ECLI:NL:RBAMS:2015:5573

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
13/689789-14 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in een Penitentiaire Inrichting met lichamelijk letsel als gevolg

Op 27 augustus 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in een Penitentiaire Inrichting. De verdachte, geboren in 1989 en uit anderen hoofde gedetineerd, heeft samen met twee medegedetineerden zonder noemenswaardige aanleiding geweld gepleegd tegen medewerkers van de inrichting. Dit geweld resulteerde in lichamelijk letsel voor de medewerkers, die door de inzet van hun collega's erger letsel wisten te voorkomen. De rechtbank oordeelde dat, hoewel het woongebouw van de Penitentiaire Inrichting geen voor het publiek toegankelijke plaats is, dit niet afdoet aan de bewezenverklaring van openlijke geweldpleging, aangezien de geweldsdaden zichtbaar waren voor medegedetineerden en medewerkers. De rechtbank benadrukte dat van de straftoemeting een afschrikwekkende werking moet uitgaan naar andere gedetineerden om hen te weerhouden van geweld tegen penitentiair medewerkers. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank weigerde het beroep op noodweer, omdat het geweld van de medewerkers als proportioneel werd beschouwd en de verdachte voldoende mogelijkheden had om de situatie te ontvluchten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/689789-14 (Promis)
Datum uitspraak: 27 augustus 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres, te plaats] , uit anderen hoofde gedetineerd in het [detentie adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 augustus 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. N. Voorhuis, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. G. Jansen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat
ten aanzien van feit 1:
hij op of omstreeks 03 maart 2014 te [plaats 1] , in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het woongebouw " [naam] " van Penitentiaire Inrichting [locatie] aan de [adres] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer medewerker(s) van Penitentiaire Inrichting [locatie] vermeld onder nummer(s) [nummer 1] en/of [nummer 2] en/of [nummer 3] en/of [nummer 4] en/of [nummer 5] en/of [nummer 6] en/of [nummer 7] welk geweld bestond uit
- het eenmaal of meermalen schoppen en/of trappen tegen het (achter)hoofd, in
elk geval het lichaam, en/of
- het eenmaal of meermalen geven van (een) zogenaamde "kopsto(o)t(en)" en/of
- het eenmaal of meermalen bijten, in de arm, in elk geval het lichaam, en/of
- het eenmaal of meermalen (met gebalde vuist) stompen en/of slaan tegen en/of op het (achter)hoofd, in elk geval het lichaam, van voornoemde medewerker(s) [nummer 1] en/of [nummer 2] en/of [nummer 3] en/of [nummer 4] en/of [nummer 5] , en/of [nummer 6] en/of [nummer 7]
waarbij hij, verdachte,
- eenmaal of meermalen heeft geschopt en/of getrapt en/of (met gebalde vuist) heeft gestompt en/of geslagen tegen het (achter)hoofd, in elk geval het lichaam van voornoemde medewerker(s) [nummer 2] en/of [nummer 4] en/of [nummer 5] , en/of
- eenmaal of meermalen (met kracht) heeft gebeten in en/of op de (linker)arm van voornoemde medewerker [nummer 7] ,
welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel, bestaande uit
- een of meer verwonding(en) aan en/of op de (linker)arm van voornoemde [nummer 7] en/of
- een of meer verwonding(en) aan en/of op het (linker)oor, althans het (achter)hoofd van voornoemde [nummer 5] en/of
- een of meer verwonding(en) aan en/of op het gezicht van voornoemde [nummer 4] en/of
- verwonding(en) aan en/of op het (linker)oor, althans het (achter)hoofd van voornoemde [nummer 2] ten gevolge heeft gehad;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 03 maart 2014 te [plaats 1] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen een of meer perso(o)n(en) (te weten medewerker(s) van Penitentiaire Inrichting [locatie] vermeld onder nummer(s) [nummer 1] en/of [nummer 2] en/of [nummer 3] en/of [nummer 4] en/of [nummer 5] en/of [nummer 6] en/of [nummer 7] ) (telkens) opzettelijk heeft mishandeld, bestaande die mishandeling uit
- het eenmaal of meermalen schoppen en/of trappen en/of
- het eenmaal of meermalen (met gebalde vuist) stompen en/of slaan tegen en/of op het gezicht en/of het (achter)hoofd, in elk geval het lichaam, en/of
- het eenmaal of meermalen bijten in en/of op een arm en/of
