Beoordeling
8. De vraag ligt voor of het beding dat Ymere in de huurovereenkomst heeft opgenomen, waarin is bepaald dat de huurder, in casu [gedaagde] , een eenmalige vergoeding van € 115,00 voor administratiekosten is verschuldigd in strijd is met artikel 7:264 BW. Dat artikel bepaalt dat elk in verband met de totstandkoming van een huurovereenkomst betreffende woonruimte gemaakt beding, niet de huurprijs betreffende, voor zover ten behoeve van een der partijen een niet redelijk voordeel wordt overeengekomen, nietig is.
9. Bij beantwoording van deze vraag dient tot uitgangspunt het criterium dat de Hoge Raad in zijn arrest van 7 april 2013 heeft geformuleerd:
“Hoewel partijen bij het aangaan van een huurovereenkomst in beginsel vrij zijn om een voordeel voor zichzelf te bedingen zonder dat daar een prestatie tegenover staat, stelt artikel 7:264 lid 1 BW grenzen aan die vrijheid om de partijen tegen misstanden bij het aangaan van de huurovereenkomst te beschermen(
Kamerstukken II 1976-1977, 14 175, nr. 3, blz. 31). Daarbij moet met name gedacht worden aan de situatie waarin bij het aangaan van de huurovereenkomst de ene partij – veelal de aspirant-huurder – ten opzichte van de andere partij niet in een voldoende gelijkwaardige positie verkeert om te voorkomen dat een dergelijk door die wederpartij voorgesteld beding in de huurovereenkomst wordt opgenomen. Met het oog op de effectiviteit van de bescherming die art. 7:264 lid 1 tegen dergelijke situaties biedt, moet als uitgangspunt worden genomen dat van ‘een niet redelijk voordeel’ sprake is indien tegenover het bedongen voordeel geen of een verwaarloosbare tegenprestatie staat. [..]Bij de beoordeling van de redelijkheid van de op grond van het onderhavige beding aan de huurder in rekening gebrachte kosten, [dient de kantonrechter] de werkzaamheden die aan corporaties/toegelaten instellingen in art.11 BBSH zijn opgedragen en de specifieke taak die deze instellingen op het terrein van de volkshuisvesting vervullen, als gezichtspunt in aanmerking te nemen.”
10. De kantonrechter ziet geen aanleiding om de door Ymere gestelde vragen naar de toepassing van dit criterium als prejudiciële vragen aan de Hoge Raad voor te leggen. Redengevend hiervoor is onder meer dat niet gebleken is dat antwoord op de vragen nodig is om op de eis te beslissen en evenmin dat dit rechtstreeks van belang is voor een veelheid aan vorderingsrechten die gegrond zijn op dezelfde of soortgelijke feiten en uit dezelfde of soortgelijke samenhangende oorzaken voortkomen, of voor de beslechting of beëindiging van talrijke andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen, waarin dezelfde vraag zich voordoet (artikel 392 Rv). De door Ymere genoemde 10 gevallen en de - zonder nadere onderbouwing - gestelde vorderingen van huurders op andere woningcorporaties leveren geen ‘veelheid aan vorderingsrechten op en evenmin ‘talrijke geschillen’. [gedaagde] heeft bovendien aangevoerd dat de vrees voor meer zaken niet reëel is na de verlaging van de administratiekosten (zie 1.6) door Ymere, hetgeen Ymere niet gemotiveerd heeft betwist.
11. De kantonrechter zal dan ook de vordering op zijn eigen merites hebben te beoordelen.
12. De kantonrechter overweegt dat gelet op het ter zitting gewijzigde standpunt van Ymere als bedoeld onder 6 de – ongewijzigde – gevorderde verklaring voor recht onder I niet toewijsbaar is. Immers, ook Ymere zelf is bij nader inzien van mening dat het betalen van administratiekosten niet
enkeldan onredelijk is indien daar geen of een te verwaarlozen tegenprestatie tegenover staat, maar dat administratiekosten wel in redelijke verhouding moeten staan tot de geleverde tegenprestatie.
