In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst Toeslagen over de toekenning van zorgtoeslag en kindgebonden budget voor het jaar 2014. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belastingdienst om haar voorschotten op nihil te stellen, omdat zij samenwoonde met haar toeslagpartner, [naam partner]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst terecht heeft geoordeeld dat [naam partner] als toeslagpartner van eiseres moet worden aangemerkt op basis van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir). Eiseres voerde aan dat zij een zelfstandige huishouding voerde en dat er een schriftelijke huurovereenkomst was, maar de rechtbank oordeelde dat de overgelegde huurovereenkomst niet voldeed aan de eisen en dat de Belastingdienst bevoegd was om aanvullende bewijsstukken te vragen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet had aangetoond dat zij op zakelijke gronden een gedeelte van de woning van [naam partner] huurde, en dat de Belastingdienst [naam partner] terecht als toeslagpartner had aangemerkt. De rechtbank wees de verzoeken om vergoeding van griffierecht en proceskosten af.