

1.Feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend of niet (voldoende) weersproken, alsmede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden inhoud van de bewijsstukken, staat in dit geding het volgende vast:
1.1
De Regioraad van de Stadsregio Amsterdam en het Platform Woningcorporaties Noordvleugel Randstad hebben op 18 december 2012 het Convenant Woonruimteverdeling Stadsregio Amsterdam 2013 (hierna: het Convenant) gesloten.
1.2
Op 1 januari 2013 is de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013 (hierna: de Huisvestingsverordening) in werking getreden. In afwijking van art. 2 lid 2 Huisvestingsverordening worden in de gemeente Amsterdam zelfstandige huurwoningen in eigendom van een corporatie die deelneemt aan het Convenant niet aangewezen, zodat voor deze woningen de Huisvestingsverordening niet van toepassing is en geen huisvestings-vergunning meer is vereist.
In art. 2 lid 6 van de Huisvestingsverordening staat vermeld dat paragraaf 4 (Urgentie) niet van toepassing is in de Gemeente Amsterdam.
1.3
In art. 6 van het Convenant staat onder meer het volgende:
“(…)
1. Gemeenten dragen er zorg voor dat woningzoekenden een aanvraag voor een urgentieverklaring kunnen indien bij de gemeente dan wel bij de in die gemeente werkzame corporaties.
2. Burgemeester en wethouders en corporaties stellen in overleg in ieder geval nadere regels op met betrekking tot:
a. de procedure voor het aanvragen;
b. wanneer de urgentieverklaring wordt verleend of geweigerd;
(…)
f. wie urgentie verleent.
(…)
6. Een urgentieverklaring kan worden verleend aan een woningzoekende die:
a. in een acute noodsituatie verkeert; of
b. op grond van medische en of sociale redenen moeten omzien naar andere woonruimte; (…)”
1.4
Art 6 lid 2 Convenant is nader uitgewerkt in de Uitvoeringsinstructie 5 “Urgentie en bemiddeling” (hierna: de Uitvoeringsinstructie). In paragraaf 4.2 Uitvoeringsinstructie staan de voorwaarden vermeld voor een urgentieverklaring om medische en/of sociale redenen, in aanvulling op de in paragraaf 3 reeds genoemde voorwaarden. Deze voorwaarden zijn onder meer:
“(…)
b. er is op grond van medische en/of sociale omstandigheden sprake van een levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituatie die alleen opgelost kan worden met (andere) zelfstandige huisvesting op zeer korte termijn;
c. de aanvrager dient zelf zijn levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituatie aan te tonen en te zorgen voor bewijsmateriaal;
(…)
De werkwijze is beschreven in het Protocol Aandachtsgroepen.
Ad b. (…)
Tot levensbedreigende of levensontwrichtende woonsituaties worden gerekend:
 Ernstige medische redenen;
(…)” 2
1.5
In het Protocol van de afdeling Aandachtsgroepen Wonen (hierna: het Protocol) wordt de in paragraaf 4.2 van de Uitvoeringsinstructie genoemde medische en/of sociale noodzaak voor verhuizing nader uitgewerkt in paragraaf 4.
1.6
[eisers gezamenlijk] zijn met elkaar gehuwd en hebben drie kinderen, die respectievelijk 3 jaar, 1 jaar en 2 maanden oud zijn. Zij wonen thans aan de [straat] te [plaats] . Dit is een twee kamerwoning, met (derhalve) een slaapkamer.
1.7
[eisers gezamenlijk] hebben als woningzoekenden naar een sociale huurwoning bij de Gemeente op 8 juli 2014 een aanvraag gedaan voor een urgentieverklaring. De aanvraag is door de Gemeente voorgelegd aan een arts van de GGD Amsterdam. In het rapport van de GGD-arts van 9 oktober 2014 staat het volgende:

Onderzoeksactiviteiten
- Een gesprek op 02-09-2014
- Medische informatie opgevraagd.
Er is medische informatie opgevraagd bij:
[naam 1] , huisarts, op 12-09-2014. Deze informatie is op 07-10-2014 ontvangen.
[naam 2] , neuroloog, op 02-09-2014. Deze informatie is op 09-10-2014 ontvangen.