13. Ter onderbouwing van haar standpunt dat de door Ymere verrichte tegenprestatie tegenover de bedongen € 115,00 aan administratiekosten als geen of als niet verwaarloosbare tegenprestatie moeten worden beschouwd, heeft zij toegelicht dat zij bij het tekenen van de huurovereenkomst informatie geeft over onder andere het stadsdeel, over aanbrengen van wijzigingen van de woning en het overnemen van zaken van een vorige huurder. Ook verstrekt zij de algemene voorwaarden en allerlei informatiefolders, onder meer betreffende servicekosten, huur betalen, huisbewaring en van de gemeente Amsterdam. Ter zitting heeft Ymere desgevraagd toegelicht dat het erop neerkomt dat de geleverde diensten en de informatieverstrekking waarvoor de vergoeding is bedoeld, afgezien van het naamplaatje (dat in de eerdere procedures nog een rol speelde), in het onderhavige geval niet anders zijn dan die in de eerder gevoerde procedure die tot het arrest van de Hoge Raad van 7 april 2013 heeft geleid.
14. In dat arrest heeft de Hoge Raad op basis van het hiervoor geciteerde criterium het arrest van het hof Amsterdam van 29 juni 2010 (waarvan cassatie) in stand gelaten. Het hof heeft over de door Ymere opgeworpen tegenprestaties geoordeeld, kort gezegd, dat de kosten voor drukwerk van de informatiefolders als redelijk in rekening kunnen worden gebracht, maar dat de kosten voor het door Ymere verkozen drukwerk niet redelijk zijn, dat de kosten voor research en controle van stukken moeten worden geacht inherent te zijn aan de normale woningexploitatie zodat zij niet afzonderlijk aan de huurders in rekening kunnen worden gebracht. Dit geldt volgens het hof eveneens voor de werkzaamheden van de verhuurmakelaar (opstellen advertentie voor een woning, een bezichtiging, een kennismakingsgesprek, opmaken opnamestaat en opmaken van een huurovereenkomst). Deze werkzaamheden verricht Ymere in het kader van haar taak inzake de verdeling van woonruimte. Voor de vergoeding voor een geslaagde match van een kandidaat-huurder met Ymere heeft het hof geen grondslag gezien. De door Ymere doorberekenden kosten voor het aanvragen van een huisvestingsvergunning leveren geen onredelijk voordeel op, aldus het hof.
15. Hoewel de Hoge Raad niet de bewoordingen ‘gebaat bij zijn’ in het door zijn geformuleerde criterium noemt, komt de kantonrechter toetsend aan de hand van het criterium van de Hoge Raad niet tot het oordeel dat het beding waarbij € 115,00 is bedongen aan administratiekosten een redelijk voordeel oplevert. De kosten die Ymere ter hare voordeel heeft bedongen dekken feitelijk de werkzaamheden met betrekking tot het eenvoudig drukwerk van informatiefolders en het aanvragen van huisvestingsvergunningen. Zoals het hof reeds heeft geoordeeld betreffen alle andere opgeworpen kosten immers geen kosten die op grond van artikel 7:264 BW afzonderlijk bedongen kunnen worden. Hoewel de voornoemde werkzaamheden (drukwerk en huisvestingsvergunningen) tezamen niet als verwaarloosbaar zijn aan te merken en het bedingen van een voordeel op zichzelf is toegestaan, is de kantonrechter van oordeel dat het bedingen van een bedrag van € 115,00 de grens van het redelijke overschrijdt. Van belang hierbij is de wettelijke taak die aan Ymere is opgedragen. Daar past het door haar bedongen voordeel niet bij.
16. Dit betekent dat het beding waarbij € 115,00 is bedongen voor administratiekosten nietig is en dat dientengevolge de vordering zal worden afgewezen.
17. Hetgeen overigens door partijen naar voren is gebracht kan niet tot een ander oordeel leiden.
18. Als in het ongelijk gestelde partij dient Ymere de kosten van [gedaagde] te dragen.