ECLI:NL:RBAMS:2015:673

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 februari 2015
Publicatiedatum
12 februari 2015
Zaaknummer
13/650288-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksuele misdrijven tegen minderjarigen met kinderpornografie

Op 12 februari 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die gedurende een periode van meer dan zeven jaar kinderen heeft aangezet tot seksuele handelingen voor de webcam. De verdachte heeft deze handelingen opgenomen en opgeslagen op zijn computer. Hij heeft gedreigd de opnamen openbaar te maken om de kinderen te dwingen tot ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen met minderjarigen, het vervaardigen en verspreiden van kinderpornografisch materiaal, en het bezit van dergelijke beelden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte volledig toerekeningsvatbaar is, ondanks de rapportages van deskundigen die twijfels uitten over zijn psychische gesteldheid. De verdachte is veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar, en moet zich verplicht laten behandelen bij De Waag. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650288-13 (Promis)
Datum uitspraak: 12 februari 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en datum],
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres],
gedetineerd in [detentieadres].

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 9, 12, 15 en 29 januari 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. N.M. Smits, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B.G.M.C. Peters, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij in de periode van 3 september 2005 tot en met 29 maart 2013, 32 kinderen er toe heeft aangezet om voor de webcam seksuele handelingen te verrichten, waarbij hij deze handelingen heeft opgenomen en op de harddisk van zijn computer heeft opgeslagen. Deze gedragingen van verdachte zijn tenlastegelegd als zowel het plegen van ontuchtige handelingen door verdachte met het kind (artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)), als het verleiden van het kind tot ontuchtige handelingen (artikel 248a Sr). In 3 van de 32 gevallen is de verdenking bovendien dat verdachte gedreigd heeft de opnamen aan anderen te openbaren om zo deze kinderen te dwingen tot ontuchtige handelingen (artikel 246 Sr). Voorts wordt verdachte verweten dat hij kinderpornografisch beeldmateriaal heeft vervaardigd, in bezit heeft gehad en heeft verspreid en dat hij daarvan een gewoonte heeft gemaakt (artikel 240b Sr).
De tekst van de integrale tenlastelegging – zoals op 9 en 15 januari 2015 ter terechtzitting gewijzigd – is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en geldt als hier ingevoegd.
3. Voorvragen
De rechtbank stelt voorop dat aan de term ‘afbeelding van een seksuele gedraging’ in de zin van artikel 240b Sr onvoldoende feitelijke betekenis toekomt. Dit brengt mee dat zonder een feitelijke omschrijving van zodanige afbeeldingen in de tenlastelegging, een dagvaarding niet aan de in artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gestelde eisen van opgave van het feit voldoet. De rechtbank is van oordeel dat de onder feit 36 omschreven afbeeldingen betreffende [K7] en [K10] voldoen aan de eisen van artikel 261 Sv. Dat geldt echter niet voor de in de tenlastelegging bij dit feit genoemde ‘beschrijvingen van veertien afbeeldingen/screenshots en/of filmbestanden’ met verwijzing naar de desbetreffende paginanummers, nu een feitelijke omschrijving van deze bestanden in de tenlastelegging ontbreekt. De rechtbank zal dat onderdeel van de tenlastelegging dan ook nietig verklaren.
De dagvaarding is voor het overige geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging ten aanzien van de feiten 4, 23 en 28 omdat de betreffende kinderen niet zijn gehoord en aldus niet is voldaan aan het vereiste van artikel 165a Sv. De officier van justitie had volgens de raadsvrouw daarom niet tot vervolging mogen overgaan.
De officier van justitie heeft in reactie op het gevoerde verweer betoogd dat op het Openbaar Ministerie (slechts) een inspanningsverplichting rust een minderjarige slachtoffer over het feit te horen. Bij de betreffende kinderen heeft steeds een informatief gesprek plaatsgevonden met de moeder, welk gesprek schriftelijk is vastgelegd en in het dossier is gevoegd. Uiteindelijk is door de ouders of het kind zelf afgezien van een verhoor van het kind. Aldus is aan de inspanningsverplichting voldaan. Bovendien kan het Openbaar Ministerie ook ambtshalve, zonder instemming van de minderjarige of diens ouders, vervolgen. Daarnaast stelt de officier van justitie dat door het niet horen van de betreffende kinderen verdachte niet in zijn belangen is geschaad.
De rechtbank overweegt dat met betrekking tot de artikelen 247 en 248a Sr geen klachtvereiste (meer) bestaat. Artikel 165a Sv, waarnaar de raadsvrouw verwijst, is dan ook niet van toepassing. Wel heeft de wetgever in artikel 167a Sv, in het geval van vervolging op grond van onder meer de artikelen 247 en 248a Sr, het Openbaar Ministerie opgedragen de minderjarige zo mogelijk in de gelegenheid te stellen zijn of haar mening over het gepleegde feit kenbaar te maken. Deze inspanningsverplichting strekt er toe de belangen van het betreffende kind bij de beslissing om al dan niet over te gaan tot vervolging, niet uit het oog te verliezen. Het is nadrukkelijk geen bepaling die strekt ter bescherming van de belangen van verdachte. Zo al vast zou komen te staan dat het Openbaar Ministerie onvoldoende in het werk heeft gesteld om de mening van de kinderen 4, 23 en 28 te vernemen – waarvan in deze gevallen overigens geen sprake is – dan is verdachte daardoor in ieder geval niet in zijn belangen geschaad. Voor een niet-ontvankelijkheid is dan geen ruimte. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en acht de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
In maart 2012 ontdekte de moeder van [K1] in de computer van haar toen twaalfjarige zoon een emailbericht afkomstig van een zekere [naam 1]. In dit bericht dreigde deze [naam 1] een filmpje van [K1] aan diens klasgenoten te laten zien, wanneer [K1] niet voor de webcam zou komen. Nadat zij haar zoon hiermee had geconfronteerd heeft [K1] haar verteld dat hij [naam 1] van MSN kende en dat zij een filmpje van hem had gemaakt. [naam 1] had gezegd dat hij zich moest uitkleden en dat hij seksuele handelingen bij zichzelf moest verrichten.
Onderzoek door de politie naar het IP adres waarmee de chatgesprekken met [K1] zijn gevoerd leidde naar verdachte op het adres [adres]. Tevens kwam naar voren dat [naam 1] een ex-vriendin van verdachte is. Zij verklaarde tegenover de politie dat verdachte een Hotmail-account had aangemaakt op haar naam.
Op 2 april 2013 vond een doorzoeking plaats in de woning van verdachte, waarbij onder andere een externe harddisk Toshiba 1TB, een externe harddisk Freecom 500GB en een laptop Acer Aspire 3690 in beslag zijn genomen.
Op de twee harddisks werd een grote hoeveelheid foto- en filmbestanden, te weten 1455 films en 1550 afbeeldingen, aangetroffen waarop minderjarige jongens en meisjes te zien zijn, die seksuele poses aannemen en/of seksuele handelingen verrichten bij zichzelf. De bestandsnamen zijn veelal een combinatie van een naam, al dan niet met leeftijd, en een omschrijving van de op het materiaal zichtbare seksuele handelingen.
In de Acer laptop bevonden zich contactlijsten van de internet communicatieprogramma’s MSN en Skype, waarin een groot aantal emailadressen stond. Veel van deze emailadressen konden later worden herleid naar kinderen die op de filmpjes, opgeslagen op de harddisks van verdachte, te zien zijn.