Samenvatting medische problematiek en beperkingen
Betreft een man, vrouw en twee kinderen, die allen in één slaapkamer slapen. De woning is vochtig en er is schimmelvorming. De kinderen hebben terugkerende luchtwegklachten, dit wordt ook door de huisarts bevestigd.
De man heeft een kwaadaardige aandoening in zijn hoofd gehad, hij is hiervoor in 2011 geopereerd (hersenoperatie). Hij had aanvankelijk last van epileptische aanvallen, dat is inmiddels verdwenen. Hij heeft nog wel ernstige hoofdpijnaanvallen.
Beoordeling GGD-arts in relatie tot huidige woonsituatie
De huisarts bevestigd dat de kinderen frequente luchtwegklachten hebben. Er is een relatie tussen deze luchtwegklachten en de staat van de woning (vocht en schimmel). De neuroloog geeft aan dat de man ernstige hoofdpijnaanvallen heeft. Deze zijn met medicatie slecht te behandelen. Hij zou bij zo’n aanval rustig in een verduisterde slaapkamer moeten kunnen liggen. Door het ruimtegebrek en het frequente hoesten van de kinderen gaat dit moeilijk.
Zelfredzaamheid en zelfstandig wonen
Geen beperkingen
Overweging
Er is een samenhang tussen de woning en de diverse medische problemen van de verschillende familieleden. Het vocht in de woning bevordert luchtwegklachten bij de kinderen. Meneer heeft na zijn hersenoperatie nog regelmatig hardnekkige hoofdpijn. Dit wordt door de neuroloog bevestigd, zij geeft ook aan dat dit moeilijk te behandelen is. Al met al heeft de woning een negatieve invloed op het leven van de diverse familieleden.
Advies
Medisch urgent voor een andere woning. Als zij verhuizen moet de woning met niet meer dan 16 traptreden te bereiken zijn. Het inkomen van de familie is nu nog boven de EU-norm, maar mevrouw geeft aan dat zij waarschijnlijk zal terugvallen in inkomen.”
1.8
Bij e-mail van20 oktober 2015 heeft De Gemeente aan de GGD-arts een nader advies gevraagd. Deze vermeldt onder meer:
“Gezien het feit dat wij op jaarbasis slechts tien urgenties mogen toekennen aan woningzoekenden met een te hoog inkomen wil ik graag weten of de medische problematiek dermate ernstig is dat wij over het te hoge inkomen heen moeten stappen, ook als het inkomen van mevrouw gelijk blijft (dus te hoog).”
3
1.9
Daarop heeft de GGD-arts een tweede versie van het advies van 9 oktober 2015 opgesteld, met de volgende aanvulling:
“Als het inkomen boven de EU-norm blijft, acht ik de medische problematiek niet dermate ernstig, dat de inkomensnorm losgelaten moet worden.”
1.1
De Gemeente heeft de aanvraag van [eisers gezamenlijk] , op basis van het (nadere) advies van de GGD-arts, bij beslissing van 13 november 2014 afgewezen. In deze beslissing staat onder meer het volgende:
(…)
Beslissing
U komt helaas niet in aanmerking voor een urgentieverklaring. Wij baseren de beslissing op de gegevens uit uw persoonsdossier, het advies van de GGD-arts en hoofdstuk 3.ad A en 4.2.b uit de uitvoeringsinstructie 5.
Reden aanvraag
U woont met uw twee kinderen op een kwalitatief slechte en te kleine woning. Het gehele gezin kampt met medische problemen en u zoekt daarom met spoed een andere passende woning.
Toelichting bij de beslissing
Een urgentieverklaring is bestemd voor een sociale huurwoning. De inkomensgrens om zo’n woning te mogen huren is ten hoogste € 34.678,- belastbaar per jaar. Uw inkomen ligt hier boven. De corporaties verstrekken dan geen huurcontract. Een urgentieverklaring is daarom zinloos. Wel ligt er een afspraak met de corporaties dat als er sprake is van een zeer ernstige situatie er een uitzondering gemaakt kan worden. Vanwege de medische problemen hebben we daarom een advies gevraagd aan de arts van de GGD. De vraag aan de arts was of er vanwege de ernst van de medische problemen over de inkomensgrens moest worden heengestapt en er alsnog een urgentie moest worden verstrekt.