- het eenmaal of meermalen geven van (een) zogenaamde "kopsto(o)t(en)" tegen en/of op het (achter)hoofd van voornoemde [nummer 1] en/of [nummer 2] en/of [nummer 3] en/of [nummer 4] en/of [nummer 5] en/of [nummer 6] en/of [nummer 7] , waardoor voornoemde [nummer 1] en/of [nummer 2] en/of [nummer 3] en/of [nummer 4] en/of [nummer 5] en/of [nummer 6] en [nummer 7] letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden;
ten aanzien van feit 2:
hij op of omstreeks 03 maart 2014 te [plaats 1] , in elk geval in Nederland, een medewerker van Penitentiaire Inrichting [locatie] vermeld onder nummer [nummer 8] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [nummer 8] dreigend de woorden toegevoegd :"U weet toch wat er met [persoon 1] is gebeurd de afgelopen week in zijn huis? Past u ook maar op mevrouw!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het navolgende vast. Op 3 maart 2014 ontstond naar aanleiding van een futiliteit een vechtpartij in de Penitentiaire Inrichting [naam] te [plaats 1] . De aanleiding voor deze vechtpartij was immers dat een medegedetineerde van verdachte, [medegedetineerde 1] (hierna: [medegedetineerde 1] ), het er niet mee eens was dat zijn pap op een bepaald tijdstip niet mocht worden opgewarmd. [medegedetineerde 1] werd hierop verbaal agressief, betrad het voor hem verboden personeelsverblijf en weigerde dit ondanks een sommatie daartoe te verlaten. Toen [medegedetineerde 1] het verblijf werd uitgeduwd, liep hij de afdeling op en begon dreigende taal te uiten. Dit was de aanleiding voor het personeel om middels een alarm om assistentie te vragen. Op dat moment liepen er dertien gedetineerden op de afdeling rond, waaronder [medegedetineerde 1] , verdachte en een andere medegedetineerde, [medegedetineerde 2] (hierna: [medegedetineerde 2] ). Nadat medewerkers van de inrichting hadden ingepraat op de gedetineerden met als doel de situatie te sussen, hetgeen aanvankelijk leek te lukken, sloeg de sfeer om waarbij een dreigende houding werd aangenomen door verdachte en [medegedetineerde 1] . Aangezien het uit de hand dreigde te lopen, heeft het personeel de alarmering opgeschaald en om nadere assistentie verzocht. Ondanks meerdere sommaties weigerden [medegedetineerde 1] , verdachte en [medegedetineerde 2] terug te keren naar hun cel. Het daaropvolgende handelen van de medewerkers om de situatie onder controle te krijgen, was voor de gedetineerden kennelijk reden om zich gewelddadig te verzetten en elkaar daarbij te helpen. Er werd geslagen, geschopt, gestompt, gebeten en er werd een kopstoot gegeven. De medewerkers hebben hierbij pijn en letsel opgelopen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of bovengenoemde situatie kan worden gekwalificeerd als openlijke geweldpleging en of verdachte daaraan in vereniging met [medegedetineerde 1] en [medegedetineerde 2] heeft deelgenomen.
4.2
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het primair tenlastegelegde onder feit 1 kan worden bewezen. Dit feit kan worden gekwalificeerd als het openlijk en in vereniging geweld plegen. Er is geweld toegepast door drie gedetineerden waaronder verdachte in een openbare ruimte waar het geweld voor derden zichtbaar was, namelijk voor de medegedetineerden en de bewakers. Zij hebben elkaar bijgestaan en weigerden, ondanks meerdere sommaties, naar hun cel te gaan. Verdachte is degene geweest die blijkens het dossier als eerste geweld heeft toegepast, zich het meest heftig heeft verzet en zich het meest agressief jegens de bewakers heeft gedragen. Uit de verklaringen, die zich in het dossier bevinden, kan worden afgeleid dat de bewakers in eerste instantie geprobeerd hebben de-escalerend op te treden door met de gedetineerden te praten, maar dit mocht niet baten en de boel is vervolgens toch geëscaleerd. Verdachte heeft, samen met anderen gedetineerden, bewakers aangevallen door hen te schoppen, trappen, kopstoten te geven, te bijten en te stompen. Voorts kan op grond van de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden, waaronder de getuigenverklaringen en de letselverklaringen, onder het primair tenlastegelegde onder feit 1 worden bewezen dat verdachte persoonlijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het toepassen van geweld en het daardoor ontstane letsel aan de volgende personen: [nummer 2] , [nummer 4] , [nummer 5] en [nummer 7] .