Op de Acer laptop werden loggegevens (chats) veiliggesteld van het programma Skype. Het betrof de Skype-gebruiker met gebruikersnaam “[gebruikersnaam]” en de Skype-namen “[Skype-naam]” of “[naam 1] Fxxx”. In deze chats doet [naam 1] zich voor als een meisje van 14 à 15 jaar oud. De contactpersonen zijn veelal jongens en vrijwel alle jongens worden aangemoedigd door [naam 1] om hun kleding uit te trekken en seksuele handelingen te verrichten voor de camera. De chats zijn vaak een vervolg op eerder gevoerde communicatie via andere sociale media, waaronder Tagged en Solomio.
Uit het onderzoek naar de inbeslaggenomen gegevensdragers is tevens gebleken dat verdachte gebruik maakte van verschillende emailadressen, waarin onder meer de namen [naam 1], [naam 2]) of [naam 3] verwerkt waren.
Onderzoek naar de door Tagged verstrekte inloggegevens en chatberichten leverde onder meer op dat verdachte ook daar gebruik maakte van diverse emailaccounts en dat hij foto’s van een meisje dat later is geïdentificeerd als [K10] als profielfoto’s heeft gebruikt.
In een grootschalig onderzoek heeft de politie geprobeerd de identiteit van de kinderen die zichtbaar zijn op de als kinderpornografisch beoordeelde beelden te achterhalen. Dit bleek lang niet in alle gevallen mogelijk te zijn. Uit het onderzoek is evenwel gebleken dat verdachte met ongeveer 300 kinderen aantoonbaar contact heeft gehad via de webcam. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat als hij zelf het aantal slachtoffers zou moeten schatten, hij uitgaat van ongeveer 180 slachtoffers. Daar waar de kinderen wel geïdentificeerd konden worden en het vervolgens is gelukt om deze kinderen, dan wel de ouders, te horen, is het voorgekomen dat men geen aangifte wilde doen. Na classificering en prioritering, heeft het Openbaar Ministerie uiteindelijk 32 kinderen in afzonderlijke feiten in de tenlastelegging opgenomen. Het vervaardigen en het bezit van het van deze kinderen aangetroffen kinderpornografisch beeldmateriaal als ook het bezit van ander op de harddisks van verdachte aangetroffen kinderpornografisch materiaal is ten laste gelegd in de feiten 33 tot en met 35. In feit 36 wordt verdachte verweten dat hij kinderpornografisch materiaal van [K7], [K10] en anderen heeft verspreid.
Verdachte is op 9 juli 2013 aangehouden en heeft de feiten ten dele bekend.
4.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft – zo vat de rechtbank het uitvoerige, schriftelijke requisitoir samen – bewezenverklaring gevorderd voor alle aan verdachte ten laste gelegde feiten.
In de woning van verdachte zijn diverse gegevensdragers in beslag genomen met daarop vele chatgesprekken en via de webcam opgenomen films van meestal jongens, en een enkel meisje, die zich ontkleden en seksuele handelingen bij zichzelf verrichten. De feitelijke omschrijvingen in de tenlastelegging van de seksuele handelingen en de door verdachte uitgeoefende dwang en misleiding zijn gebaseerd op verklaringen van de slachtoffers, op de inhoud van de chats en het aangetroffen beeldmateriaal. De tenlastegelegde perioden zijn gebaseerd op de digitale kenmerken van het aangetroffen beeldmateriaal.
Nu verdachte de kinderen 1 tot en met 32 allemaal door middel van misleiding zover heeft gekregen dat zij voor de webcam seksuele poses aannamen en seksuele handelingen verrichtten en hij dat tegelijkertijd heeft opgenomen en vervolgens heeft opgeslagen en op zijn gegevensdragers bewaard, bergt dit automatisch het vervaardigen, verwerven en het bezit van deze kinderpornografische films en foto’s in zich. Tevens is nog ander door verdachte zelf vervaardigd kinderpornografisch materiaal en door hem gedownloade kinderporno op gegevensdragers van verdachte aangetroffen. Tenslotte heeft verdachte kinderpornografische foto’s en films van K10, K7 en andere minderjarigen verspreid.
4.3
Standpunt van de verdediging
Verdachte erkent dat hij in een periode van enkele jaren kinderen er toe heeft aangezet seksuele handelingen te verrichten voor de webcam en dat hij deze handelingen heeft opgenomen en vastgelegd. Na confrontatie met de diverse op zijn computer aangetroffen bestanden, verklaarde verdachte herhaaldelijk dat hij zich het betreffende kind op de film niet meer kon herinneren. Volgens verdachte is het niet uit te sluiten dat een deel van de filmpjes niet in een één-op-één chatgesprek maar in een groepschatgesprek tot stand is gekomen, waarbij hij alleen heeft ‘meegekeken’ naar seksuele handelingen die door een kind werden verricht.
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de in de feiten 1 en 3 ten laste gelegde feitelijke aanranding van de eerbaarheid (artikel 246 Sr), gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor een bewezenverklaring van feit 21 ter zake van artikel 246 Sr acht zij echter onvoldoende bewijs aanwezig.
Met betrekking tot de feiten 5, 7, 8, 9, 10, 11, 13 tot en met 20, 24, 25, 27, 28, 30 en 32 heeft de raadsvrouw primair betoogd dat vrijspraak moet volgen omdat er, kort gezegd, onvoldoende bewijs is dat er één-op-één contact is geweest tussen de in die feiten genoemde kinderen en verdachte en dat, voor zover van deze kinderen filmpjes zijn aangetroffen bij verdachte, de filmpjes mogelijk door verdachte tijdens een groepschat zijn opgenomen, waarbij verdachte alleen heeft meegekeken. Ten aanzien van kind 5 heeft de raadsvrouw daarnaast nog aangevoerd dat de door dit kind gegeven omschrijving van de persoon die hij tijdens het webcamcontact zag, niet overeenkomt met verdachte.
Met betrekking tot de feiten 2 en 4 tot en met 32 heeft de raadsvrouw steeds subsidiair, namelijk als één op één contact (toch) bewezen kan worden verklaard, betoogd dat geen sprake is van de voor een bewezenverklaring van ontucht (artikel 247 Sr) noodzakelijke interactie tussen verdachte en het desbetreffende kind. Daarbij heeft zij in enkele gevallen gesteld dat kinderen zichzelf niet onbemiddeld hebben gelaten in het doen van voorstellen en zich kennelijk niet onder druk gezet hebben gevoeld. Volgens de raadsvrouw kan daarom hooguit de tenlastegelegde misleiding (artikel 248a Sr) bewezen worden verklaard.
De raadsvrouw heeft zich met betrekking tot de feiten 33, 34, 35 en 36 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.4
Oordeel van de rechtbank
4.4.1
Artikel 246 Sr (feiten 1, 3 en 21)
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling wegens feitelijke aanranding van de eerbaarheid is vereist dat de dader een zodanige psychische druk op het slachtoffer heeft uitgeoefend of deze in een zodanige afhankelijkheidspositie heeft gebracht dat deze zich niet tegen de seksuele handeling kon verzetten. Er kan sprake zijn van dwang in een situatie waarin het voor het slachtoffer erg moeilijk is zich aan bepaalde handelingen te onttrekken. Verzet van het slachtoffer is niet vereist. Het enkele bestaan van een gezagsrelatie of andersoortige afhankelijkheidsrelatie is evenwel onvoldoende om te kunnen spreken van dwingen.
