ECLI:NL:CRVB:2014:268

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2014
Publicatiedatum
31 januari 2014
Zaaknummer
12-1238 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering voor AOW van in Turkije wonende echtgenote van vrijwillig verzekerde echtgenoot

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de AOW-verzekering van een in Turkije woonachtige vrouw, appellante, die rechten claimde op basis van de vrijwillige verzekering van haar overleden echtgenoot. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellante geen rechten kon ontlenen aan de vrijwillige verzekering van haar echtgenoot, die van 1 januari 2000 tot 14 mei 2007 vrijwillig verzekerd was voor de AOW. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat appellante op grond van artikel 24 van het Verdrag tussen Nederland en Turkije inzake sociale zekerheid geen rechten kon ontlenen aan de periode waarin haar echtgenoot vrijwillig verzekerd was. De Raad concludeerde dat appellante, gezien de premies die haar echtgenoot had betaald, ook verzekerd was voor de AOW gedurende de genoemde periode. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en herroept het besluit van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) voor zover appellante hierin niet verzekerd was geacht voor de AOW van 1 januari 2000 tot en met 14 mei 2007. Tevens werd de Svb veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 487,-. De uitspraak benadrukt de interpretatie van het begrip 'verzekerde' in het kader van het Verdrag en de rechten van in het buitenland wonende echtgenoten van vrijwillig verzekerden.

