Overwegingen
Relevante feiten en standpunten
1. Eiser is geboren in 1947. De echtgenote van eiser is geboren in 1955.
2. Eiser heeft sedert 1969 in Nederland gewoond. Op 13 september 1972 is hij gehuwd met [echtgenote]. Zijn echtgenote is in Nederland komen wonen op 3 mei 1976. In maart 1987 zijn beiden verhuisd naar Marokko.
3. Van 1987 tot 1 januari 2000 is eiser, op grond van het feit dat hij een Nederlandse arbeidsongeschiktheidsuitkering ontving, verplicht verzekerd gebleven voor de Nederlandse volksverzekeringen.
4. Deze verzekering is per 1 januari 2000 als gevolg van een wetswijziging vervallen. Eiser heeft zich vervolgens per diezelfde datum vrijwillig verzekerd voor de AOW.
5. Op deze zaak is, gelet op het overgangsrecht van deel C, artikel 1, van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing zoals deze wet luidde tot en met 31 december 2012. Het in beroep bestreden besluit is namelijk bekend gemaakt vóór 1 januari 2013.
6. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AOW is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene, die ingezetene is, dan wel die geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen. Ingevolge het derde lid van dit artikel kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.
7. Ingevolge artikel 13, tweede lid, aanhef en onder a, van de AOW dient voor elk kalenderjaar dat de echtgenoot van de pensioengerechtigde na het bereiken van de 15-jarige leeftijd, doch vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd van de pensioengerechtigde, niet verzekerd is geweest een korting van 2% te worden toegepast op de toeslag.
8. Artikel 21, eerste lid, van het Algemeen verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (hierna: het NMV), luidde tot 1 november 2004 als volgt:
“Bij de berekening van het krachtens de Nederlandse wettelijke regelingen aan een verzekerde man verschuldigde ouderdomspensioen, worden de tijdvakken van het woonachtig zijn in Marokko welke vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd door diens echtgenote gedurende hun huwelijk zijn vervuld, als tijdvakken van verzekering beschouwd, voor zover zij samenvallen met door de verzekerde man volgens de Nederlandse wettelijke regelingen vervulde tijdvakken van verzekering.”
9. De tekst van artikel 21 van het NMV is gewijzigd bij verdrag van 30 september 1996, dat in werking is getreden op 1 november 2004. Sindsdien luidt het artikel als volgt:
1. De in artikel 13, eerste lid, van de AOW bedoelde korting is niet van toepassing op de voor de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag gelegen tijdvakken gedurende welke de echtgenote of weduwe van de rechthebbende na het bereiken van de 15-jarige leeftijd en voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd niet verzekerd was krachtens de voornoemde wettelijke regeling terwijl zij, gedurende haar huwelijk, op het grondgebied van het Koninkrijk Marokko woonde, voor zover deze tijdvakken overeenkomen met de door haar echtgenoot krachtens deze wettelijke regeling vervulde tijdvakken van verzekering.
2. De in artikel 13, tweede lid, van de AOW bedoelde korting is niet van toepassing op de voor de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag gelegen tijdvakken gedurende welke de echtgenote van de rechthebbende na het bereiken van de 15-jarige leeftijd en voor het bereiken van de 65-jarige leeftijd niet verzekerd was krachtens de voornoemde wettelijke regeling terwijl zij, gedurende haar huwelijk, op het grondgebied van het Koninkrijk Marokko woonde, voor zover deze tijdvakken overeenkomen met de door haar echtgenoot krachtens deze wettelijke regeling vervulde tijdvakken van verzekering.
