ECLI:NL:RBAMS:2015:5157

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juli 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
AMS 13-7589
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van bestuur en bescherming van persoonlijke levenssfeer in Wob-verzoeken

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad voor Rechtsbijstand, waarbij haar verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) zijn afgewezen. De rechtbank Amsterdam heeft op 21 juli 2015 uitspraak gedaan in deze zaak, die betrekking heeft op de openbaarmaking van gegevens over toevoegingen in asiel- en vreemdelingenzaken en onderzoeken naar fraude. Eiseres had twee Wob-verzoeken ingediend, waarbij zij vroeg om openbaarmaking van gegevens over toevoegingen en onderzoeken van 1 juli 2010 tot 29 maart 2013. De Raad voor Rechtsbijstand weigerde deze verzoeken, onder andere op basis van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering om de namen en vestigingsplaatsen van de advocaten openbaar te maken niet gerechtvaardigd was, omdat de belangen van openbaarmaking zwaarder wogen dan de belangen van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan verweerder om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen over de openbaarmaking van de gevraagde gegevens. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 13/7589

uitspraak van de meervoudige kamer van 21 juli 2015 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: G.M. van Beek),
en

de Raad voor Rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. M.L. Batting en mr. N.N. Bontje).

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 22 april 2013 (de primaire besluiten) heeft verweerder de verzoeken van eiseres op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) afgewezen.
Bij besluit van 5 november 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2014.
Eiseres is verschenen, vergezeld door [naam 1] . Verweerder is vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen zijn standpunt nader toe te lichten en de documenten met betrekking tot de onderzoeken aan de rechtbank toe te zenden.
Verweerder heeft bij brief van 5 december 2014 een reactie en nadere stukken ingediend.
Op 18 december 2014 is het beroep voor verdere behandeling verwezen naar een meervoudige kamer.
Eiseres heeft bij brief van 13 januari 2015 een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 7 mei 2015.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden en mr. C.W. Wijnstra, werkzaam bij verweerder.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Eiseres heeft bij brieven van 29 maart 2013 twee Wob-verzoeken gedaan. Een
verzoek ziet op openbaarmaking van gegevens over toevoegingen in asiel- en vreemdelingenzaken. Het andere verzoek ziet op openbaarmaking van alle onderzoeken in verband met vermoeden van fraude wegens onterecht of teveel declareren en/of onterecht aanvragen van toevoegingen van 1 juli 2010 tot 29 maart 2013. Subsidiair verzoekt eiseres om geanonimiseerde openbaarmaking.
1.2.
Bij afzonderlijke primaire besluiten van 22 april 2013 heeft de directeur bedrijfsvoering (namens het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand) op de verzoeken van eiseres beslist.
De openbaarmaking van de gevraagde informatie ten aanzien van de toevoegingen is geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob (persoonlijke levenssfeer).
De openbaarmaking van de gevraagde informatie ten aanzien van de onderzoeken is geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d (inspectie, controle, toezicht) en e (persoonlijke levenssfeer) van de Wob.
Ook openbaarmaking in geanonimiseerde vorm wordt afgewezen, omdat de identiteit van de betrokken persoon voor anderen betrekkelijk eenvoudig te herleiden zal zijn aangezien over de betreffende zaken in de media is gesproken.
1.3.
Nadat eiseres bezwaar had gemaakt, heeft op 24 september 2013 een hoorzitting plaatsgevonden. Toen is afgesproken dat een gesprek tussen eiseres en medewerkers van verweerder zou plaatsvinden. Vervolgens heeft op 16 oktober 2013 een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres, mevrouw [naam 2] en de heer [naam 3] .
1.4.
Bij brief van 5 november 2013 heeft verweerder aan eiseres antwoord gegeven op -op pagina 2 van die brief genoemde- concrete punten, waarbij gedeeltelijk aan eiseres is tegemoetgekomen .
Verweerder heeft aan eiseres een geanonimiseerd overzicht verstrekt van de hoeveelheid aangevraagde en afgegeven toevoegingen sinds 1 juli 2010. De namen van de advocaten zijn vervangen door een nummer. Ten aanzien van de onderzoeken heeft verweerder globale informatie verstrekt.
Wettelijk kader
2.1.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Op grond van artikel 3, derde lid, van de Wob hoeft de verzoeker bij zijn verzoek geen belang te stellen.
Op grond van artikel 3, vijfde lid, van de Wob wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
2.2.
Op grond van artikel 10, tweede lid, van de Wob (voor zover van belang) blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
g. het voorkomen van onevenredige benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Beoordeling
3.1.
De rechtbank overweegt dat verweerder zich achter het standpunt heeft geschaard dat de brief van 5 november 2013 aan eiseres een beslissing op bezwaar (en daarmee een besluit) is. De rechtbank zal daar ook van uit gaan.
3.2.
In beroep verzoekt eiseres om openbaarmaking van de namen en vestigingsplaatsen van de advocaten die zijn geanonimiseerd in het door verweerder bij het bestreden besluit verstrekte overzicht van aangevraagde en afgegeven toevoegingen. Verder verzoekt eiseres om openbaarmaking van de door verweerder verrichte onderzoeken en de meldingen bij dekens en aangiftes in verband daarmee.
Ten aanzien van openbaarmaking van de namen en vestigingsplaatsen van de advocaten
3.3.