De rechtbank is, met in achtneming van het voorgaande, van oordeel dat de in de tenlastelegging bij de feiten 1, 3 en 21 opgenomen feitelijkheden – het zich voordoen als een meisje, het op dwingende wijze voeren van seksueel geladen chatgesprekken en het psychisch overwicht van verdachte – hebben bijgedragen aan de op de kinderen uitgeoefende dwang. Op zichzelf zijn deze echter onvoldoende om tot een bewezenverklaring van feitelijke aanranding van de eerbaarheid te komen. Cruciaal voor een bewezenverklaring is steeds of verdachte het betreffende kind onder druk heeft gezet door te dreigen de van het kind opgenomen kinderpornografische beelden op internet te plaatsen en/of naar familie en vrienden van het kind te sturen.
De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat er ten aanzien van [K21] wel degelijk sprake is geweest van een dergelijke bedreiging door verdachte. Uit de veiliggestelde chatberichten tussen verdachte en [K21] blijkt immers dat verdachte gedreigd heeft een filmpje van [K21] op het internet te zetten en een dvd met het filmpje naar het huisadres van [K21] te sturen wanneer [K21] niet opnieuw seksuele handelingen voor de webcam zou verrichten. [K21] heeft verklaard dat hij vanwege de door verdachte geuite bedreigingen enige tijd met het contact is doorgegaan.
Ook naar de kinderen [K1] en [K3] toe heeft verdachte gelijksoortige dreigementen geuit, hetgeen niet door de verdediging wordt weersproken.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich met betrekking tot [K1], [K3] en [K21] heeft schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
4.4.2
Artikel 247 Sr (feiten 1 tot en met 32)
De rechtbank neemt, op grond van bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2004:AQ0950), als uitgangspunt dat van ontucht met een minderjarige als bedoeld in artikel 247 Sr ook sprake kan zijn ingeval geen lichamelijke aanraking tussen verdachte en een minderjarige heeft plaatsgevonden. Of de bewezen verklaarde gedraging het plegen van ontucht ‘met’ een zodanige minderjarige oplevert, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Uit de bewijsmiddelen zal moeten blijken dat er tussen verdachte en de minderjarige enigerlei voor het plegen van ontucht relevante interactie is geweest. Zo kan van interactie worden gesproken op het moment dat verdachte iets van de minderjarige heeft verlangd, zoals het zich naakt voor de webcam tonen of het verrichten van seksuele handelingen voor de camera.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van de (in bijlage 2 opgenomen) bewijsmiddelen als vaststaand kan worden aangenomen dat verdachte van alle 32 in de tenlastelegging genoemde kinderen kinderpornografische beeldopnamen heeft gemaakt en opgeslagen. Verdachte heeft, in meer algemene zin, bekend dat hij met kinderen heeft gechat, terwijl hij zichzelf voordeed als leeftijdsgenoot, en hen gevraagd heeft seksuele handelingen voor de webcam te verrichten. Hij heeft ook verklaard dat hij de webcamcontacten met de kinderen als een spel zag waarin hij in voorkomende gevallen telkens een ‘
level’ hoger ging om de kinderen tot verdergaande seksuele handelingen aan te zetten, zoals onder andere het verrichten van seksuele handelingen in aanwezigheid van een zusje of broertje of het penetreren van de anus met een pen of vinger. Het aantreffen van de beeldopnamen en deze verklaringen van verdachten vormen reeds een sterke aanwijzing dat het steeds verdachte is geweest die van de in de tenlastelegging genoemde kinderen seksuele handelingen heeft verlangd. Verder heeft de rechtbank kunnen vaststellen dat ten aanzien van een aantal kinderen op de beeldopnamen delen van chatgesprekken zichtbaar zijn waarop iets van het kind wordt verlangd. Ook blijkt uit verklaringen van de meeste kinderen dat zij de seksuele handelingen hebben verricht omdat dat werd gevraagd door ‘[naam 1]’ en meestentijds nadat ‘[naam 1]’ aan deze kinderen ‘iets van zichzelf had laten zien’ of dat in het vooruitzicht stelde.
Bezien tegen deze achtergrond, is de rechtbank van oordeel dat van bedoelde interactie in ieder geval sprake is geweest in die gevallen waarin, naast het aantreffen van de beeldopnamen bij verdachte, chatgesprekken zijn aangetroffen tussen verdachte en het betreffende kind, nu mag worden aangenomen dat verdachte in die chatgesprekken seksuele handelingen van het kind heeft verlangd. Ook wanneer het kind heeft verklaard dat het heeft gechat met [naam 1], [naam 2], [naam 3], of andere naar verdachte te herleiden namen of kenmerken heeft gegeven, dan wel dat de filmpjes in een één-op-één chatgesprek tot stand zijn gekomen, is dat het geval. De omstandigheid dat het emailadres van het kind in een van de contactlijsten op de computer van verdachte is opgenomen is ondersteunend voor de aanname dat interactie heeft plaatsgevonden.
Indien verdachte enkel heeft ‘meegekeken’ bij een groepschat, zal de vereiste interactie niet kunnen worden aangenomen. De enkele stelling van verdachte, dat hij niet zeker weet of hij degene is geweest die het kind heeft bewogen of verleid tot het verrichten van seksuele handelingen en dat het zou kunnen zijn dat hij alleen heeft meegekeken tijdens een groepschat, zijn onvoldoende om reeds op grond daarvan het bestaan van een één-op-één contact tussen verdachte en het kind uit te sluiten.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte één-op-één contact heeft gehad met [K5]. Het emailadres van dit kind is niet in de contactlijsten van MSN of Skype in de computer van verdachte aangetroffen. [K5] heeft evenmin een naam genoemd van degene met wie hij chatte, die aan verdachte kan worden gelinkt. Bovendien heeft [K5] verklaard dat hij op een gegeven moment een man in beeld zag met een stevig postuur, hetgeen ook niet onmiddellijk in de richting van verdachte, die een normaal postuur heeft, wijst. Aldus kan niet worden uitgesloten dat [K5] met een andere persoon dan verdachte heeft gechat en dat verdachte de beelden van [K5] heeft opgenomen terwijl hij meekeek in een groepschat. Verdachte zal daarom van feit 5 worden vrijgesproken waar het betreft artikel 247 Sr.
Ook voor de feiten 15 en 16 dient vrijspraak ter zake van artikel 247 Sr te volgen. Hoewel zowel [K15] als zijn moeder de naam [naam 1] hebben genoemd, heeft [K15] verklaard deze naam van zijn moeder te hebben gehoord, terwijl zijn moeder in het informatief gesprek heeft aangegeven deze naam van [K15] te hebben vernomen. Aldus blijft onduidelijk wanneer en op welke wijze de naam [naam 1] naar voren is gekomen en kan op basis van de mededelingen van [K15] of zijn moeder niet worden opgemaakt dat het chatcontact met [naam 1] is geweest. Ook overigens kan uit de bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat de kinderen [K15] en [K16] met ‘[naam 1]’ of een andere naar verdachte te herleiden naam één-op-één contact hebben gehad. De kinderen [K15] en [K16] komen voorts niet voor in de contactlijsten van MSN of Skype in de computer van verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank kan derhalve niet worden uitgesloten dat verdachte de beelden van [K15] en [K16] heeft opgenomen terwijl hij meekeek in een groepschat.
