Beoordeling
6. Partijen twisten over de vraag of in hun onderlinge verhouding sprake is geweest van een duurovereenkomst, zoals [eiser] stelt, of van een overeenkomst van opdracht, waar [gedaagde] vanuit gaat. De kantonrechter overweegt het volgende.
7. In het algemeen wordt onder een duurovereenkomst verstaan een rechtsverhouding waarbij partijen zich (stilzwijgend) hebben verbonden gedurende een bepaalde of onbepaalde tijd over en weer één of meerdere prestaties te verrichten, waarbij de prestaties voortdurend, telkens terugkerend of opeenvolgend dienen te zijn. Bij de uitleg van een (mondelinge) overeenkomst komt het aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
8. Uit de feiten en stellingen van partijen leidt de kantonrechter af dat in het onderhavige geval sprake is geweest van een, stilzwijgend tot stand gekomen, duurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Daarbij is van belang dat partijen gedurende een periode van
25 jaar hebben samengewerkt in [muziekband]. Niet in geschil is dat [eiser] en [gedaagde], met twee anderen, de vaste bandleden of de basisspelers van [muziekband] waren. Dit hield onder meer in dat zij naar aanleiding van door [gedaagde] opgestelde speellijsten konden aangeven of zij op de daarin opgenomen data konden optreden. Indien dat het geval werd het optreden aan hen toegekend. Als zij verhinderd waren of anderszins niet konden optreden, werden zij vervangen door een invaller. Verder staat vast dat [eiser] een gage ontving van gemiddeld € 300,-, exclusief 6% BTW, per optreden.
9. Als gevolg van de hiervoor geschetste langdurige samenwerking zijn partijen in een bestendige rechtsverhouding tot elkaar gekomen, waarin [eiser] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat [gedaagde] hem, indien hij beschikbaar was, zou inschakelen bij een optreden van [muziekband].
Beëindiging van de duurovereenkomst
10. Nu de onderlinge verhouding tussen partijen moet worden gekwalificeerd als een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd, dient te worden beoordeeld of [gedaagde] de duurovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd. Partijen hebben bij het aangaan van de samenwerkingsrelatie niets afgesproken over de beëindiging daarvan. Specifieke wettelijke bepalingen zijn op het einde van deze relatie niet van toepassing. De redelijkheid en billijkheid kunnen meebrengen dat een duurovereenkomst niet kan worden opgezegd, tenzij daartoe een zwaarwegende grond bestaat. Dit dient evenwel niet lichtvaardig te worden aangenomen. De kantonrechter begrijpt de stellingen van partijen aldus dat zij het erover eens zijn dat de tussen hen bestaande overeenkomst vatbaar is voor opzegging. Immers, ook [eiser] gaat ervan uit dat samenwerking in de toekomst geen optie meer is. Partijen twisten evenwel over de vraag of een opzegtermijn in acht had moeten worden genomen.
11. Bij gebreke van een contractuele en van een wettelijke regeling hieromtrent dient de vraag of het [gedaagde] vrijstond de samenwerking met [eiser] op 4 april 2013 met onmiddellijke ingang te beëindigen, te worden beantwoord aan de hand van de redelijkheid en billijkheid in verband met de omstandigheden van het geval. Daarbij dienen de wederzijdse belangen van partijen te worden afgewogen, en zijn ook de aard en het gewicht van de redenen voor opzegging van belang. [eiser] stelt dat een opzegtermijn van twee jaar in acht moet worden genomen, terwijl [gedaagde] meent dat, als er al een opzegtermijn in acht zou moeten worden genomen, een opzegtermijn van niet meer dan twee maanden volstaat.
12. In dit geval zijn de volgende omstandigheden van belang voor het bepalen van een redelijke opzegtermijn. Daarbij overweegt de kantonrechter dat uitgangspunt is dat iedere ondernemer zelf verantwoordelijk is voor het welslagen van zijn onderneming en voor de continuïteit ervan. Wanneer een contractuele wederpartij de relatie door opzegging beëindigt, zal dat in het algemeen tot schade leiden. Deze schade komt voor rekening van de ondernemer zelf, tenzij er een rechtsgrond aanwezig is om die schade of een bepaald deel ervan voor rekening van de opzeggende partij te brengen. Die rechtsgrond kan gelegen zijn in contractuele of wettelijke bepalingen die hier echter ontbreken, of in de eisen van redelijkheid en billijkheid, hetgeen hierna zal worden beoordeeld. Een opzegtermijn kan de schade die de opgezegde partij door de opzegging lijdt, aanmerkelijk doen verminderen. Gedurende die tijd krijgt de opgezegde partij gelegenheid om maatregelen te bedenken en te nemen om de aanpassing van zijn onderneming gereed te hebben wanneer het einde daadwerkelijk intreedt.