3. In afwijking van het bepaalde in artikel 45, eerste lid, van de AOW en in artikel 47, eerste lid, van de AWW (Algemene Weduwen- en Wezenwet), is de op het grondgebied van het Koninkrijk Marokko wonende echtgenoot van een werknemer die onderworpen is aan het stelsel van verplichte verzekering uitsluitend bevoegd zich krachtens deze wettelijke regelingen vrijwillig te verzekeren over tijdvakken gelegen na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag, gedurende welke de werknemer krachtens deze wettelijke regelingen verplicht verzekerd is. Deze bevoegdheid eindigt op de dag waarop het tijdvak van verplichte verzekering van de werknemer eindigt. Deze bevoegdheid eindigt echter niet wanneer de verplichte verzekering van de werknemer onderbroken is ten gevolge van het overlijden van de werknemer en wanneer de bovengenoemde echtgenoot slechts een pensioen ontvangt krachtens de AWW. In ieder geval eindigt de bevoegdheid zich vrijwillig te verzekeren op de dag waarop de vrijwillig verzekerde de leeftijd van 65 jaar bereikt.
De premie voor de bovengenoemde vrijwillige verzekering, verschuldigd door de echtgenoot van een werknemer die onmiddellijk voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag volgens de AOW en de AWW verplicht verzekerd was, wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde met betrekking tot de vaststelling van de premie voor de verplichte verzekering, met dien verstande dat de inkomsten van de echtgenoot in dit geval geacht worden in Nederland te zijn ontvangen.
De premie voor de echtgenoot van een werknemer die op of na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag verplicht verzekerde is geworden, wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde met betrekking tot de vaststelling van de premie voor de vrijwillige verzekering ingevolge de AOW en de AWW.
4. De in het voorgaande lid bedoelde bevoegdheid wordt slechts verleend:
- indien de genoemde echtgenoot van de werknemer de Sociale Verzekeringsbank binnen een termijn van ten hoogste een jaar, volgend op het begin van het tijdvak van verplichte verzekering van laatstgenoemde in kennis heeft gesteld van zijn voornemen vrijwillig premie te betalen;
- indien de genoemde echtgenoot van de werknemer, die op de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag of onmiddellijk voorafgaand aan die datum verplicht verzekerde is geworden, de Sociale Verzekeringsbank binnen een termijn van ten hoogste een jaar, te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van de genoemde wijziging, in kennis heeft gesteld van zijn voornemen vrijwillig premie te betalen.”
10. Voorts is sinds 1 november 2004 artikel 3 van het bij het NMV behorende Slotprotocol van kracht. Dit artikel luidt als volgt:
a. “De in artikel 21, derde lid, van het Verdrag bedoelde bevoegdheid zich vrijwillig te verzekeren is voorbehouden aan de eerste echtgenoot van de verzekerde:
- hetzij op de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag, indien deze persoon onmiddellijk voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag onderworpen was aan het stelsel van verplichte verzekering ingevolge de AOW/AWW;
- hetzij op de datum waarop deze persoon verplicht verzekerde ingevolge de AOW/AWW is geworden, indien deze datum de datum is van inwerkingtreding van dit Verdrag, of indien deze datum valt na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag.
b. Het eerste en het tweede lid van artikel 21 van het Verdrag zijn slechts van toepassing op de echtgenoot die zich vrijwillig heeft verzekerd krachtens het derde lid van artikel 21 van het Verdrag.”
11. Het beroep richt zich tegen verweerders besluit dat er geen AOW-toeslag is opgebouwd voor eisers echtgenote over de periode 2000 tot juli 2012. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de vrijwillige verzekering van eiser voor de toeslag niet als basis kan dienen voor het aanmerken van de periode vanaf 1 januari 2000 als verzekerd huwelijks tijdvak. Artikel 21, tweede lid, van het NMV doelt op verplichte verzekering en niet op vrijwillige verzekering. De echtgenote van eiser had na het beëindigen van de verplichte verzekering, bij het vertrek uit Nederland, zelf een vrijwillige verzekering kunnen afsluiten, maar dat heeft ze niet gedaan.
12. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat voor de toeslag ook de jaren vanaf 1 januari 2000, tot en met 30 juni 2012, aangemerkt moeten worden als (verzekerde) huwelijkse tijdvakken, dit gelet op de tekst van artikel 21 van het NMV en het beleid van verweerder ter zake. Ten aanzien van de periode vanaf 1 november 2004 heeft eiser primair aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de verdragswijziging per die datum. Het lag op de weg van verweerder dit kenbaar te maken. Nu dit niet is gebeurd dient deze periode als verzekerd tijdvak te worden aangemerkt. Subsidiair heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat zijn echtgenote zich alsnog met terugwerkende kracht vrijwillig dient te kunnen verzekeren. Eiser heeft zich voorts beroepen op het vertrouwensbeginsel en het non-discriminatiebeginsel.
13. Lopende de procedure en ter zitting hebben partijen, mede naar aanleiding van vragen van de rechtbank, onder meer met betrekking tot de betekenis voor deze zaak van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de Raad) van 31 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:268, hun standpunten nader toegelicht dan wel aangevuld. De rechtbank zal hier in het navolgende verder op ingaan. 14. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het bepalen van de toeslag huwelijkse tijdvakken als verzekerde tijdvakken heeft aangenomen over de periode waarin eiser verplicht verzekerd was voor de volksverzekeringen, dus vanaf de datum van het huwelijk tot 1 januari 2000. Het geschil betreft de vraag of verweerder terecht heeft besloten dat de periode van vrijwillige verzekering van eiser, van 1 januari 2000 tot en met 30 juni 2012, geen aanspraak kan geven op honorering van huwelijkse tijdvakken. De aanvankelijk tevens toegepaste generieke korting op de toeslag is thans geen geschilpunt meer.
15. De AOW is een verzekering voor personen die in Nederland wonen of werken.
Naast deze hoofdregel bestond er ook een bijzondere regeling voor personen die niet of niet meer in Nederland woonden of werkten, maar in het buitenland verbleven met een Nederlandse uitkering. Onder voorwaarden waren ook zij verzekerd op grond van de AOW.
Eiser heeft in het verleden gewoond en gewerkt in Nederland, en is daarna met een arbeidsongeschiktheidsuitkering teruggekeerd naar Marokko. Hij bleef daardoor verplicht verzekerd op grond van de bijzondere regeling voor dergelijke gevallen.
16. Op 1 januari 2000 is die bijzondere regeling echter vervallen. Degenen die tot aan die datum verzekerd waren, werden in de gelegenheid gesteld in plaats daarvan een vrijwillige verzekering af te sluiten. Eiser heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.
17. Het geschil betreft de vraag of verweerder terecht heeft besloten dat de periode van vrijwillige verzekering van eiser, vanaf 1 januari 2000, geen aanspraak kan geven op AOW-toeslag door middel van honorering van huwelijkse tijdvakken voor zijn echtgenote. Hieromtrent overweegt de rechtbank het volgende.
18. Tot 1 april 1985 maakte de AOW onderscheid in pensioenaanspraken tussen mannen en vrouwen. Gehuwde vrouwen (zoals de echtgenote van eiser) hadden geen recht op een eigen pensioen. Hun echtgenoot kreeg daarvoor in de plaats een hoger pensioen omdat hij was gehuwd. Het NMV sloot aan op die regeling.
19. Per 1 april 1985 is de AOW echter gewijzigd. Vanaf die datum hebben vrouwen en mannen, of zij gehuwd zijn of niet, een eigen recht verkregen op een ouderdomspensioen.
Het lag in de bedoeling van verdragspartijen om het NMV aan de gewijzigde AOW aan te passen. Die wijziging van het NMV is in 1996 tot stand gekomen, maar eerst op 1 november 2004 in werking getreden.