In alle andere gevallen blijkt naar het oordeel van de rechtbank steeds uit de bewijsmiddelen dat de kinderpornografische beelden door verdachte in direct contact tussen verdachte en de betreffende kinderen zijn opgenomen. De stelling van de verdediging dat mogelijk sprake is geweest van ‘meekijken’ bij een groepschat, wordt dan ook door deze bewijsmiddelen – met inachtneming van de hiervoor weergegeven motivering – weerlegd.
Met betrekking tot feit 7 overweegt de rechtbank nog dat in de MSN contactlijst in de computer van verdachte het emailadres van [K7] is aangetroffen als contact van [naam 1], [naam 3] en [naam 2]. [K7] verkeerde volgens de gezinsondersteuner in de veronderstelling dat hij chatte met een meisje van 13. Naast de in de computer van verdachte aangetroffen filmpjes en foto’s van [K7] bleek tevens een snapshot van een chatgesprek met [K7] aanwezig. Als profielfoto is daarbij een blond meisje zichtbaar. Te lezen is dat de gesprekspartner van [K7] zegt ‘mag ook slap, dat heeft je zusje’. Deze opmerking past in de modus operandi van verdachte, namelijk dat hij vaak naar zusjes vraagt en wil dat deze samen met de betreffende jongen in beeld komt, hetgeen ook daadwerkelijk is gebeurd. Bovengenoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, maken naar het oordeel van de rechtbank dat bewezen is dat het chatgesprek met [K7] door verdachte is gevoerd en dat verdachte aldus zelf contact heeft gehad met [K7], waarbij hij van [K7] seksuele handelingen heeft verlangd. In dit licht bezien kan de enkele opmerking van verdachte dat het niet kan worden uitgesloten dat hij alleen heeft meegekeken bij een groepschat, dit bewijs niet weerleggen.
Met betrekking tot feit 30 overweegt de rechtbank nog dat in de MSN contactlijst in de computer van verdachte het emailadres van [K30] is aangetroffen als contact van [naam 1] en dat [K30] niet in de Skype contactenlijst van verdachte is aangetroffen. [K30] verklaart dat hij in die tijd contact had via Skype of MSN, één van de twee. Ook heeft hij verklaard dat je op MSN geen groepsgesprekken kon hebben. In elk geval heeft K30, zo concludeert de rechtbank, geen groepsgesprekken op MNS gevoerd. Op de computer van verdachte is één filmpje van [K30] aangetroffen. Op dit filmpje is onder meer te zien dat [K30] de camera na vier minuten draait waarna de schaamstreek van [K30] is te zien, waarna na ruim een minuut de camera weer draait zodat het hoofd van [K30] zichtbaar wordt. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [K30] via MSN één-op-één contact heeft gehad met verdachte. De rechtbank acht niet aannemelijk dat [K30] de op het filmpje zichtbare seksuele handelingen volledig uit zichzelf zou hebben verricht. Nu een en ander past in de modus operandi van verdachte, waaronder het geven van aanwijzingen ten aanzien van de stand van de camera, gaat de rechtbank er van uit dat het verdachte is geweest die seksuele handelingen van [K30] heeft verlangd. De enkele opmerking van verdachte dat hij alleen heeft meegekeken bij een groepschat, kan dit bewijs niet weerleggen.
4.4.3
Artikel 248a Sr (feiten 1 tot en met 32):
Om tot een bewezenverklaring van artikel 248a Sr te komen zal naar het oordeel van de rechtbank vast moeten staan dat verdachte zelf contact met het betreffende kind heeft gehad. Het enkel meekijken bij een door een ander of anderen met dit kind gevoerd chatgesprek is onvoldoende om ‘bewegen’ in de zin van genoemd artikel aan te nemen.
Zoals de rechtbank hiervoor onder 4.4.2 heeft geoordeeld, kan met betrekking tot de kinderen [5], [15] en [16] niet worden uitgesloten dat verdachte heeft meegekeken bij een groepschat. Nu aldus niet vast staat dat verdachte zelf contact heeft gehad met deze kinderen, kan evenmin worden bewezen dat verdachte hen heeft verleid.
Voor de overige in de tenlastelegging opgenomen kinderen geldt dat uit de bewijsmiddelen steeds blijkt van direct contact met verdachte. In dit contact heeft verdachte – door gebruikmaking van zijn overwicht en door misleiding – de kinderen tot ontuchtige handelingen bewogen.
Nu de bewezen verklaarde feitelijkheden zowel vallen onder de strafbepaling van artikel 247 als 248a Sr, neemt de rechtbank eendaadse samenloop van deze bewezen verklaarde feiten aan.
4.4.4
Artikel 240b Sr (feiten 33, 34, 35 en 36):
De omstandigheid dat verdachte voor de feiten 5, 15 en 16 zal worden vrijgesproken, staat niet in de weg aan een bewezenverklaring van het vervaardigen van de kinderpornografische beelden van [K5], [K15] en [K16], alsmede het bezit daarvan, zoals ten laste gelegd in de feiten 33 en 34.
Verdachte heeft gedurende een periode van ongeveer 7,5 jaar met grote regelmaat kinderpornografische opnamen van kinderen gemaakt en deze op zijn computer opgeslagen. Daarnaast heeft verdachte kinderpornografisch materiaal van het internet gedownload en op zijn computer bewaard. Enkele van de door verdachte zelf opgenomen beelden van kinderen heeft hij bewerkt om vervolgens naar andere kinderen te sturen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte het kinderpornografische foto- en filmmateriaal zoals omschreven in de feiten 33, 34 en 35 heeft vervaardigd en/of verworven en in zijn bezit heeft gehad. Tevens acht zij bewezen dat verdachte het in feit 36 genoemde kinderpornografisch materiaal van [K7] en [K10] heeft verspreid. Gezien de duur en frequentie van dit vervaardigen, verwerven, bezit en verspreiden acht de rechtbank tevens bewezen dat verdachte van het plegen van deze misdrijven een gewoonte heeft gemaakt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen de feiten zoals opgenomen in bijlage 3.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Persoonlijkheidsonderzoek
Over verdachte zijn diverse psychiatrische en psychologische rapportages opgemaakt.
In de triple-rapportage van het Nederlands Instituut Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) van 13 februari 2014 concluderen psychiater H.A. Gerritsen en klinisch psycholoog M.G.H. van Willigenburg dat er uit de gesprekken met betrokkene geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen voor het bestaan van een parafilie, in het bijzonder pedofilie, maar dat een parafilie ook niet helemaal kan worden uitgesloten. Mogelijk houdt betrokkene deze gevoelens sterk weg, dan wel spreekt hij niet de waarheid. Hetzelfde geldt voor gevoelens van machtswellust dan wel agressie tijdens het plegen van de ten laste gelegde feiten. Naast zijn sociaal aangepaste gedrag kan betrokkene zich ook dominant naar anderen opstellen en heeft hij aldus naast zijn aangepaste kant wel degelijk een dominante kant. Onder druk kan hij gekrenkt en boos reageren, hetgeen past bij de door de deskundigen bij hem vastgestelde persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische trekken. Er is een relatie tussen deze stoornis en de feiten. Betrokkene is vanuit zijn leegte en eenzaamheid, zijn problemen met sociale contacten en relaties en zijn identiteitsproblemen, op internet contact gaan zoeken met minderjarige personen, overwegend jongens. Hij wist dat wat hij deed niet mocht, maar was vanuit de bestaande persoonlijkheidspathologie minder goed dan de gemiddelde mens in staat overeenkomstig dat besef te handelen. Op grond hiervan kan hij als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
Zonder behandeling achten de deskundigen de kans op herhaling van vergelijkbare delicten als thans tenlastegelegd op (middel)lange termijn aanzienlijk.