Advies arts
De GGD-arts heeft op 2 september met u gesproken en medische informatie geraadpleegd afkomstig van uw huisarts en neuroloog. De arts is tot de conclusie gekomen dat er weliswaar sprake is van medische problemen maar dat deze niet dermate ernstig zijn dat er afgeweken dient te worden van de inkomenseis. Een urgentieverklaring op medische gronden kan niet worden verantwoord.
(….)
1.11
[eisers gezamenlijk] hebben tegen de beslissing van de Gemeente een klacht ingediend bij de Klachtencommissie Toewijzing Corporatiewoningen Amsterdam (KTCA). Op 18 december 2014 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. De KTCA heeft de klacht bij uitspraak van 27 maart 2015 ongegrond verklaard en het beroep op de zogenaamde 10 % regeling afgewezen. Daarbij heeft de KTCA overwogen dat tussen de Gemeente Amsterdam en de corporaties is afgesproken om alleen van de inkomensgrens af te wijken in het geval van stadsvernieuwingsurgenten en woningzoekenden met een indicatie voor een rolstoelgeschikte woning en in aanvulling daarop slechts 10 urgentieverklaringen af te geven voor acute noodsituaties op grond van medische problematiek, de “schrijnende gevallen”. En voorts dat een GGD-arts heeft geoordeeld dat het huishouden van het gezin weliswaar medisch urgent is maar dat de problematiek niet dermate ernstig is dat afgeweken moet worden van de inkomenseis.
Onderaan deze uitspraak staat het volgende:
“(…) Indien u het niet eens bent met dit advies van de KTCA, dan kunt u een procedure starten bij de civiele rechter (…). Indien er een spoedeisend belang is kunt u ook een voorlopige voorziening aanvragen en daarvoor een kort geding aanspannen. (…) U kunt tegen dit bindend advies geen beroep instellen bij de bestuursrechter. De Regionale Huisvestingsverordening Amsterdam 2013 is niet van toepassing (zie artikel 2 zesde lid van de Verordening) (…)”
4
1.12
Het verzamelinkomen van [eiser 1] bedroeg in 2013 € 53.959,-; in 2014 € 41.762,- en zal voor 2015 naar verwachting ongeveer gelijk zijn aan dat in 2014.

2.De vordering en het verweer

2.1
[eisers gezamenlijk] vorderen, samengevat, dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Gemeente veroordeelt
primair
tot het afgeven van een urgentieverklaring aan [eisers gezamenlijk] en wel binnen 14 dagen na het wijzen van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor elke dag dat de Gemeente in gebreke is na het verstrijken van de hierboven genoemde termijn,
subsidiair
gebruikt te maken van de mogelijkheden die het convenant biedt om voor [eisers gezamenlijk] te bemiddelen bij de toewijzing van een woning die geschikt is gezien hun medische situatie,
primair en subsidiair
met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten, waaronder de nakosten.
2.2.
[eisers gezamenlijk] hebben hun vordering als volgt toegelicht. Zij stellen dat hen ten onrechte een urgentieverklaring is geweigerd, omdat de situatie in de thans door hen bewoonde woning onhoudbaar is, in verband met een groot aantal medische klachten van het gezin [eisers gezamenlijk] . [eiser 1] heeft een kwaadaardige tumor in het hoofd gehad, waarvoor in 2011 een hersenoperatie heeft plaats gevonden. Hij heeft thans nog last van ernstige hoofdpijnaanvallen. De artsen hebben hem geadviseerd om zich met regelmaat een aantal uren per dag terug te trekken (in een verduisterde kamer), hetgeen in de huidige woning niet mogelijk is. Op grond van een problematische voetstructuur kan [eiser 2] nauwelijks trappenlopen, hetgeen het vinden van een alternatieve woning extra moeilijk maakt. [eiser 2] is geopereerd in verband met ernstige stembandklachten. Zij heeft zich per maart 2015 ziek moeten melden, omdat de huidige woning (met vocht en schimmelvorming) herstel van haar klachten tegen houdt. De kinderen hebben frequente luchtwegklachten, en vast staat dat die worden veroorzaakt, althans in stand gehouden door de staat van de woning. Op deze gronden is sprake van een levensbedreigende, dan wel
levensontwrichtende woonsituatie als bedoeld in art. 4.2 Uitvoeringsinstructie 5. Op grond van deze noodsituatie komen [eisers gezamenlijk] in aanmerking voor een urgentieverklaring en heeft de Gemeente deze dan ook ten onrechte geweigerd.