20. Naar de Raad bij herhaling heeft uiteengezet (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 oktober 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU5798) bevatte het NMV voor 1 november 2004 geen bepalingen die ertoe leidden dat een gehuwde vrouw, van wie de man verzekerd is voor de AOW, uit dien hoofde eveneens verzekerd was voor de AOW. De vrouw kon aan het verdrag noch tijdens het huwelijk noch na een eventuele beëindiging daarvan, een zelfstandig recht op pensioen ontlenen. Zij had dus geen eigen recht. Wel werden bij de berekening van het gehuwdenpensioen van de man, waarin de AOW vóór 1 april voorzag, tijdvakken van het huwelijk waarin de man verzekerd was geweest, voor de vrouw als verzekerde tijdvakken in aanmerking genomen. 21. Na de wijziging van de AOW per 1 april 1985, waarbij voor de gehuwde vrouw een zelfstandig recht op ouderdomspensioen werd geïntroduceerd, is de Svb het (oude) NMV beleidsmatig gaan toepassen op een wijze die de verdragsvoordelen onder de “oude” AOW zo dicht mogelijk benaderde. Als gevolg hiervan werden de huwelijkse tijdvakken gehonoreerd in de toeslag van de man zolang de vrouw de 65-jarige leeftijd nog niet had bereikt, en in het ouderdomspensioen van de vrouw zodra zij deze leeftijd had bereikt.
22. Daarmee stelde de Svb de positie van de Marokkaanse gehuwde vrouw echter niet gelijk aan die van de man. Het verdrag voorzag ook niet in die gelijkstelling.
23. Deze omschreven beleidsmatige toepassing van artikel 21 van het NMV door de Svb is voorgelegd aan de Raad, en die oordeelde dat die toepassing rechtmatig was (zie wederom de uitspraak van 28 oktober 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AU5798). 24. Bij het per 1 november 2004 in werking getreden wijzigingsverdrag is de in het NMV (oud) neergelegde regeling inzake huwelijkse tijdvakken vervangen door een regeling die het voor in Marokko wonende echtgenoten mogelijk maakt om een onafhankelijk recht op een individueel ouderdomspensioen te verkrijgen door zich – binnen een gestelde aanmeldtermijn – vrijwillig te verzekeren.
25. Naar de Raad heeft geoordeeld in zijn uitspraak van 29 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:719, moet deze wijziging met betrekking tot de huwelijkse tijdvakken worden gezien als een (gedeeltelijke) opzegging van het oude verdrag. Dat betekent ingevolge artikel 39 van het NMV (oud) dat rechten die zijn opgebouwd vóór de wijziging niet verloren mochten gaan en dat voor 1 november 2004 opgebouwde huwelijkse tijdvakken dus moesten worden meegenomen bij de berekening van het AOW-pensioen of de AOW-toeslag. Ook degenen die geen vrijwillige verzekering hadden afgesloten worden door artikel 39 van het NMV (oud) beschermd, aldus de Raad. 26. In de visie van verweerder geldt de hier geschetste regelgeving (inclusief de beleidsmatige toepassing ervan) en rechtspraak alleen voor tijdvakken die zijn opgebouwd gedurende de periode van verplichte verzekering en heeft zij geen betrekking op de periode waarin de betrokkene vrijwillig verzekerd was. Volgens verweerder verschilt (de uitleg van) artikel 21 van het NMV van artikel 24 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije inzake sociale zekerheid (NTV).