Uitspraak

12/1238 AOW
Datum uitspraak: 31 januari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
26 januari 2012, 11/4993 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (Turkije) (appellante)
De Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. N. Türkkol heeft zich gesteld als gemachtigde van appellante.
Desgevraagd heeft de Svb een nadere zienswijze gegeven en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2013. Namens appellante is verschenen mr. Türkkol. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.Y. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante, geboren op [in 1] 1947, is steeds woonachtig geweest in Turkije. Zij is gehuwd geweest met [naam echtgenoot], geboren op [in 2] 1942 ([naam echtgenoot]). Vanaf 8 april 1970 heeft [naam echtgenoot] in Nederland gewoond en gewerkt. Op enige moment gelegen voor
1 januari 2000 is hij teruggekeerd naar Turkije, maar bleef hij verplicht verzekerd voor de Algemene Ouderdomswet (AOW) en de Algemene nabestaandenwet (ANW). Na de wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring der verzekerden volksverzekeringen 1999 (Stb. 1998, 746; KB 746) per 1 januari 2000 heeft [naam echtgenoot] zich aansluitend, met ingang van 1 januari 2000, vrijwillig verzekerd voor de AOW en de ANW. Hij is vrijwillig verzekerd gebleven ingevolge de AOW tot [in 2] 2007, de dag dat hij 65 jaar werd. Daarna is de vrijwillige verzekering ingevolge de ANW voortgezet.
1.2. Op 26 mei 2008 is [naam echtgenoot] overleden. Met ingang van deze datum is aan appellante een nabestaandenuitkering op grond van de ANW toegekend. Deze uitkering is beëindigd per
1 maart 2012, omdat appellante in die maand 65 jaar werd.
2.1. Bij besluit van 27 juni 2011 heeft de Svb aan appellante met ingang van maart 2012 een pensioen voor een alleenstaande ingevolge de AOW toegekend van 60% van het volledige AOW-pensioen. Daarbij is overwogen dat appellante niet in aanmerking komt voor het maximale bedrag omdat zij tussen haar 15e en 65e verjaardag niet elk jaar pensioen heeft opgebouwd.
2.2. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt. Volgens appellante was zij ook verzekerd voor de periode van 1 januari 2000 tot [in 1] 2012. Het bezwaar is bij besluit van 23 september 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Omdat appellante in genoemde periode niet in Nederland woonde of werkte, was zij niet verzekerd op grond van de AOW noch op grond van KB 746. Op grond van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Turkije inzake sociale zekerheid (Trb. 1968, 23; Verdrag) kunnen alleen tijdvakken van verplichte verzekering van de AOW-verzekerde leiden tot medeverzekering van de in Turkije wonende huwelijkspartner. Aan de vrijwillige verzekering van [naam echtgenoot] kan appellante op grond van het Verdrag dan ook geen rechten ontlenen. Zelf is zij ook niet vrijwillig verzekerd geweest voor de AOW vanaf 1 januari 2000.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. Niet is gebleken dat appellante vanaf 1 januari 2000 vrijwillig verzekerd is geweest voor de AOW. Op grond van artikel 24 van het Verdrag kon appellante geen rechten ontlenen aan de periode waarin [naam echtgenoot] vrijwillig verzekerd was.
4.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij voor de AOW verzekerd wil zijn vanaf het jaar 2000 vanwege door [naam echtgenoot] nadien voor de vrijwillige verzekering betaalde premies.
4.2.
De Svb heeft zich op het standpunt gesteld dat de in artikel 24 van het Verdrag genoemde “verzekerde” de “verplicht verzekerde” is en niet de “vrijwillig verzekerde”. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de Svb verwezen naar een brief van het Ministerie van Sociale zaken en werkgelegenheid van 27 maart 2007. Verder heeft de Svb aangevoerd dat appellante nooit een gewezen verzekerde is geweest in de zin van het inmiddels vervallen artikel 45 van de AOW dan wel het huidige artikel 34 van de AOW zodat zij noch onder de oude bepalingen noch onder de nieuwe bepalingen in aanmerking komt voor toelating tot de vrijwillige verzekering.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Aan de orde is de vraag of de Svb appellante terecht niet verzekerd heeft geacht voor de AOW in de periode van 1 januari 2000 tot [in 1] 2012 en meer in het bijzonder of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat appellante op grond van artikel 24 van het Verdrag geen rechten kan ontlenen aan de tijdvakken van vrijwillige verzekering van [naam echtgenoot].
5.2.1.
Artikel 1, aanhef en onder l, van het Verdrag luidt:
“1. Voor de toepassing van dit Verdrag:
(…)
l. omvat de term „tijdvakken van verzekering” de tijdvakken van premiebetaling of van arbeid, welke als tijdvakken van verzekering worden omschreven of in aanmerking genomen in de wetgeving waaronder die tijdvakken zijn vervuld, alsook alle daarmede gelijkgestelde tijdvakken, voor zover zij door die wetgeving als gelijkwaardig met de tijdvakken van verzekering of van arbeid worden erkend; (…)”
5.2.2.
In artikel 24 van het Verdrag staat:
“De in Turkije wonende echtgenote, beneden de leeftijd van 65 jaar, van een verzekerde ingevolge de Nederlandse wettelijke regeling inzake ouderdomsverzekering is eveneens verzekerd, behoudens, al naar gelang het geval, over het tijdvak:
a. gedurende hetwelk zij tevens tijdvakken van verzekering heeft vervuld krachtens een Turkse regeling van verplichte ouderdomsverzekering;
b. gedurende hetwelk zij op grond van een zodanige regeling een ouderdomspensioen geniet.”
5.3.1.
In een brief, gedateerd 12 maart 2007, heeft de Svb het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vragen gesteld over de uitleg van artikel 24 van het Verdrag. In deze brief staat onder meer:
“Uit de tekst van het verdrag en toelichting daarop is niet af te leiden dat de tijdvakken van medeverzekering beperkt moeten worden tot tijdvakken die samenvallen met tijdvakken van verplichte verzekering van de huwelijkspartner. Voordat de gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de AOW werd doorgevoerd speelde deze vraag niet omdat een gehuwde vrouw toen was meeverzekerd met de vrijwillig verzekerde man.