Tot slot kan ook feit 2 worden bewezen op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte.
4.3
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 dient terughoudend te worden gekeken naar de afgelegde getuigenverklaringen. De commotie van het moment, de gemoedstoestand van de betrokkenen, de angst en de verschillende focus maken immers dat de waarnemingen potentieel vertroebeld of gekleurd zijn en dat daardoor niet op de juistheid van deze verklaringen kan worden afgegaan. Daarnaast blijkt uit het dossier dat het een onoverzichtelijk geheel was waarbij betrokkenen uit de inrichting het nodige hebben ingevuld. Voorts zijn de getuigenverklaringen pas drie of vier maanden na het incident afgelegd en dat doet de herinnering geen goed. Bovendien hebben de betrokkenen in de tussentijd uitvoerig met elkaar gesproken waardoor niet is uit te sluiten dat zij elkaars herinnering hebben overgenomen. Tot slot dient niet uit het oog te worden verloren dat de getuigen, op het moment dat zij werden gehoord, bekend waren met het feit dat verdachte aangifte tegen hen had gedaan en tevens waren zij bekend met het feit dat tegen hen een beklagzaak liep. Hierdoor is niet uit te sluiten dat sommige hebben getracht hun eigen rol te verkleinen en de rol van verdachte te vergroten.
De verklaring van verdachte komt nagenoeg overeen met de verklaring van [nummer 7] , de enige medewerker die de hele tijd met verdachte is geweest en het beste in staat is te verklaren over hetgeen is voorgevallen. In het licht van deze overeenkomsten en tevens het ontbreken van hard tegenbewijs acht de verdediging dat veel waarde moet worden gehecht aan de verklaringen van verdachte en dat deze als juist moeten worden aangemerkt.
Verdachte dient te worden vrijgesproken van het primaire feit nu niet kan worden bewezen dat het geweld is begaan in een voor het publiek toegankelijke plaats of een voor het publiek toegankelijke ruimte, een belangrijk bestanddeel van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast doet de vraag zich voor of er in vereniging geweld is gepleegd. Hoewel niet kan worden ontkend dat een ieder invloed heeft gehad op de situatie was het ‘een ieder voor zich’.
Ook ten aanzien van het subsidiaire feit kan niet worden gesteld dat sprake was van medeplegen. Verdachte kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor het geweld dat is toegepast door de medegedetineerden nu op geen enkele wijze blijkt dat verdachte met dit geweld heeft ingestemd, daarvan op de hoogte was of daar opzet op heeft gehad. Bovendien valt niet op te maken of een aantal geweldshandelingen door één van de gedetineerden is ingezet.
Ten aanzien van feit 2 is de vraag of dergelijke woorden zoals tenlastegelegd kunnen resulteren in een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling. Verdachte heeft immers gedreigd met een ‘gewone’ inbraak, nu hij op dat moment niet op de hoogte was de gewapende overval die ook had plaatsgevonden in de woning van [persoon 1] , en dat kan niet als zodanig worden gekwalificeerd.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het primaire onder feit 1
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage I zijn vervat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging in vereniging waardoor lichamelijk letsel is toegebracht aan medewerkers van de Penitentiaire Inrichting.
Openlijke geweldpleging
Van openlijke geweldpleging als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht is sprake bij geweld dat zich door onverholen, niet-heimelijk bedreven daden heeft geopenbaard, zodat daardoor de openbare orde is aangerand, zonder dat evenwel is vereist dat ten tijde en ter plaatse van het plegen van het geweld publiek aanwezig was of dat er toen en daar feitelijk vrije toegang en zicht op wat er gebeurde bestond (ECLI:NL:HR:2011:BQ3681). In dit geval hebben medewerkers en medegedetineerden de geweldsdaden, die zich hebben geopenbaard op de afdelingsvloer, kunnen waarnemen. Hierdoor is de openbare orde aangerand. Er kan niet worden bewezen dat het woongebouw van een Penitentiaire Inrichting een voor het publiek toegankelijke plaats of ruimte is, zoals wel ten laste is gelegd, aangezien dit gebouw niet door iedereen vrijelijk is te betreden. Dit laat, gelet op bovenstaande definitie, echter onverlet dat sprake kan zijn van openlijke geweldpleging.