13. Allereerst komt bij het bepalen van de duur van de opzegtermijn betekenis toe aan de duur van de overeenkomst. Vaststaat dat de samenwerkingsovereenkomst tussen partijen 25 jaar heeft geduurd.
14. Voorts zijn de redenen voor beëindiging van de overeenkomst van belang. [gedaagde] geeft aan de samenwerking te hebben opgezegd wegens al enige tijd sluimerende onmin over de financiële afwikkeling van de samenwerking en de wisselende inzet van de muzikanten voor [muziekband]. De zogenaamde druppel die de emmer deed overlopen was dat [gedaagde] via derden moest horen dat [eiser] en [bandlid] zich achter zijn rug negatief over hem uitlieten. Ook hebben zij volgens hem opdrachtgevers uitgehoord om te achterhalen wat de afspraken voor de boekingen waren. [gedaagde] stelt dat [eiser] hiermee zijn vertrouwen herhaaldelijk en ernstig heeft beschaamd, zodat er afdoende reden is om uit elkaar te gaan. Daartegen is door [eiser] verweer gevoerd.
15. Anders dan [eiser] stelt, kan niet worden geoordeeld dat in de muziekband [muziekband] sprake was van een gelijkwaardige samenwerking tussen de vier vaste bandleden. Immers, vast is komen te staan dat [gedaagde] als bandleider tevens was belast met de sales, marketing en logistiek. Dat [eiser] bijvoorbeeld de logistiek niet als zijn verantwoordelijkheid zag blijkt ook wel uit de hiervoor onder 1.5 opgenomen brief, waarin is te lezen dat hij,
als hij kon, hielp met het inladen van de bus. Dat [eiser] op vrijwillige basis sales- en marketingwerkzaamheden voor [muziekband] heeft verricht, maakt dat niet anders. Dit doet immers niet af aan de op [gedaagde] rustende verplichtingen. Als niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken staat vast dat het volledige ondernemersrisico van [muziekband] bij [gedaagde] lag. Als opdrachtgevers [gedaagde] niet betaalden voor de optredens van [muziekband], kregen de muzikanten, onder wie [eiser], desalniettemin betaald. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat [gedaagde] mag bepalen wie er deel uitmaken van [muziekband] en dat hij ook na de beëindiging van de samenwerking met [muziekband] mag blijven optreden. Het andersluidende standpunt van [eiser] wordt daarbij verworpen. Vaststaat dat [gedaagde] op enig moment niet in staat was de gages van [eiser] te voldoen. Onder meer de reactie daarop van de zijde van [eiser] is voor [gedaagde] aanleiding geweest de samenwerking tussen partijen te beëindigen. Naar het oordeel van de kantonrechter is de aard en het gewicht van deze reden van opzegging niet zodanig dat deze geen opzegtermijn zou rechtvaardigen, hetgeen overigens ook geldt voor de overige door [gedaagde] aangevoerde - door [eiser] weersproken - redenen van opzegging. Voormelde reden van opzegging is echter wel in die zin voldoende gewichtig en brengt mee dat [gedaagde] niet tot in lengte van dagen aan de samenwerkingsovereenkomst gebonden hoeft te blijven. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de betalingsproblemen mogelijk in de beleving van [eiser] slechts als een bijzaak werden ervaren, maar dat het zeer wel mogelijk is dat [gedaagde], op wie het ondernemersrisico van [muziekband] rust, dit anders heeft ervaren.
16. Daarnaast dienen de wederzijdse belangen te worden afgewogen. [eiser] heeft belang bij voortzetting van de overeenkomst omdat hij voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het inkomen uit [muziekband] voor hem een hoofdinkomen is en dat de kans om gelijk vervangend werk te vinden, mede gelet op zijn leeftijd (52 jaar) en de lage conjunctuur in de culturele sector, voor hem (zeer) klein is. Gelet op de verstoorde verhoudingen tussen partijen heeft ook [gedaagde] belang bij beëindiging van de samenwerking.
17. Voorts is een factor die meeweegt het feit dat partijen geen exclusiviteit met elkaar zijn overeengekomen. Het gestelde inkomen uit [muziekband] van gemiddeld € 12.982,-, exclusief 6% BTW, per jaar was voor [eiser] ook onvoldoende om enkel en alleen daarmee in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien. Het was voor hem dan ook noodzakelijk om naast [muziekband] andere werkzaamheden te verrichten. Dat deed hij door (onder meer) deel uit te maken van de muziekband “[artiest]” en werkzaamheden te verrichten voor de Muziekschool Amstelveen. Gelet op het vorenstaande, lag het op de weg van [eiser] om zorg te dragen voor zijn eigen broodwinning en kon hij niet enkel vertrouwen op de samenwerking binnen [muziekband].