Een behandeling in de vorm van een intensieve klinische psychotherapie gedurende minstens een à twee jaar gevolgd door ambulante behandeling is noodzakelijk.
Een uitsluitend ambulante behandeling geeft betrokkene teveel ontsnappingsmogelijkheden ten gevolge waarvan zijn kernproblematiek buiten beeld blijft. Voor betrokkene zijn een hoge mate van druk en controle noodzakelijk om een wezenlijke persoonlijkheidsverandering tot stand te brengen om zo het recidiverisico substantieel te verlagen. De rapporteurs adviseren een behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden.
De bevindingen van de rapporteurs Gerritsen en Van Willigenburg zijn bekritiseerd door psycholoog E.H. Ameling en klinisch psycholoog J.J.L. Derksen, zoals verwoord in hun schriftelijke reacties van respectievelijk 20 mei 2014 en 5 juni 2014.
Zij zijn van mening dat geen persoonlijkheidsstoornis kan worden vastgesteld.
Derksen merkt op dat bij mensen met een persoonlijkheidsstoornis een ernstige ontregeling van hun aanpassingsvermogen aan werk, relaties en andere sociale omstandigheden vanaf de adolescentie gedurende jaren zichtbaar dient te zijn. Bij betrokkene lijkt van een dergelijke structurele verstoring geen sprake.
Er zijn veel mensen met narcistische trekken maar dit kan niet zomaar tot pathologie verheven worden. Voorts is er in de vakliteratuur geen empirisch of theoretisch verband gevonden tussen een persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische trekken en het plegen van ontucht. Dus ook al zou een persoonlijkheidsstoornis kunnen worden geconstateerd, dan ligt de koppeling aan het delict niet voor de hand.
In opdracht van de rechtbank is op 25 november 2014 een contra-rapportage uitgebracht door psychiater J. à Campo en forensisch psycholoog M.J.V. Peters, beiden verbonden aan het The Maastricht Forensic Institute (TMFI).
À Campo komt tot de conclusie dat geen sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens die een psychiatrische diagnose rechtvaardigt. De psychische functies van betrokkene en zijn levenswandel, met de keuzes die daarin gemaakt zijn, passen binnen een normale bandbreedte. Hij onderschrijft de conclusies van Ameling en Derksen.
Peters merkt op dat betrokkene ook tegenover hem seksuele fantasieën met kinderen heeft ontkend, terwijl deze seksuele fantasieën en seksuele
arousalook niet naar voren kwamen uit de vragenlijst naar seksuele activiteiten en kinderen (
Children and Sexual Activities Inventory(C&SA)). Wat gesteld kan worden is dat het oordeelsvermogen van betrokkene in de situaties waarin hij met de jongens in chatcontact was, verstoord was.
Door zijn naïviteit en egocentrische houding heeft betrokkene moeite om sociale situaties correct in te schatten. Aangezien op basis van de dossierstukken en het huidige onderzoek bij betrokkene niet aangetoond kan worden dat de chatcontacten die hij met de jongeren had voortkwamen uit seksuele fantasieën dan wel uit een seksuele drang exclusief gericht naar prepuberale kinderen, kan de diagnose pedofilie niet gesteld worden.
De persoonlijkheid van betrokkene wordt gekleurd door enkele persoonlijkheidstrekken. Deze trekken zijn echter onvoldoende om in de huidige constellatie te kunnen spreken van een persoonlijkheidsstoornis.
À Campo en Peters achten betrokkene volledig toerekeningsvatbaar voor de hem ten laste gelegde feiten. Onder de huidige omstandigheden van deelname aan behandeling achten zij het recidiverisico laag.
De deskundigen Gerritsen en Van Willigenburg hebben op 2 januari 2015 een aanvullende rapportage uitgebracht. Van Willigenburg maakt in dit rapport melding van de buitenproportionele boosheid van betrokkene op beide rapporteurs en zijn sterk devaluerende houding naar hen toe. In het aanvullende onderzoek komen volgens rapporteurs – aanmerkelijk meer dan in het oorspronkelijke onderzoek – duidelijke aanwijzingen naar voren voor het bestaan van problemen in de onderliggende persoonlijkheidsstructuur, die vooral zichtbaar worden als betrokkene fors onder druk komt te staan. In dat verband wordt gesproken van een gelaagdheid van problematiek.
De rapporteurs onderschrijven hun conclusies uit het eerste rapport. Zij constateren dat de door hen in het eerste onderzoek geadviseerde klinische behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden niet is gerealiseerd. Gezien de ernst van de tenlastegelegde feiten, de ernst van de psychopathologie, het substantiële recidive risico en de enorme weerstand van betrokkene tegen klinische behandeling, zien zij geen andere mogelijkheid dan te adviseren om TBS met dwangverpleging op te leggen.
De deskundigen Van Willigenburg, Gerritsen, À Campo en Peters zijn ter terechtzitting van 12 januari 2015 gehoord en met elkaars standpunten geconfronteerd.
Van Willigenburg heeft naar voren gebracht dat het kenmerkend is voor de bij betrokkene geconstateerde persoonlijkheidsstoornis dat in een periode waarin het goed gaat met hem, hij zich prettig voelt en zijn goede kwaliteiten naar voren komen, er niet zo veel aan de hand lijkt te zijn. Echter op het moment van emotionele belasting en wanneer een beroep wordt gedaan op de minder ontwikkelde vaardigheden, wordt de betreffende problematiek beter zichtbaar. Bij het tweede onderzoek bleek dat betrokkene sterk geneigd is tot controleren en regisseren en, wanneer hij het ergens niet mee eens is, tot het devalueren van de ander. Dit zijn gradaties die passen bij de geconstateerde persoonlijkheidsstoornis.
Zij heeft voorts opgemerkt dat het recidivegevaar zich niet per se uitstrekt tot seksuele delicten maar kan zien op andersoortige delicten waar macht en regie over andere, kwetsbare, mensen een rol spelen.
Gerritsen heeft benadrukt dat hij en Van Willigenburg betrokkene onder grote druk hebben meegemaakt, terwijl dit bij de rapporteurs van het TMFI waarschijnlijk anders is geweest. Het onderzoek van het TMFI was volgens hem veel meer gericht op wat betrokkene zelf tegen de rapporteurs heeft gezegd.
À Campo heeft verklaard dat hij in zijn onderzoek uitgebreid heeft stilgestaan bij de seksuele anamnese omdat, gegeven de aard van de beschuldiging, de seksuele oriëntatie van betrokkene op kinderen het meest voor de hand liggende element was. Hier is geen pedofilie of andere parafilie uitgekomen.