2.3
De Gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij stelt dat er weliswaar sprake is van een medische urgentie in de zin van het convenant, echter alleen ten aanzien van [eiser 1] , doch dat desalniettemin een urgentieverklaring terecht is geweigerd. Het staat namelijk vast dat het verzamelinkomen van [eisers gezamenlijk] hoger is dan de zogenaamde EU- norm (€ 34.678,- in 2014). Dit betreft een besluit van de Europese Commissie met betrekking tot steunverlening aan woningcorporaties, waarin is bepaald dat corporaties slechts 10 % van hun woningen mogen verhuren aan mensen die meer verdienen dan genoemde norm. In dit verband heeft de Gemeente Amsterdam met de woningcorporaties afspraken gemaakt om in een beperkt aantal medisch schrijnende gevallen over de inkomensnorm heen te stappen, mits het inkomen niet de € 50.000,- overschrijdt.
2.4
Deze afwijking vindt plaats in onderlinge afstemming tussen de Gemeente Amsterdam en de corporaties voor een maximum van tien gevallen per jaar, hetgeen overigens geen harde grens is, en geschiedt als invulling van de “vrije ruimte” van de corporaties. Gemiddeld
5
worden zo’n 3 a 5 mensen per jaar met behulp van deze regeling aan een passende woning geholpen. De Gemeente is aan deze afspraak met de corporaties gebonden.
2.5
In hoeverre er sprake is van een zeer ernstige medische situatie wordt beoordeeld door de GGD-arts, die iedere keer weer een afweging moet maken hetgeen ook in deze zaak is gebeurd. Het gaat in feite om een hardheidsclausule. Het toetsingskader is overigens niet schriftelijk vastgelegd: het is per definitie casuïstisch. Voor [eisers gezamenlijk] is de medische situatie als onvoldoende ernstig beoordeeld. Zij zijn dan ook aangewezen op een woning in de vrije sector.
2.6
Volgens de Gemeente valt het al dan niet verlenen van een urgentieverklaring binnen de beleidsvrijheid van de Gemeente, die slechts marginaal kan worden getoetst. De kantonrechter heeft derhalve geen bevoegdheid om de Gemeente te veroordelen een urgentieverklaring af te geven op straffe van een dwangsom. Hoogstens kan hij oordelen dat de Gemeente haar beslissing niet in redelijkheid heeft genomen, aldus de Gemeente.

3.De beoordeling

3.1
Alvorens de vordering van [eisers gezamenlijk] inhoudelijk te kunnen beoordelen, dient eerst de juridische grondslag daarvoor vastgesteld worden.
3.2
Gelet op art. 4 van de Huisvestingswet (Hvw) en de geschiedenis van totstandkoming van deze bepaling (Kamerstukken II 1987/88, 20 520, nr. 3, blz. 30-31) heeft de wetgever met betrekking tot de uitvoering van het gemeentelijk beleid ten aanzien van woonruimteverdeling niet uitsluitend de publiekrechtelijke weg willen laten openstaan, maar kan door het sluiten van een overeenkomst ook langs privaatrechtelijke weg uitvoering worden gegeven aan dat beleid. Omdat bij het sluiten van het Convenant naast gemeenten en de stadsregio Amsterdam ook woningcorporaties zijn betrokken, is het Convenant aan te merken als een overeenkomst in de zin van art. 4 Hvw. De Gemeente en de stadsregio hebben met het convenant derhalve beoogd een privaatrechtelijk stelsel op te zetten voor het verstrekken van urgentieverklaringen. De Hvw biedt hiervoor een uitdrukkelijke grondslag.
De Gemeente opereert bij de beoordelingen van verzoeken om een urgentieverklaring derhalve als contractspartner in privaatrechtelijke zin. Op grond daarvan is een besluit om geen urgentieverklaring af te geven niet aan te merken als een besluit in de zin van art. 1:3 Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor niet de bestuursrechter bevoegd is een afwijzing van een urgentieverklaring door de KTCA te toetsen, doch de burgerlijke rechter (zie in deze zin ook de uitspraak van de voorzieningenrechter bestuursrecht te Amsterdam ECLI:NL:RBAMS:2013:5684).