In vereniging
Uit het dossier blijkt dat sprake was van openlijk geweld
in vereniging. Van alle drie de gedetineerden, waaronder verdachte, zijn geweldshandelingen jegens de medewerkers uitgegaan. Bovendien hebben zij door hun gedragingen bijgedragen aan de sfeer van ontremming waarin de anderen tot gewelddadige handelingen zijn overgegaan en een gecoördineerde tegenactie van de medewerkers werd bemoeilijkt. De rechtbank merkt in dit verband op dat gedetineerden zich bijvoorbeeld niet distantieerden van de situatie door naar hun cel te gaan, maar op tafels sprongen en elkaar bij hun verzet tegen de medewerkers te hulp schoten. Hierdoor is de openlijke geweldpleging bevorderd. Ook hadden zij tijdens de gewelddadigheden oogcontact en reageerden zij op elkaar. Verdachte heeft een voldoende significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan deze geweldpleging. Door zijn aanwezigheid heeft hij niet alleen de groep getalsmatig versterkt, maar hij is welbewust een bijna zekere confrontatie aangegaan door mee te gaan in de aanvalsgolf tegen de medewerkers.
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van getuigen [nummer 9] en [nummer 2]
De raadsvrouw heeft – als de rechtbank voorbij zou gaan aan haar lezing van de feiten –verzocht medewerkers [nummer 9] en [nummer 2] te horen als getuigen. De rechtbank stelt vast dat aan de voorwaarde, waaronder dit verzoek is gedaan, is voldaan en dat dit verzoek moet worden getoetst aan het noodzakelijkheidscriterium, aangezien dit verzoek binnen tien dagen voorafgaand aan de zitting is gedaan. De rechtbank is niet gebleken van de noodzaak tot het horen van voornoemde getuigen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
Ten aanzien van feit 2
Op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage I zijn vervat is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Uit de aangifte blijkt dat aangeefster de bedreiging van verdachte relateerde aan de
gewapendeoverval die zich in de woning van [persoon 1] had voorgedaan. Daardoor is bij haar kennelijk de vrees opgewekt dat ook bij haar een gewapende woningoverval zou gaan plaatsvinden en dat zij daarbij het leven zou kunnen verliezen. Dat verdachte niet op de hoogte was van de gewapende woningoverval een week voor de bedreiging maar alleen van een woninginbraak een maand voor de bedreiging, zoals de raadsvrouw heeft bepleit, acht de rechtbank ongeloofwaardig gelet op de bewoordingen die verdachte heeft gebruikt.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het primaire onder feit 1:
op 3 maart 2014 te [plaats 1] , met anderen, in het woongebouw " [naam] " van Penitentiaire Inrichting [locatie] aan de [adres] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen medewerkers van Penitentiaire Inrichting [locatie] vermeld onder nummers [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] , [nummer 6] en [nummer 7] welk geweld bestond uit
- het schoppen en trappen tegen het achterhoofd en
- het geven van een "kopstoot" en
- het bijten in de arm en
- het stompen en slaan tegen het (achter)hoofd, van voornoemde medewerkers [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] , [nummer 6] en/of [nummer 7]
waarbij hij, verdachte,
- heeft geschopt en getrapt en heeft gestompt en geslagen tegen het (achter)hoofd, van voornoemde medewerkers [nummer 2] , [nummer 4] en/of [nummer 5] en
- met kracht heeft gebeten in de linkerarm van voornoemde medewerker [nummer 7] ,
welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel, bestaande uit
- verwondingen aan en/of op de linkerarm van voornoemde [nummer 7] en
- verwondingen aan het linkeroor van voornoemde [nummer 5] en
- verwondingen van voornoemde [nummer 4] en
- verwondingen aan het linkeroor van voornoemde [nummer 2]
ten gevolge heeft gehad;
ten aanzien van feit 2:
op 3 maart 2014 te [plaats 1] , een medewerker van Penitentiaire Inrichting [locatie] vermeld onder nummer [nummer 8] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [nummer 8] dreigend de woorden toegevoegd :"U weet toch wat er met [persoon 1] is gebeurd de afgelopen week in zijn huis? Past u ook maar op mevrouw!".

