In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 mei 2015 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. A.W.C.M. van Emmerik, bestuursrechter te Amsterdam. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 3 maart 2014, terwijl de uitspraak in de onderliggende bestuursrechtelijke procedure op 27 februari 2015 was gedaan. De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk was, omdat de rechter in kwestie geen zaak meer behandelde na de definitieve uitspraak. De rechtbank benadrukte dat volgens artikel 8:16 van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) een wrakingsverzoek alleen kan worden ingediend tegen een rechter die een zaak nog in behandeling heeft. Aangezien de uitspraak al was gedaan, was er geen grond voor het wrakingsverzoek. De rechtbank verwierp ook de argumenten van de verzoeker over schending van de eisen van een goede procesorde en fundamentele rechtsbeginselen, zoals vastgelegd in de artikelen 6 en 13 van het EVRM. De rechtbank concludeerde dat er geen misbruik van positie door de rechter was aangetoond en dat de verzoeker eerder had kunnen wraken als hij meende dat er sprake was van vooringenomenheid. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier, en er staat geen voorziening open tegen deze beslissing.