Een persoonlijkheidsstoornis is volgens À Campo niet aan de orde. Betrokkene zou dan op meerdere gebieden (zoals werk en relaties) moeten zijn vastgelopen en daarvoor zijn onvoldoende aanwijzingen te vinden. Het is goed dat er inmiddels een vertrouwensrelatie is opgebouwd met een behandelaar van De Waag en het is belangrijk om dit contact te continueren. TBS en een gedwongen klinische behandeling kunnen een verwoestend effect op betrokkene hebben.
Volgens Peters zien met name pedoseksuelen hun eigen cognitieve distorsies niet. Eén van de vragenlijsten die bij betrokkene is afgenomen, is ontwikkeld om specifieke vertekeningen in het denken te screenen. Ook uit deze vragenlijst kwam geen pedofilie naar voren. Peters heeft voorts benadrukt dat er in de wetenschap geen verband is aangetoond tussen een persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en ontucht.
8.2.
Standpunt en de eis van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat het onderzoek van À Campo te beperkt is geweest. Zijn rapportage is voor het grootste deel een weergave van de visie van verdachte en de rapporteur lijkt de door verdachte naar voren gebrachte informatie voetstoots te hebben aangenomen. Nu verdachte een zeer opmerkelijke uitleg voor zijn drijfveren geeft en evident onvolledig heeft verklaard, had de rapporteur de door verdachte verstrekte informatie moeten afzetten tegen hetgeen in het politieonderzoek naar voren komt. Onderzoek naar de gevoelens van machtswellust en de neiging tot manipulatie zijn nauwelijks door hem onderzocht.
Peters heeft bij verdachte in grote mate dezelfde trekken in de persoonlijkheid gesignaleerd als de rapporteurs van het NIFP maar concludeert, anders dan de NIFP-rapporteurs, niet tot een persoonlijkheidsstoornis. Dit verschil is mogelijk te verklaren uit de omstandigheid dat Van Willigenburg en Gerritsen verdachte op diverse momenten in de loop van anderhalf jaar hebben gezien, waarbij zij verdachte ook onder hoge druk hebben meegemaakt. À Campo en Peters hebben verdachte in een kortere periode gezien, zonder deze druk.
De officier van justitie hecht meer waarde aan de rapportage van het NIFP dan aan die van het TMFI. Het beeld dat door Van Willigenburg en Gerritsen van verdachte wordt geschetst, past goed bij de feiten die uit het politiedossier naar voren komen. Naar hun mening is er sprake van een serieus recidivegevaar.
Verdachte ontkent dat seksuele gevoelens of gevoelens van machtswellust een rol hebben gespeeld bij het plegen van de feiten, maar geeft geen andere, redelijke, verklaring voor zijn handelen. De door hem gegeven verklaringen zijn onbegrijpelijk en soms zelfs bizar. Het is dan ook alleszins begrijpelijk dat Van Willigenburg en Gerritsen een stevig kader nodig achten om tot de kernproblematiek van verdachte door te dringen. Door het niet meewerken aan een proefopname waardoor geen maatregelenrapport kon worden opgesteld, heeft verdachte de mogelijkheid van TBS met voorwaarden afgesneden.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 tot en met 36 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren, met aftrek van voorarrest, en TBS met dwangverpleging. Tevens heeft zij gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gewezen op de verstoorde verhouding tussen verdachte en de rapporteur Van Willigenburg ten tijde van het opstellen van het aanvullende rapport. Ten onrechte wordt deze verstoorde verhouding door het NIFP gebruikt om pathologie bij verdachte aan te nemen. De boosheid van verdachte naar de rapporteurs van het NIFP is echter goed te verklaren vanuit de inhoud van het rapport, de daarin opgenomen conclusies en de wijze van terugkoppeling.
Het NIFP-rapport bevat aantoonbare onzorgvuldigheden, die maken dat dit rapport niet ten grondslag kan liggen aan de maatregel TBS met dwangverpleging. Karaktertrekken die bij veel mensen voorkomen, zijn door het NIFP ten onrechte bij verdachte tot pathologie verheven.
De rapporteurs hadden voorts bij hun constatering moeten blijven dat er geen aanwijzingen zijn gevonden voor pedofilie en hadden daar niet aan mogen toevoegen dat dit niet kan worden uitgesloten.
De chatsites waren volgens verdachte een afleiding in een virtuele wereld. Hij zocht afleiding en spanning. Deze lezing van verdachte wordt ondersteund door de bevindingen van het TMFI, waaruit naar voren komt dat verdachte in problematische omstandigheden neigt tot het zoeken van afleiding. Door zijn naïviteit en egocentrische houding heeft hij echter moeite om sociale situaties correct in te schatten.
De raadsvrouw onderschrijft de bevindingen van het TMFI dat geen persoonlijkheidsstoornis kan worden vastgesteld en dat de kans op recidive laag is.
Verdachte heeft veel spijt van zijn gedragingen en is vastbesloten om chatsites in de toekomst te mijden. Het is van groot belang om zijn plek in de maatschappij in stand te houden. Door een langdurige klinische behandeling dreigt hij de laatste nog stabiele factoren in zijn leven, werk, huis en sociaal netwerk, kwijt te raken.
De raadsvrouw bepleit een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest met daarnaast een groot voorwaardelijk strafdeel, met een verplicht reclasseringscontact, een behandeling bij De Waag en eventueel voorwaarden betreffende het bezit en/of gebruik van een computer. Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.4.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft in een periode van meer dan zeven jaren, met een nadruk op de laatste vijf jaren, met behulp van misleiding en met gebruik van zijn overwicht als volwassene, met zeer grote regelmaat jonge kinderen er toe gebracht voor de webcam seksuele poses aan te nemen en seksuele handelingen te verrichten. Deze handelingen heeft hij op film opgenomen en op zijn computer bewaard. Bij een aantal kinderen heeft verdachte gedreigd om de van hen opgenomen beelden aan anderen door te sturen wanneer het betreffende kind niet opnieuw seksuele handelingen zou verrichten. Ook heeft hij opnamen van kinderen naar andere kinderen verzonden. Naast de door verdachte zelf opgenomen films van de kinderen, had verdachte een grote hoeveelheid ander kinderpornografisch materiaal op zijn computer aanwezig, die hij van het internet had gedownload.
Verdachte heeft zich daarmee schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten waarbij hij de lichamelijke integriteit, gevoelens en belangen van zijn jeugdige slachtoffers tijdens een kwetsbare periode in hun (seksuele) ontwikkeling heeft geschaad. Opvallend is bovendien dat veel van de slachtoffers ook anderszins als kwetsbaar zijn aan te merken, bijvoorbeeld vanwege een laag IQ, ADHD, PPD NOS, autisme, verblijf in een opvanghuis of een hechtingsstoornis. Dat maakt het misbruik dat van hen is gemaakt des te kwalijker.
De chatgesprekken waaruit blijkt hoe verdachte te werk ging zijn ontluisterend te noemen. Verdachte was manipulatief en in veel gevallen dwingend, grof en soms zelfs agressief in zijn benadering van de (soms zeer) jonge slachtoffers. Schokkend is bovendien de haast systematische wijze waarop verdachte het door hem opgenomen kinderpornografisch materiaal opsloeg. Het is in dat verband ook aannemelijk dat veel kinderen nog bang zijn dat er mogelijk van hen opgenomen beeldmateriaal op het internet circuleert.