27. Laatstgenoemd artikel was aan de orde in de uitspraak van de Raad van 31 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:268. Daarin heeft de Raad overwogen dat artikel 24 van het NTV op grond van artikel 31, eerste lid, van het Weens verdragenverdrag moet worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van deze bepaling met inachtneming van de context en in het licht van voorwerp en doel van het NTV. De Raad acht reeds de tekst van artikel 24 duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Hij overweegt: “Artikel 24 van het Verdrag spreekt van een “verzekerde” ingevolge de Nederlandse wettelijke regeling inzake ouderdomsverzekering en niet van een “verplicht verzekerde”. Voor de toepassing van het Verdrag is in artikel 1, aanhef onder l, van het Verdrag bovendien gestipuleerd dat de term “tijdvakken van verzekering” niet alleen tijdvakken van arbeid omvat maar ook tijdvakken van premiebetaling, welke als tijdvakken van verzekering worden omschreven of in aanmerking genomen in de wetgeving waaronder die tijdvakken zijn vervuld. Ten tijde van het sluiten van het Verdrag bestond ingevolge het toen geldende artikel 35 van de AOW ook al de mogelijkheid om een vrijwillige verzekering af te sluiten en werden deze tijdvakken van premiebetaling aangemerkt als tijdvakken van verzekering. In artikel 24 noch elders in het Verdrag zijn deze tijdvakken van vrijwillige verzekering uitgesloten van de voor medeverzekering in aanmerking te nemen “tijdvakken van verzekering”. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien waarom een in Turkije wonende huwelijkspartner op grond van het Verdrag niet tevens rechten kan ontlenen aan de vrijwillige verzekering van de partner.”
De Raad ziet in de tekst, noch in de toelichtende nota daarbij noch in de context dan wel in het licht van voorwerp en doel van het NTV aanknopingspunten voor het standpunt dat met artikel 24 van het NTV enkel is beoogd de situatie te regelen dat de echtgenoot in Nederland woonde, en derhalve verplicht verzekerd was terwijl zijn echtgenote in Turkije woonde en dus niet voor de AOW verzekerd was. Dit leidt tot het oordeel dat de echtgenote van een vrijwillig verzekerde over de tijdvakken waarin zij met laatstgenoemde was gehuwd, als meeverzekerd moest worden aangemerkt.
28. De vraag is vervolgens of deze door de Raad gegeven uitleg van artikel 24 van het NTV ook moet worden gegeven aan artikel 21 van het NMV, zoals dit luidt sedert 1 november 2004.
Hierbij stelt de rechtbank voorop, dat de beide verdragen historisch gezien tegen een vergelijkbare achtergrond zijn ontstaan, maar dat het wel gaat om aparte, bilaterale verdragen die in tekst en bedoeling van elkaar kunnen verschillen. De regeling in het verdrag met Turkije en de daaraan gegeven uitleg is dan ook niet rechtstreeks toepasselijk op het verdrag met Marokko. Dat verdrag zelf moet in ogenschouw worden genomen.
29. Kijkend naar de tekst van artikel 21 van het NMV (oud) overweegt de rechtbank dat hieruit niet blijkt dat bij het aanmerken van huwelijkse tijdvakken een verschil wordt gemaakt tussen verplichte en vrijwillige verzekering.
Evenals artikel 24 van het NTV spreekt artikel 21 van het NMV (oud) over “tijdvakken van verzekering” van de verzekerde echtgenoot.
30. Anders dan het NTV is in het NMV echter niet omschreven wat onder “tijdvakken van verzekering” wordt verstaan. Voor het overige verschillen de artikelen 24 van het NTV en 21 van het NMV van elkaar waar het de verzekeringspositie van de in Marokko dan wel in Turkije wonende huwelijkspartner betreft.
In artikel 24 van het NTV is bepaald dat de in Turkije wonende echtgenote van een Nederlandse AOW-verzekerde “eveneens verzekerd” is.
Van een dergelijke, gelijkstellende verzekeringspositie is in het NMV geen sprake. De in Marokko wonende echtgenote wordt niet zelf verzekerd geacht. Haar eventuele recht op ouderdomspensioen op grond van artikel 21, eerste lid, ontleent zij tot 1 januari 2000 niet rechtstreeks aan het verdrag maar (mede) aan de beleidsmatige toepassing daarvan. Wat betreft systematiek vertonen beide verdragsbepalingen daarmee dusdanige verschillen dat artikel 21 van het NMV niet op eenzelfde manier moet worden uitgelegd als artikel 24 van het NTV.