Mèt deze voorzieningenrechter is de kantonrechter van oordeel dat de Gemeente daarmee een juridisch bijzonder ingewikkeld en voor de burger onbegrijpelijk systeem van aanvragen voor een urgentieverklaring hanteert. De Gemeente is en blijft immers ook bestuursorgaan in de zin van art 1:1 lid 1 sub a Awb.
Overigens, met het in werking treden van de gewijzigde Huisvestingswet per 1 januari 2015 geeft de Hvw niet langer de bevoegdheid om de woonruimteverdeling langs privaatrechtelijke weg te regelen. Dit betekent in de praktijk dat de Gemeente uiterlijk per 1 januari 2016 haar regelgeving aangepast dient te hebben en dat vanaf dat moment beslissingen omtrent urgentieverklaring weer onder het bestuursrecht vallen.
6
3.3
Voor de onderhavige weigering van de Gemeente tot het verlenen van een urgentieverklaring geldt echter dat de kantonrechter op privaatrechtelijke grondslag dient te
beoordelen of de urgentieverklaring terecht is afgewezen. Aangezien er geen overeenkomst tussen de Gemeente en [eisers gezamenlijk] bestaat, dient beoordeeld te worden of de Gemeente
onrechtmatig in de zin van art. 6:162 BW heeft gehandeld door de urgentieverklaring te weigeren. Het moet dan gaan om een handelen of nalaten, dat of inbreuk maakt op eens anders recht, of in strijd is met een wettelijke plicht, of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, waaronder derhalve mede de in acht te nemen zorgvuldigheid.
3.4
De kantonrechter neemt als uitgangspunt bij de beoordeling daarvan dat, ook al handelt de Gemeente bij de beoordeling van een verzoek om een urgentieverklaring als een (privaatrechtelijke) contractspartner, ten aanzien van deze besluitvorming bij de toetsing van hetgeen conform art. 6:162 BW betamelijk is, ook de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dienen te worden betrokken. Dat betekent dat getoetst moet worden of het besluit zorgvuldig, niet willekeurig en onder afweging van alle betrokken belangen tot stand is gekomen, toereikend is gemotiveerd en niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel of de rechtszekerheid.
3.5
In dit kader wordt het volgende overwogen.
3.6
De Gemeente heeft zich op het standpunt gesteld dat de medische urgentie weliswaar aanwezig is, doch dat deze enkel gelegen is in de medische toestand van [eiser 1] en niet in die van [eiser 2] of de kinderen. De Gemeente wordt hierin niet gevolgd. Uit de brief van de GGD-arts van 9 oktober 2014 (zie onder 1.7 en 1.9) blijkt met zoveel woorden dat hij de luchtklachten van de twee kinderen in zijn oordeelsvorming betrekt. Hij spreekt voorts tot twee keer toe over de diverse problemen van de verschillende familieleden, waarmee hij klachten van [eiser 2] niet uitsluit. Dat betekent dat de Gemeente de klachten van het hele gezin ten tijde van de aanvraag, dat wil zeggen [eiser 1] , [eiser 2] en twee kinderen, bij haar oordeel mee moet wegen, hetgeen zij blijkbaar niet heeft gedaan. Reeds dat is onzorgvuldig.
3.7
Voorts moet wordt vastgesteld dat de afspraak waarop de Gemeente zich beroept (zie onder 2.4) niet schriftelijk is vastgelegd. Enkel kan uit een door de Gemeente overgelegde mailwisseling tussen de Gemeente in de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties van januari 2014 worden afgeleid dat een dergelijke afspraak bestaat. In deze mailwisseling wordt gesproken over “een beperkt aantal medisch schrijnende gevallen” en “een maximum van tien gevallen”. De Gemeente heeft geen duidelijk antwoord kunnen geven op de vraag of er (objectieve) medische criteria bij de beoordeling worden gehanteerd, en zo ja welke. Evenmin heeft de Gemeente duidelijk gemaakt of, en zo ja op welke wijze, verschillende gegadigden met een medische problematiek met elkaar worden vergeleken. Bij akte lijkt de Gemeente zich op het standpunt te stellen dat een dergelijke vergelijking niet wordt gemaakt. Als er inderdaad geen objectieve vergelijking van de verschillende gegadigden wordt gemaakt is temeer onaanvaardbaar nu, als gezegd, een objectiveerbare medische toets
7
aangaande de ernst van de medische situatie ontbreekt. Als er al enige toets wordt aangelegd, moet in ieder geval vastgesteld worden dat er te dien aanzien niets op papier staat, zodat het voor een gegadigde onmogelijk is om de beoordeling te toetsen. Naar het oordeel van de kantonrechter is deze handelwijze van de Gemeente jegens [eisers gezamenlijk] onzorgvuldig. Voorts wordt op deze wijze het motiveringsbeginsel geschonden.