Door het downloaden van door anderen vervaardigde kinderpornografische afbeeldingen en films, heeft verdachte er tenslotte toe bijgedragen dat verwerpelijke praktijken, die plaatsvinden met kinderen, in stand worden gehouden en bevorderd. Dit feit is tijdens het strafrechtelijk onderzoek, vanwege de nadruk op de wel bekende slachtoffers, enigszins onderbelicht gebleven. De enkele filmfragmenten die de rechtbank ter terechtzitting kort heeft besproken zijn echter ronduit schokkend te noemen en geven een kort inzicht in de afschuwelijke wereld van de kinderporno-industrie. Hier benadrukt de rechtbank daarom dat het verwerven van kinderporno, relatief gemakkelijk vanachter een computer thuis en zogenaamd op afstand, krachtig moet worden bestreden.
In de ernst van al deze feiten en meer in het bijzonder de zeer lange periode en het grote aantal slachtoffers dat verdachte heeft gemaakt, is een rechtvaardiging gelegen voor een gevangenisstraf van lange duur.
De vraag is of naast een lange gevangenisstraf ook de maatregel van TBS aan verdachte moet worden opgelegd, zoals door de officier van justitie is gevorderd.
De deskundigen van het NIFP en het TMFI hebben allen nadrukkelijk stilgestaan bij hetgeen in eerste instantie in een zaak als de onderhavige voor de hand ligt, namelijk dat verdachte de feiten zou hebben begaan vanuit een pedoseksuele neiging. De deskundigen hebben echter bij verdachte geen pedofilie, of parafilie, kunnen vaststellen.
De deskundigen Gerritsen en Van Willigenburg aan de ene kant en À Campo en Peters aan de andere kant verschillen van mening over de vraag of verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis.
De kern van hun verschil van inzicht, zo begrijpt de rechtbank, houdt verband met de omstandigheid dat À Campo en Peters weliswaar bepaalde persoonlijkheidstrekken constateren, maar onvoldoende om tot een persoonlijkheidsstoornis te kunnen concluderen. Daarvoor is volgens hen een patroon van gedragskenmerken nodig dat voor langere tijd aanwezig is, zich uitstrekt over alle levensgebieden (werk, privé en sociaal), waarvan verdachte en zijn omgeving in het algemeen last heeft. Daarvan is volgens hen geen sprake. Gerritsen en Van Willigenburg zien dat anders, en spreken over een gelaagdheid van de stoornis, waarbij de stoornis vooral zichtbaar wordt als verdachte fors onder druk komt te staan.
Op basis van de gegeven toelichtingen van de rapporteurs acht de rechtbank aannemelijk dat verdachte zich in het NIFP onderzoek meer onder druk gezet heeft gevoeld, nu bij TMFI vooral, maar in elk geval in een relaxtere sfeer, lijkt te zijn geluisterd naar wat verdachte heeft verteld en bij het NIFP indringender en vaker met verdachte lijkt te zijn gesproken. In zoverre kan de rechtbank dan ook, uitgaande van de beschreven gelaagdheid van de door het NIFP geconstateerde stoornis, begrijpen dat in het ene onderzoek wel en het andere uiteindelijk niet tot een persoonlijkheidsstoornis is geconcludeerd.
Bij de analyse van TMFI inhoudende, kort gezegd, dat bij verdachte geen sprake is van het op meerdere (levens)terreinen vastlopen, plaatst de rechtbank de kanttekening dat op basis van het milieuonderzoek niets kan worden gezegd over de wijze waarop verdachte op zijn werk functioneert, nu hij geen toestemming heeft gegeven om navraag bij zijn werkgever te doen. Verdachte heeft hierover herhaaldelijk gezegd dat bij [naam 4] en [naam 5] geïnformeerd kan worden, maar nu het hier niet alleen collega’s maar ook zijn beste vrienden betreft (of betrof), acht de rechtbank hun informatie te gekleurd om een goed beeld van verdachte te krijgen in werkrelaties. Daarbij kan de rechtbank de ogen er niet voor sluiten dat verdachte zelf vindt dat hij over hoge kwaliteiten als leidinggevende beschikt, maar dat zijn werkgever hem gedurende meer dan één jaar betaald thuis heeft laten zitten omdat er volgens verdachte onvoldoende werk voor hem was. Door het ontbreken van toestemming konden hierover geen vragen aan zijn werkgever gesteld worden.
Bovengenoemde kanttekeningen acht de rechtbank echter onvoldoende om de conclusies van TMFI terzijde te schuiven en – dus – de rapportage en conclusies van het NIFP te volgen.
De rechtbank is van oordeel dat er in zijn algemeenheid, gezien de mogelijke vergaande gevolgen in het kader van de oplegging van een straf of maatregel, in rapporten en reacties van (gedrags)deskundigen een stevig fundament dient te liggen alvorens te mogen aannemen dat een verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis. Een dergelijk stevig fundament heeft de rechtbank in het onderhavige geval niet gevonden.
Hoewel de deskundigen Gerritsen en Van Willigenburg stellig zijn in hun conclusie dat verdachte lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en daarover uitvoerig hebben gerapporteerd, kan de rechtbank er als gezegd niet om heen dat de deskundigen À Campo en Peters op hun beurt, ook nadat zij daar op zitting uitvoerig over zijn bevraagd, het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis bij verdachte gemotiveerd ontkennen. Daarin worden zij bevestigd door de deskundigen, hoewel hun onderzoek veel beperkter was, Ameling en Derksen.
Voorts plaatst de rechtbank bij de tweede rapportage van NIFP de kanttekening dat de daarin geconstateerde en door de NIFP-deskundigen benadrukte krenking, woede en devaluerende houding van verdachte voor een belangrijk deel ook verklaard zouden kunnen worden vanuit de positie waarin verdachte op dat moment verkeerde, namelijk het geconfronteerd worden met een TBS-advies (met dwangverpleging) waar hij het niet mee eens is, en waarin hij door andere deskundigen wordt gesteund.
Alles overziende, kan de rechtbank op basis van de opgemaakte rapportages en de daaruit voortgekomen controversies daarom niet eenduidig tot het oordeel komen dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis.
Een klinische observatie in het Pieter Baan Centrum (PBC) zou over het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis bij verdachte wellicht meer duidelijkheid hebben kunnen geven. De rechtbank kiest er echter voor verdachte niet door het PBC te doen observeren en over hem te laten rapporteren. Daarvoor zou aanleiding bestaan als de maatregel van TBS (mogelijk) is geïndiceerd vanwege een gevaar voor de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen.
De rechtbank heeft zich in dit verband de vraag gesteld of, veronderstellenderwijs dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken, er een verband bestaat tussen deze stoornis en het plegen van de tenlastegelegde feiten en, in het verlengde daarvan, of zonder klinische behandeling van die stoornis een gevaar voor herhaling van zedendelicten bestaat.
In dit verband hebben Derksen en de TMFI-rapporteurs zich kritisch uitgelaten over het door het NIFP geconstateerde verband tussen een persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en het gevaar voor herhaling van zedendelicten. Een dergelijk verband blijkt volgens hen niet uit wetenschappelijk onderzoek. De NIFP-rapporteurs hebben hier tegenover desgevraagd ter terechtzitting van 12 januari 2015 gesteld dat het verband weliswaar niet in grote groepen is aangetoond maar wel in hun klinische praktijk. Van Willigenburg heeft echter ook desgevraagd geantwoord dat het recidiverisico niet per se betrekking heeft op zedendelicten, maar ook op delicten waar macht en regie over anderen een rol spelen. Hiermee is voor de rechtbank, tegen de achtergrond van het ontbreken van een wetenschappelijk verband tussen genoemde stoornis en zedendelicten, onvoldoende komen vast te staan dat een eventuele persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken bij verdachte in verband staat met de bewezenverklaarde feiten en een gevaar voor herhaling van dergelijke feiten oplevert.