18. Alles overziende acht de kantonrechter een opzegtermijn van zes maanden in de omstandigheden van dit geval redelijk en billijk. De (telefonische) opzegging van 4 april 2013 is niet rechtsgeldig, nu daarbij geen opzegtermijn in acht is genomen. Deze opzegging komt echter wel in aanmerking voor conversie in een rechtsgeldige opzegging met inachtneming van een wel redelijk te achten termijn. De opzegging van
4 april 2013 komt dus de werking toe van een rechtsgeldige opzegging tegen
5 oktober 2013. Dit betekent dat [gedaagde] aan [eiser] een schadevergoeding dient te betalen over de periode van 4 april 2013 tot en met 4 oktober 2013.
Hoogte van de schadevergoeding
19. Als niet of onvoldoende gemotiveerd betwist staat vast dat [eiser] de laatste drie jaar gemiddeld € 12.982,-, exclusief 6% BTW, per jaar aan [muziekband] verdiende. De kantonrechter zal [gedaagde] derhalve veroordelen een bedrag van € 6.491,- (€ 12.982,- : 2 = € 6.491,-) aan [eiser] te betalen als vergoeding naar redelijkheid over de periode van 4 april 2013 tot en met 4 oktober 2013. De kantonrechter ziet geen aanleiding om daarnaast nog een vergoeding aan [eiser] toe te kennen voor de al bevestigde optredens.
20. Verder maakt [eiser] aanspraak op goodwill. [gedaagde] bestrijdt dit.
Ondanks een redelijke duur van de opzegtermijn kunnen de redelijkheid en billijkheid, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, meebrengen dat een schadevergoeding wordt toegekend naast de opzegtermijn. Hierbij valt te denken aan de situatie waarbij de opgezegde partij met het oog op het voortduren van de overeenkomst investeringen heeft gedaan welke niet enkel worden gecompenseerd door, of verdisconteerd in een bepaalde opzegtermijn, omdat de duur daarvan mede wordt bepaald door de belangen van de opzeggende partij.
20. De omstandigheid dat [eiser] investeringen heeft gedaan die niet worden verdisconteerd in de opzegtermijn doet zich hier niet voor. Dat hij verscheidene keren heeft voorgespeeld voor potentiële opdrachtgevers is daartoe onvoldoende. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [gedaagde] heeft aangegeven geen gebruik te (zullen) maken van door [eiser] geschreven composities. Verder heeft [eiser] in het licht van de vrijblijvende samenwerking binnen [muziekband] onvoldoende gemotiveerd gesteld dat hij daadwerkelijk heeft bijgedragen aan de naamsbekendheid en commerciële marktwaarde van [muziekband]. De kantonrechter ziet daarom geen aanleiding om aan [eiser] een schadevergoeding op grond van goodwill toe te kennen. Ook overigens zijn er geen omstandigheden gesteld of gebleken die aanleiding geven tot het toekennen van een schadevergoeding naast de vergoeding die zal worden toegekend voor de duur van de opzegtermijn.
22. De slotsom van het voorgaande is dat de vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 6.491,-, vermeerderd met de op zich niet weersproken wettelijke rente.
De gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen, nu [eiser] daarbij gelet op het voorgaande geen belang meer heeft.
Proceskosten en buitengerechtelijke kosten
23. [gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Gelet op de hoogte van de vordering van [eiser] voor zover die voor toewijzing in aanmerking komt, ziet de kantonrechter aanleiding bij de berekening van het salaris gemachtigde tarief € 250,- toe te passen. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden gelet daarop begroot op:
- dagvaarding € 81,29
- griffierecht € 462,00
- salaris gemachtigde
€ 500,00 (2 punten x tarief € 250,00)Totaal € 1.043,29
Ook wordt [gedaagde] veroordeeld in de nakosten, begroot op het door [eiser] gemaximeerde bedrag van € 100,00.
24. [eiser] maakt voorts aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De gevorderde vergoeding komt echter niet voor toewijzing in aanmerking, nu gesteld noch gebleken is dat een kosteloze aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden.
25. Hetgeen voorts door partijen in het kader van de onderhavige procedure naar voren is gebracht, zal de kantonrechter als reeds in het voorgaande besproken dan wel als niet ter zake dienende buiten beschouwing laten.