ECLI:NL:RBAMS:2015:6676

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
5 oktober 2015
Zaaknummer
AMS 14/2519
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van export toeslag naar Turkije en de toepassing van artikel 6 Besluit 3/80

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 augustus 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit heeft, en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser had een beroep ingesteld tegen de beëindiging van zijn recht op toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) per 1 januari 2014, nadat hij per 29 november 2013 naar Turkije was verhuisd. De rechtbank heeft de zaak aangehouden in afwachting van een arrest van het Hof van Justitie van de EU, dat op 14 januari 2015 in de zaak Demirci uitspraak deed. Dit arrest heeft betrekking op de rechten van personen met dubbele nationaliteit en de export van toeslagen naar Turkije.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beëindiging van de toeslag niet in strijd is met artikel 6 van Besluit 3/80, omdat de eiser niet onder de uitzonderingen valt die in dit besluit zijn opgenomen. De rechtbank oordeelt dat de beëindiging van de toeslag ook niet in strijd is met andere bepalingen van het associatierecht. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van de Uwv in stand kan blijven en verklaart het beroep van de eiser ongegrond. Er zijn geen proceskosten of griffierechten toegewezen.

De uitspraak is openbaar gedaan en de eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/2519

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 augustus 2015 in de zaak tussen

[naam] ,wonende in Turkije, eiser
(gemachtigde: mr. C. Arslaner),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: R. Zaagsma).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers recht op toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) per 1 januari 2014 beëindigd.
Bij besluit van 20 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden totdat het Hof van Justitie van de EU (het Hof), naar aanleiding van prejudiciële vragen van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) arrest heeft gewezen in met de zaak van eiser vergelijkbare zaken. Het Hof heeft de vragen beantwoord in zijn arrest van 14 januari 2015 (arrest Demirci, curia.europa.eu, zaaknummer C-171/13).
De rechtbank heeft partijen een kopie van het arrest toegezonden. Eiseres heeft hierop te kennen gegeven het beroep te handhaven.
Nadat partijen de rechtbank toestemming hebben gegeven in de zin van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om een onderzoek ter zitting achterwege te laten, is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende, niet weersproken feiten.
2. Eiser heeft zowel de Turkse als de Nederlandse nationaliteit. Hij heeft tot 29 november 2013 in Nederland gewoond. In aanvulling op zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving eiser een aanvullende toeslag op grond van de TW. Per 29 november 2013 is eiser woonachtig in Turkije.
3. Verweerder heeft het recht op toeslag per 1 januari 2014 beëindigd op de grond dat eiser buiten Nederland is gaan wonen.
Beoordeling van het geschil
4. In artikel 4a, eerste lid, van de TW is bepaald dat geen recht op toeslag bestaat als en zolang betrokkene buiten Nederland woont.
5. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser geen recht heeft op de toeslag. Omdat eiser naast de Turkse ook de Nederlandse nationaliteit heeft, en hij voorts niet al vóór 1 juni 1992 recht had op toeslag, valt hij niet onder de categorieën van personen die zijn uitgezonderd van de toepassing van artikel 4a van de TW.
6. Eiser is van mening dat de beëindiging van de toeslag in strijd is met het Besluit 3/80, met name het in artikel 3, eerste lid, daarvan neergelegde recht op gelijke behandeling. Voorts heeft eiser verwezen naar de uitspraak van de Raad van 11 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU3176.
7. In laatstgenoemde uitspraak heeft de Raad, in navolging van het Hof in het arrest Akdas (arrest van 26 mei 2011, zaak C-485/07) in de daar aan de orde zijnde gevallen de beëindiging van het recht op toeslag strijdig geacht met artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80. In het arrest Akdas is eveneens geoordeeld dat het exporteren van de toeslag naar Turkije niet in strijd is met artikel 59 van het Aanvullend Protocol. De situatie van de in Turkije wonende betrokkenen is niet vergelijkbaar met die van personen die buiten Nederland in een EU-lidstaat wonen (en die sinds 2007, met een afbouw tot 2010, geen recht meer hebben op de toeslag).
8. Het arrest Akdas heeft betrekking op in Turkije woonachtige personen die (enkel) de Turkse nationaliteit bezitten. In het nadien gewezen arrest Demirci heeft het Hof de beëindiging van de export van de toeslag naar Turkije echter niet strijdig geacht met het associatierecht in gevallen waarin betrokkenen, zoals ook eiser, zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit hebben. Volgens het Hof moeten Turks-Nederlandse (ex-)werknemers op dezelfde wijze worden behandeld als andere Nederlanders en Unieburgers, voor wie ook geldt dat de toeslagen niet worden geëxporteerd. Zij kunnen ten volle gebruik maken van het recht in Nederland te verblijven of daarheen terug te keren, en kunnen zich niet met een beroep op Besluit 3/80 verzetten tegen het woonplaatsvereiste zoals gesteld in de TW.
De beëindiging van de toeslag van eiser is dan ook niet in strijd met artikel 6, eerste lid, van Besluit 3/80.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is de beëindiging van de toeslag ook niet in strijd met overige bepalingen van associatierecht. Naar vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 22 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2171) kan het beroep op artikel 3, eerste lid, van Besluit 3/80 in de situatie van eiser geen doel treffen, nu deze bepaling slechts van toepassing is op personen die op het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie wonen.
10. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
– verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, rechter,
in aanwezigheid van mr. J.A. Lammertink, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2015.
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending ervan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Afschrift verzonden op:
D:C
SB