31. Naar het oordeel van de rechtbank biedt de tekst van artikel 21 van het NMV, zoals die luidde tot 1 november 2004, als zodanig geen aanknopingspunten voor het oordeel dat ook de periode van vrijwillige verzekering van eiser aanspraak geeft op honorering van huwelijkse tijdvakken bij het vaststellen van de toeslag. Dergelijke aanknopingspunten heeft de rechtbank evenmin gevonden in de context dan wel in het licht van voorwerp en doel van het NMV. Uit de toelichtende nota’s bij het oorspronkelijke en het wijzigingsverdrag is hieromtrent niets naders af te leiden.
De rechtbank verwijst in dit kader voorts naar haar uitspraak van 30 oktober 2008, ECLI:NL:RBAMS:2008:BG4900 alsmede naar hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de achtergrond van artikel 21 van het NMV in relatie tot de AOW. Daaraan voegt de rechtbank nog toe, dat indien zou worden aangenomen dat ook een periode van vrijwillige verzekering van eiser aanspraak geeft op honorering van huwelijkse tijdvakken, dat zou betekenen dat die vrijwillige verzekering feitelijk een grotere omvang zou hebben dan die onder de AOW. Die AOW-verzekering creëert immers alleen toekomstige aanspraken voor de verzekerde zelf, en niet voor zijn echtgenote. Een beleidsmatige toepassing van artikel 21 van het NMV waarbij ook de aanspraken van de echtgenote zouden zijn gekoppeld aan de vrijwillige verzekering van de echtgenoot, zou dan in strijd komen met de nationale wet, terwijl daarvoor een uitdrukkelijke grondslag in het verdrag ontbreekt.
Er is verder geen rechtsregel aan te wijzen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat verweerder dit beleid ook ten aanzien van de vrijwillig verzekerde tijdvakken had moeten toepassen. Verweerder was daartoe dan ook niet gehouden.
32. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder hem of zijn echtgenote in 2000 had moeten informeren over dit gevolg van de wetswijziging voor de positie van eisers echtgenote. Zij had zich dan alsnog vrijwillig kunnen verzekeren of tijdig een andere vorm van aanvullende oudedagsvoorziening kunnen regelen.
33. Verweerder heeft naar voren gebracht dat hij niet de beschikking had over gegevens van alle betrokkenen, dat eiser destijds een WAO-uitkering ontving en dat het toenmalige GAK (nu: UWV) in zijn geval belast was met de informatievoorziening omtrent het vervallen van de verplichte verzekering.
34. De rechtbank overweegt dat uit de gedingstukken, waaronder stukken voorlichtingsmateriaal van destijds, ten aanzien van de (gevolgen van de) gewijzigde nationale wetgeving per 1 januari 2000 op geen enkele wijze valt af te leiden dat de positie van de in Marokko wonende echtgenote destijds onder ogen is gezien.
Verweerder heeft ter zitting ook bevestigd dat de personen die werden getroffen door de feitelijke geringere omvang van hun verzekeringsaanspraken, hierover ook van de zijde van verweerder niet zijn geïnformeerd en dit niet hebben kunnen voorzien.
De rechtbank neemt dan ook als vaststaand aan dat eiser en zijn echtgenote in 2000 niet zijn geïnformeerd op dit punt, terwijl die informatie wel gegeven had kunnen worden.
35. Verweerders gemachtigde heeft ter zitting desgevraagd verklaard, dat het voor de inhoud van het bestreden besluit geen verschil zou hebben gemaakt indien eiser wel zou zijn geïnformeerd, omdat zijn echtgenote zichzelf in 2000 niet vrijwillig kon verzekeren voor de AOW.
36. De rechtbank volgt verweerder hierin. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat op grond van de artikelen 34 en 35 van de AOW een vrijwillige verzekering direct moet aansluiten op een voorliggende periode van verplichte verzekering. Is er geen voorliggende periode van verplichte verzekering voor de betrokkene, dan is een vrijwillige verzekering dus niet mogelijk.