3.8
De kantonrechter gaat er voorts vanuit dat de medische situatie van verschillende gegadigden door meerdere GGD-artsen wordt beoordeeld. Dan kan er, zonder objectieve
criteria, moeilijk sprake zijn van een objectiveerbare beoordeling en ligt veeleer willekeur op de loer.
3.9
Bij akte heeft de Gemeente voorts gesteld dat de grens van 10 gevallen per jaar niet zo hard was als eerder door haar gesteld. In dat kader had van de Gemeente een nadere uitleg mogen worden verwacht op de vraag waarom desondanks geen urgentieverklaring aan [eisers gezamenlijk] is afgegeven. Dit nu juist omdat objectieve criteria aan welke wordt getoetst ontbreken en naar het oordeel van de kantonrechter in deze kwestie in elk geval is komen vast te staan dat voor het gezin [eiser 1] op grond van medische problemen (gecombineerd met de huidige huisvesting) sprake is van een levensontwrichtende woonsituatie die alleen opgelost kan worden met (andere) zelfstandige huisvesting op zeer korte termijn. Dat blijkt uit de rapportage van de GGD-arts en uit hetgeen [eisers gezamenlijk] naar voren hebben gebracht (kort samengevat weergegeven onder 2.2), dat wordt ondersteund door schriftelijke verklaringen van de huisarts, de logopedist en pedagogische medewerkers van de kinderopvang.
3.1
Als juist is hetgeen de Gemeente heeft aangevoerd, dat de afspraak tussen de Gemeente en de corporaties betreffende de zeer schrijnende gevallen (met een inkomen boven de EU norm) hoort tot de vrije beleidsruimte van de corporaties, maakt dat de door de kantonrechter aangelegde toets en de beoordeling daarvan niet anders.
3.11
Op grond van het hiervoor overwogene is de kantonrechter van oordeel dat de Gemeente onrechtmatig, immers onzorgvuldig heeft gehandeld door het verzoek van [eisers gezamenlijk] om een urgentieverklaring af te wijzen. Zij heeft naar het oordeel van de kantonrechter gehandeld in strijd met meerdere algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals hierboven beschreven. Dat betekent dat de Gemeente, zoals door [eisers gezamenlijk] gevorderd, zal worden verplicht te doen wat zij ten onrechte heeft nagelaten, zulks op de voet van artikel 3:296 BW.
De primaire vordering zal dan ook worden toegewezen.
3.12
De kantonrechter ziet geen aanleiding het opleggen van een dwangsom achterwege te laten, nu de Gemeente niet heeft toegezegd het te wijzen vonnis, ook als dit een veroordelend vonnis zal zijn, na te komen. Aan de te verbeuren dwangsommen zal wel een maximum worden verbonden.
3.13
De Gemeente wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.
8
BESLISSING
De kantonrechter:
veroordeelt de Gemeente tot het afgeven van een urgentieverklaring aan [eisers gezamenlijk] en wel binnen 14 dagen na het wijzen van dit vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor elke dag dat de Gemeente in gebreke is na het verstrijken van de hierboven genoemde termijn met het afgeven van de urgentieverklaring, met maximering van de te verbeuren dwangsommen op € 50.000,-;
veroordeelt de Gemeente in de proceskosten die aan de zijde van [eisers gezamenlijk] tot op heden begroot worden op
explootkosten € 94,19
vastrecht € 78,-
salaris van de gemachtigde € 500,-
----------- +
in totaal € 672,19
voor zover van toepassing, inclusief btw.
veroordeelt de Gemeente tot betaling van een bedrag van € 50,- aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 onder de voorwaarde dat betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden en de Gemeente niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het vonnis heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing, inclusief btw;
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst of het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. T.M.A. van Löben Sels, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 september 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
9