Bij het voorgaande komt nog dat, wederom veronderstellenderwijs dat sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken, alleen Gerritsen er op heeft gewezen dat in de reguliere gezondheidszorg positieve resultaten zijn bereikt van een behandeling van een dergelijke stoornis met een zogenoemd ‘hoge drukpan effect’. Voor het overige zijn de deskundigen het erover eens dat het zeer moeilijk is een persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken te behandelen.
Nu een verband tussen persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en zedendelicten onvoldoende is aangetoond en voorts onvoldoende is gebleken dat een klinische behandeling de enige reële mogelijk geeft recidivegevaar voortvloeiend uit die stoornis kan terugdringen, acht de rechtbank het niet opportuun verdachte te doen onderzoeken door het PBC.
Aangezien de rechtbank een stoornis bij verdachte niet heeft kunnen vaststellen en dus evenmin een verband tussen een stoornis en de bewezen verklaarde delicten, zal de rechtbank verdachte volledig toerekeningsvatbaar achten.
Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat de door verdachte gegeven verklaring voor zijn handelen, dat hij de delicten gepleegd zou hebben vanuit een gevoel van leegte en eenzaamheid, met behoefte aan contact, waarbij hij in het contact ook een zeker spelelement zag, naar het oordeel van de rechtbank geen afdoende verklaring geeft waarom hij gedurende een zo lange periode steeds opnieuw voornamelijk jonge jongens heeft bewogen tot seksuele handelingen en daarenboven ook nog een grote hoeveelheid kinderpornografische foto’s en films heeft gedownload. Zeker niet nu verdachte ook heeft verklaard dat hij de laatste twee jaar wel weer gelukkig was. Dat hij die laatste twee jaar slechts handelde uit gewoonte, is wel een uiterst magere verklaring voor het continue plegen van zulke ernstige feiten. De kardinale vraag waarom verdachte nu juist voor deze, strafbare en voor kinderen uiterst schadelijke, invulling van zijn gevoelens heeft gekozen, blijft daarmee onbeantwoord.
Op zichzelf genomen sluit de rechtbank dan ook, mede gezien de aard, maar zeker ook vanwege de duur en frequentie van de bewezen verklaarde feiten, het risico dat verdachte in de toekomst opnieuw tot strafbare feiten zal komen niet uit.
Er zijn evenwel ook omstandigheden die aan dit risico afdoen. Ten eerste spreekt geen van de deskundigen van een groot gevaar op herhaling. Daarnaast geldt dat de onderhavige strafzaak enorme consequenties voor verdachte heeft op alle vlakken van zijn leven, terwijl verdachte zich daar terdege van bewust is, alsook van wat hij nog meer kan verliezen indien verdachte in herhaling zou vallen. Hoewel hij soms moeite lijkt te hebben om dit te verwoorden, komt verdachte oprecht over in zijn spijt over hetgeen hij de kinderen heeft aangedaan. Hij lijkt in elk geval vastberaden te voorkomen dat hij opnieuw in de fout zal gaan. Daarbij zegt hij veel steun te ontlenen aan zijn naaste familie en goede vrienden en de gesprekken met een psycholoog bij De Waag en komt hij gemotiveerd over om meer inzicht in zichzelf te verkrijgen. Van betekenis in dit verband acht de rechtbank dat verdachte zelf hulp heeft gezocht bij De Waag. Tenslotte is van belang dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank is alles overziende van oordeel dat het gevaar voor herhaling op een maatschappelijk verantwoorde wijze kan worden beperkt door naast een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf tevens een groot voorwaardelijk strafdeel op te leggen, met een lange proeftijd en de bijzondere voorwaarden van een verplicht reclasseringscontact en een ambulante behandeling bij De Waag.
Het voorgaande brengt de rechtbank ertoe af te wijken van de eis van de officier van justitie. De raadsvrouw heeft gepleit voor een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest van ongeveer 1,5 jaar, maar daarvoor zijn de feiten naar het oordeel van de rechtbank te ernstig, zoals hiervoor uiteengezet.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[K1], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 1 en 33 bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op
€ 1.300,- euro(dertienhonderd euro)(immateriële schade). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 februari 2012) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van
[K1]voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[K12], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 1 en 34 bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op
€ 1.000,- euro(duizend euro)(immateriële schade). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 maart 2013) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van
[K12]voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[K20], niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor onder 1 en 34 bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op
€ 1.112,04 euro(elfhonderd en twaalf euro en vier eurocent)(materiële schade € 12,04, immateriële schade: € 1.100,-). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 september 2008) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van
[K20]voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte opgelegd.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 55, 57, 240b, 246, 247 en 248a van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 36 ten laste gelegde nietig, voor zover het betreft de alinea ‘* beschrijvingen van veertien afbeeldingen/screenshots en/of filmbestanden van niet geïdentificeerde slachtoffers (p. 050472 – 050473)’ en de daaronder weergegeven vijf gedachtestreepjes.
Verklaart het onder 5, 15 en 16 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35 en 36 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1, 3 en 21 bewezen verklaarde
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid
en
de eendaadse samenloop van:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen
en
door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en misleiding, een persoon waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen,
meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 17, 18, 19, 20, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31 en 32 bewezen verklaarde
De eendaadse samenloop van:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen
en
door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht en misleiding, een persoon waarvan hij weet dat deze de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, opzettelijk bewegen ontuchtige handelingen te plegen,
meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 33, 34 en 35 bewezen verklaarde
Een gewoonte maken van het vervaardigen en/of verwerven en in bezit hebben van een afbeelding – of een gegevensdrager, bevattende een afbeelding – van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken.
Ten aanzien van het onder 36 bewezen verklaarde
Een gewoonte maken van het verspreiden van een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
1 (één) jaar, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie)jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden:
-
Veroordeelde zal zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maken aan een strafbaar feit;
-
Veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden.
-
Veroordeelde zal medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
-
Veroordeelde dient zich onder toezicht te stellen van de reclassering. Daarbij moet betrokkene zich melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en dient hij zich te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft.
-
Veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen bij De Waag of soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij betrokkene zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft aan de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van
[K1], toe tot
€ 1.300,-(dertienhonderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 februari 2012) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [K1] voornoemd. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [K1] aan de Staat
€ 1.300, -(dertienhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (28 februari 2012) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van
23dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[K12], toe tot
€ 1.000,- euro(duizend euro) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 maart 2013) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [K12] voornoemd. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [K12] aan de Staat
€ 1.000,- euro(duizend euro) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (29 maart 2013) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van
20dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[K20], toe tot
€ 1.112,04 euro(elfhonderd en twaalf euro en vier eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 september 2008) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [K20] voornoemd. Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [K20] aan de Staat
€ 1.112,04 euro(elfhonderd en twaalf euro en vier eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 september 2008) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van
20dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Piena, voorzitter,
mrs. C.F. de Lemos Benvindo en A.R.P.J. Davids, rechters,
in tegenwoordigheid van B. de Hoogh, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 februari 2015.