6.De strafbaarheid van de feiten

Ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van een noodweersituatie. Het geweld dat verdachte heeft ingezet, namelijk het bijten in de arm en het aanleggen van een beenklem, was een reactie op het excessief handelen van de medewerkers, aangezien zij een nekklem bij hem hadden toegepast, waardoor hij niet kon ademen. Verdachte mocht zich hiertegen verzetten en geweld toepassen, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweer niet kan worden gehonoreerd, nu het geweld, dat door de medewerkers is toegepast, is aangewend als controlemechanisme en verdachte genoeg momenten had waarop hij weg had kunnen gaan of naar zijn cel had kunnen gaan.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer, nu geen sprake was van wederrechtelijk handelen van de medewerkers. Uit het dossier blijkt immers dat verdachte geweld gebruikte tegen de medewerkers waarop zij, met als doel controle te krijgen over verdachte en de gehele situatie, proportioneel geweld hebben toegepast, waartegen verdachte zich niet mocht verdedigen. Dat een zodanige nekklem bij verdachte werd toegepast, dat hij geen adem meer kon halen, is overigens niet aannemelijk geworden. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat er genoeg momenten waren waarop verdachte zich aan de gewelddadige situatie had kunnen onttrekken, bijvoorbeeld door naar zijn cel te gaan toen hij daartoe werd gesommeerd.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte al penitentiair is gestraft, aangezien aan hem een disciplinaire maatregel van veertien dagen afzondering is opgelegd. Daarnaast is hij overgeplaatst naar een inrichting in [plaats 2] en heeft hij daar lange tijd in een beperkt regime gezeten. Ten slotte dient rekening te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Hij is immers zwakbegaafd en heeft niet de beschikking over het juiste copingsmechanisme.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich samen met twee medegedetineerden zonder noemenswaardige aanleiding schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens medewerkers in een Penitentiaire Inrichting, waarbij zodanig ernstige fysieke kracht is toegepast dat deze medewerkers lichamelijk letsel hebben opgelopen. Zij beschrijven in hun verklaringen bovendien de impact die dit incident op hen heeft gehad en in sommige gevallen nog steeds heeft. Het geweld dat verdachte zelf heeft uitgeoefend bestond uit het geven van trappen, schoppen en stompen tegen het hoofd en het bijten in de arm, terwijl hij wist dat hij besmet was met hepatitis. Met veel inspanningen van de medewerkers is de vechtpartij, waarbij verdachte zich tot het laatste moment heeft verzet, uiteindelijk tot een eind gekomen. Dit is een ernstig feit waarmee een ernstige inbreuk is gemaakt op de persoonlijke integriteit van de slachtoffers en die tevens de gevoelens van onveiligheid en angst in de inrichting en samenleving versterken. Het is aan de inzet van de medewerkers te danken dat deze zogeheten ‘jailfight’ niet verder is geëscaleerd met alle mogelijk zeer ernstige gevolgen van dien.
Verdachte is na afloop van het incident overgebracht naar de isoleercel alwaar het conflict voortduurde. Nadat verdachte immers een disciplinaire straf opgelegd kreeg van de directrice, heeft hij haar bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht.
Bovendien is verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 16 juli 2015 eerder met politie en justitie in aanraking geweest voor geweldsdelicten, waaronder het bijten van een beveiliger in zijn arm.
Voorts dient van de straftoemeting een afschrikwekkende werking uit te gaan ten aanzien van andere gedetineerden teneinde hen ervan te weerhouden over te gaan tot geweld jegens penitentiair medewerkers.
In strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte reeds een disciplinaire maatregel opgelegd heeft gekregen en dat hij vanwege de onderhavige zaak is overgeplaatst naar de Penitentiaire Inrichting in [plaats 2] waar hij in een beperkt regime is geplaatst.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 141 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het primaire onder feit 1:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Knol, voorzitter,
mrs. P.J. van Eekeren en M.R.J. van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 augustus 2015.