37. Zoals blijkt uit hetgeen hiervóór is overwogen, is de echtgenote van eiser, met uitzondering van de periode 1976-1987 waarin zij in Nederland woonachtig was, niet verzekerd geweest op grond van de AOW. Weliswaar moet op grond van het NMV en de beleidsmatige toepassing ervan bij de hoogte van het ouderdomspensioen en de toeslag rekening gehouden worden met huwelijkse tijdvakken van haar, maar dat levert voor haar buiten de periode van 3 mei 1976 tot en met 22 maart 1987 niet een eigen verzekering op. Eisers echtgenote had bij haar vertrek uit Nederland in 1987 een vrijwillige verzekering kunnen afsluiten, maar niet daarna. Haar situatie verschilt in dit opzicht van die van eiser, die tot 1 januari 2000 wel verzekerd was, en daardoor aansluitend een vrijwillige verzekering kon afsluiten.
Omdat van een eigen verzekering van eisers echtgenote geen sprake meer was, kon zij, anders dan haar echtgenoot, in 2000 geen vrijwillige verzekering afsluiten.
Een informeren van eiser of zijn echtgenote in 2000 had dus niet kunnen leiden tot het alsnog meetellen van AOW-tijdvakken voor eisers echtgenote vanaf 1 januari 2000.
38. Met ingang van 1 november 2004 is een andere situatie aan de orde, nu vanaf dat moment het gewijzigde NMV van kracht is. De tekst van het nieuwe artikel 21 van het NMV is wel duidelijk. Op grond van dit artikel en artikel 3 van het Slotprotocol wordt de mogelijkheid geboden aan de in Marokko wonende echtgenoot/echtgenote van een verplicht verzekerde om zich vrijwillig te verzekeren. Hier wordt dus een aparte regeling in het NMV opgenomen voor de vrijwillige verzekering van de in Marokko wonende echtgenote van een verzekerde.
39. Naar ter zitting ook is besproken bestaat die mogelijkheid voor de echtgenote van eiser echter niet (meer), reeds omdat de hiervoor geldende aanmeldingstermijn is verstreken.
De stelling van eiser dat hij van de mogelijkheid van vrijwillige verzekering niet op de hoogte was, maakt dat niet anders. Het gaat hier niet om een wetswijziging, maar om een verdragswijziging, waarvoor Marokko en Nederland beide verantwoordelijk zijn. In zijn uitspraak van 29 juli 2011 zag de Raad zich ook met deze vraag geconfronteerd. De Raad heeft daarover geoordeeld dat ten aanzien van de informatievoorziening omtrent de verdragswijziging per 1 november 2004 ook op de Marokkaanse overheid een verantwoordelijkheid rust om haar onderdanen, zeker wanneer die in Marokko wonen, voor te lichten. Eiseres kan daarom niet een beroep doen op een gebrek aan voorlichting vanuit Nederland met betrekking tot die verdragswijziging.
40. Nu geen sprake is van de na 1 november 2004 vereiste vrijwillige verzekering heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat er geen grondslag is om de na deze datum gelegen huwelijkse tijdvakken in aanmerking te nemen als verzekerde tijdvakken voor de toeslag van eiser.
41. In het kader van het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft eiser verwezen naar een brochure van verweerder uit november 2000. Deze betreft algemene informatie over de Wet beperking export uitkeringen en niet de vrijwillige verzekering als zodanig. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat hiermee geen sprake is van een uitdrukkelijke, ongeclausuleerde toezegging dat de huwelijkse tijdvakken in de gehele periode van vrijwillige verzekering zullen worden gehonoreerd. Het beroep slaagt niet.
42. Hetgeen eiser overigens in beroep heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking gelet op de gronden die eiser ter zitting heeft laten vallen.
43. Eiser moet in het ongelijk worden gesteld. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
44. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht is geen aanleiding.