Verweerder heeft geweigerd deze informatie te verstrekken op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e (persoonlijke levenssfeer) en onder g (onevenredige bevoordeling of benadeling) van de Wob.
3.4.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat met de openbaarmaking van de namen en de vestigingsplaatsen van de advocaten het risico bestaat dat een vertekend beeld ontstaat over het functioneren van de betreffende advocaten. Verder zal door openbaarmaking inzicht in inkomensgegevens van de advocaten worden verkregen. De omstandigheid dat eiseres de namen en vestigingsplaatsen van de advocaten via de openbare lijst van asielrechtadvocaten op de website van verweerder kan raadplegen, maakt dat het niet onevenredig is openbaarmaking van de gevraagde gegevens te weigeren.
3.5.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de niet openbaar gemaakte informatie.
3.6.
Uitgangspunt van de Wob is dat onder de overheid berustende informatie openbaar is, tenzij sprake is van een weigeringsgrond.
3.7.
Verweerder heeft gesteld dat met openbaarmaking van de namen en vestigingsplaatsen van de advocaten, in combinatie met het aantal aangevraagde en afgegeven toevoegingen, inzicht wordt verkregen in het inkomen van de advocaten.
Ter zitting heeft verweerder evenwel toegelicht dat in vrijwel alle asielzaken op toevoeging wordt geprocedeerd en dat de hoogte van de vergoedingen verschilt afhankelijk van de bewerkelijkheid van de zaak. Daarvan uitgaande valt niet in te zien dat met deze door eiseres gevraagde openbaarmaking inzicht kan worden verkregen in het inkomen van de advocaten. Verweerder heeft dit ter zitting ook niet verder beargumenteerd.
Voor zover uit de openbaar gemaakte gegevens al een vertekend beeld van de genoemde asielrechtadvocaten zou ontstaan, had verweerder erop kunnen wijzen dat uit de openbare gegevens geen conclusies over de kwaliteit van de asielrechtadvocaten kunnen worden getrokken. De rechtbank verwijst in dit verband naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 november 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BO3465).
Verweerder heeft daarom in dit geval in redelijkheid geen zwaarder gewicht kunnen toekennen aan de bescherming van het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer dan aan het belang van openbaarmaking.
3.8.
Verweerder heeft de openbaarmaking verder geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Verweerder heeft aan de weigering op deze grond inhoudelijk geen andere argumenten ten grondslag gelegd in vergelijking met de uitzonderingsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob. Nu verweerder de openbaarmaking niet in redelijkheid op laatstgenoemde grond heeft kunnen weigeren, heeft hij de openbaarmaking evenmin op basis van dezelfde argumenten op basis van de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob kunnen weigeren.
Ten aanzien van de openbaarmaking van de onderzoeken, meldingen bij dekens en aangiftes
3.9.
Eiseres verzoekt in beroep slechts nog om openbaarmaking van gegevens betreffende advocaten, en niet ook om gegevens betreffende hun cliënten dan wel medewerkers van verweerder of andere betrokken partijen.
3.10.
Verweerder heeft geweigerd deze informatie te verstrekken op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e (persoonlijke levenssfeer), onder g (onevenredige bevoordeling of benadeling) en onder d (inspectie, controle en toezicht) van de Wob.
3.11.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat openbaarmaking van de gevraagde informatie leidt tot het achterhalen van de identiteit van de betrokken advocaat, omdat het wereldje van de asieladvocatuur klein is.
3.12.
De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de niet openbaar gemaakte informatie. De rechtbank overweegt onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 28 april 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BM2629) dat openbaarmaking van deze informatie, gegeven de omstandigheid dat het aantal asieladvocaten betrekkelijk beperkt is, kan leiden tot het achterhalen van de identiteit van de betrokken advocaat en dat openbaarmaking kan leiden tot persoonlijke schade. Geanonimiseerde verstrekking van de informatie maakt dit niet anders. Verweerder heeft daarom in dit geval in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan de bescherming van het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer dan aan het belang van openbaarmaking.
3.13.
Nu verweerder aan de weigering de gevraagde informatie openbaar te maken in redelijkheid artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob ten grondslag heeft kunnen leggen, behoeven de weigeringsgronden van dat artikel onder d en onder g niet meer aan de orde te komen.
4. De rechtbank zal gelet op al het voorgaande het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank zal vervolgens de rechtsgevolgen in stand laten waar het betreft de handhaving van de weigering van openbaarmaking van de onderzoeken en meldingen bij dekens en aangiftes.
Voor het overige zal verweerder worden opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van hetgeen hiervoor in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 6 weken.
5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • laat de rechtsgevolgen daarvan in stand voorzover het betreft de openbaarmaking van de onderzoeken en meldingen bij dekens en aangiftes;
  • draagt verweerder voor het overige op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Tijselink, voorzitter, en mr. C.J. Polak en mr. N.J. Koene, leden, in aanwezigheid van mr. C. Pol, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2015.
griffier
voorzitter
Bij verhindering van de voorzitter en de oudste rechter is deze uitspraak ondertekend door de jongste rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.
Afschrift verzonden aan partijen op: