ECLI:NL:RBAMS:2015:6670

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2015
Publicatiedatum
5 oktober 2015
Zaaknummer
13/674081-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens gebrek aan bewijs in ontuchtzaken

Op 1 oktober 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Iran in 1966, die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen jegens drie verschillende personen. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting van 17 september 2015, waar de officier van justitie, mr. K.F.E. den Hartog, en de raadsman van de verdachte, mr. Th. M. van Angeren, hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging omvatte drie feiten, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het dwingen van de aangevers tot het plegen of dulden van ontuchtige handelingen door middel van geweld of bedreiging.

De rechtbank heeft de geldigheid van de dagvaarding bevestigd en verklaard dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Na beoordeling van het bewijs kwam de rechtbank tot de conclusie dat de verklaringen van de aangevers onvoldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal. De rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van de verdachte op de locaties van de vermeende feiten niet als bewijs kon dienen, aangezien hij deze aanwezigheid niet had ontkend. De getuigenverklaring van een getuige die de emotionele toestand van een aangeefster beschreef, werd ook niet als steunbewijs beschouwd.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te onderbouwen. Tevens werd de benadeelde partij, [persoon 1], niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd. Deze beslissing werd genomen door de meervoudige strafkamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter mr. J. Piena en de rechters mrs. H.E. Spruit en R.A.J. Hübel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/674081-15
Datum uitspraak: 1 oktober 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Iran) op [geboortedatum] 1966,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres, te plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 september 2015.
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K.F.E. den Hartog, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. Th. M. van Angeren, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
ten aanzien van feit 1
hij op of omstreeks 8 maart 2014 te Den Haag en/of Amsterdam en/of Leiden, in elk geval in Nederland door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [persoon 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers is hij steeds dichter bij haar gaan zitten en/of heeft zijn been steeds tegen haar been aangeduwd en/of zijn schouder tegen haar schouder aangeduwd en/of zijn hand tussen haar benen bijna tegen haar vagina aan gelegd;
ten aanzien van feit 2
hij op of omstreeks 16 maart 2014 te Zwolle en/of Amsterdam en/of Duivendrecht, in elk geval in Nederland, door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [persoon 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers is hij naast haar gaan zitten en/of
naar haar geschoven en/of heeft hij zijn jas over zijn been en haar knie gelegd en/of haar (boven)been gestreeld en/of dicht tegen haar aan gezeten en/of zijn grip verstevigd en/of in haar (boven)been geknepen;
ten aanzien van feit 3
hij op of omstreeks 29 juni 2011 te Amsterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [persoon 3] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers is hij naast haar gaan zitten en heeft met zijn hand over haar (boven)been gestreeld en ging nadat zij hem had weggeduwd, verder met zijn hand over haar been en/of kwam met zijn hand over haar borst.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 tenlastegelegde feit. De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie, evenmin bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal (Hoge Raad, 26 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094). Ten aanzien van de aan verdachte verweten gedragingen bevinden zich in het strafdossier verklaringen van de aangevers [persoon 1] en [persoon 2] . Deze verklaringen vinden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun in de andere stukken in het dossier. De aanwezigheid van verdachte in de trein (feit 1) of op het perron (feit 2) kan niet als ondersteunend voor enige strafbare gedraging worden aangemerkt, aangezien verdachte zijn aanwezigheid nimmer heeft ontkend. De getuigenverklaring van [getuige] ten aanzien van feit 1, die inhoudt dat aangeefster [persoon 1] in de trein hevig geëmotioneerd was, kan evenmin worden aangemerkt als steunbewijs. Deze verklaring kan wellicht worden beoordeeld als ondersteunend voor de betrouwbaarheid van de aangifte, maar de waarneming van de getuige is uiteindelijk slechts terug te voeren op dezelfde bron: aangeefster. Anders gezegd: een bevestiging van de verklaring van aangeefster kan niet louter gevonden worden in de door haar geuite emotie.
Verdachte zal bij gebrek aan bewijs van de feiten 1, 2 en 3 worden vrijgesproken.

5.Ten aanzien van de benadeelde partij

Nu aan verdachte – zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – geen straf of maatregel wordt opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [persoon 1] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk is.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart [persoon 1] niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Piena, voorzitter,
mrs. H.E. Spruit en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 oktober 2015.