Naar onze mening is dit argument niet sterk genoeg om thans geen tijdvakken van medeverzekering te honoreren over tijdvakken van vrijwillige verzekering, nu de tekst van artikel 24 NTV spreekt over tijdvakken van verzekering en niet over tijdvakken van verplichte verzekering.”
5.3.2.
In een brief van 27 maart 2007 heeft het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geantwoord met onder meer de volgende passage:
“Artikel 24 van het NTV is indertijd in het Verdrag opgenomen om de situatie te regelen dat de echtgenoot in Nederland woonde, en derhalve verplicht verzekerd was voor de AOW, terwijl zijn echtgenote in Turkije woonde en dus niet voor de AOW verzekerd was. In deze situatie werd het billijk geacht dat de in Turkije wonende echtgenote eveneens verzekerd zou zijn voor de AOW. Gezien deze achtergrond is de in artikel 24 genoemde “verzekerde ingevolge de Nederlandse wettelijke regeling inzake ouderdomsverzekering” de verplicht verzekerde (die in Nederland woonde en verzekerd was) en niet de vrijwillig verzekerde”
5.4.
De in 5.1 opgeworpen vraag betreft de uitleg van artikel 24 van het Verdrag. Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de maatstaven van de artikelen 31 en 32 van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht van 23 mei 1969 (Trb. 1972, 51, Trb. 1985, 79), welke artikelen in lijn zijn met de algemene volkenrechtelijke interpretatieregels zoals deze golden ten tijde van het sluiten van het Verdrag in 1966 (zie in die zin HR 10-07-2009, LJN BI3450; HR 18-12-2009, LJN BI6315). Op grond van artikel 31 lid 1 van het Verdrag van Wenen moet artikel 24 van het Verdrag worden uitgelegd overeenkomstig de gewone betekenis van de termen van deze bepaling met inachtneming van de context en in het licht van voorwerp en doel van het Verdrag.
5.5.
De tekst van artikel 24 van het Verdrag, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder l, van het Verdrag, is duidelijk en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar. Artikel 24 van het Verdrag spreekt van een “verzekerde” ingevolge de Nederlandse wettelijke regeling inzake ouderdomsverzekering en niet van een “verplicht verzekerde”. Voor de toepassing van het Verdrag is in artikel 1, aanhef onder l, van het Verdrag bovendien gestipuleerd dat de term “tijdvakken van verzekering” niet alleen tijdvakken van arbeid omvat maar ook tijdvakken van premiebetaling, welke als tijdvakken van verzekering worden omschreven of in aanmerking genomen in de wetgeving waaronder die tijdvakken zijn vervuld. Ten tijde van het sluiten van het Verdrag bestond ingevolge het toen geldende artikel 35 van de AOW ook al de mogelijkheid om een vrijwillige verzekering af te sluiten en werden deze tijdvakken van premiebetaling aangemerkt als tijdvakken van verzekering. In artikel 24 noch elders in het Verdrag zijn deze tijdvakken van vrijwillige verzekering uitgesloten van de voor medeverzekering in aanmerking te nemen “tijdvakken van verzekering”. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien waarom een in Turkije wonende huwelijkspartner op grond van het Verdrag niet tevens rechten kan ontlenen aan de vrijwillige verzekering van de partner.
5.6.
Aanknopingspunten voor het standpunt, dat in artikel 24 van het Verdrag enkel is beoogd de situatie te regelen dat de echtgenoot in Nederland woonde, en derhalve verplicht verzekerd was voor de AOW, terwijl zijn echtgenote in Turkije woonde en dus niet voor de AOW verzekerd was, zijn niet te vinden in de tekst van het Verdrag, noch in de toelichtende nota hierbij noch in de context dan wel in het licht van voorwerp en doel van het Verdrag. De omstandigheid dat de huwelijkspartner destijds automatisch verzekerd was indien de partner vrijwillig verzekerd was op grond van de AOW, maakt dit oordeel niet anders. In tegendeel. Als niet was beoogd om de in Turkije wonende huwelijkspartner te verzekeren in het geval de partner vrijwillig was verzekerd, dan was het reden temeer om dit in het Verdrag te regelen. Dit is niet gebeurd. Zo er, bijvoorbeeld na de individualisering van de rechten en plichten in de AOW, in de loop der jaren een veranderde situatie is ontstaan, dan ligt het in de rede om indien gewenst de verdragstekst hierop aan te passen.
5.7.
Nu [naam echtgenoot] in de periode van 1 januari 2000 tot 14 mei 2007 vrijwillig verzekerd is geweest voor de AOW en daartoe premies heeft betaald, en de uitzonderingen als beschreven in artikel 24 van het Verdrag niet aan de orde zijn, moet geconcludeerd worden dat appellante op grond van artikel 24 van het Verdrag gedurende dit tijdvak van premiebetaling eveneens verzekerd is geweest.
5.8.
De overwegingen 5.5 tot en met 5.7 leiden tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat appellante op grond van artikel 24 van het Verdrag geen rechten kon ontlenen aan de periode waarin [naam echtgenoot] vrijwillig verzekerd was. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dit besluit vernietigen. Voorts zal de Raad, zelf voorziende in de zaak, het besluit van 27 juni 2011 herroepen voor zover appellante hierin niet verzekerd is geacht voor de AOW van 1 januari 2000 tot en met 14 mei 2007.
5.9.
De Svb heeft in beroep te kennen gegeven dat zij zich nog zou buigen over het verzoek van appellante om zelf te worden toegelaten tot de vrijwillige verzekering. Het gaat dan om de periode vanaf 14 mei 2007 tot 11 maart 2012. Voor zover op dit verzoek nog niet is beslist, acht de Raad het geraden dat de Svb alsnog een besluit hierover neemt.
6.
Aanleiding bestaat om de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 487,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 23 september 2011;
- herroept het besluit van 27 juni 2011 voor zover appellante hierin niet verzekerd is geacht
voor de AOW van 1 januari 2000 tot en met [in 2] 2007;
- veroordeelt de Svb in de kosten van appellante tot een bedrag van € 487,-;
- bepaalt dat de Svb aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en C.C.W. Lange en
F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2014.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) S. Aaliouli
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip verzekerde.

TM