ECLI:NL:RBAMS:2015:5107

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
13/751558-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van opgeëiste persoon aan België

Op 11 augustus 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 26 juni 2015, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 20 juni 2015 was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter van de Rechtbank Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge. De opgeëiste persoon, geboren in 1963 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag, heeft de Nederlandse nationaliteit en is verdacht van betrokkenheid bij strafbare feiten die onder de Belgische wetgeving vallen, waaronder moord en doodslag.

Tijdens de openbare zitting op 28 juli 2015 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en zijn de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen besproken. De raadsman van de opgeëiste persoon voerde aan dat het EAB ongenoegzaam was, omdat het inhoudelijk gelijk zou zijn aan een eerder EAB van twee jaar geleden. De rechtbank oordeelde echter dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet, omdat het voldoende informatie bevatte over de omstandigheden van de strafbare feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft ook de garantie van de Belgische autoriteiten in overweging genomen, die waarborgt dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België naar Nederland zal worden teruggebracht om zijn straf daar uit te zitten. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering en dat de overlevering moest worden toegestaan. De rechtbank weigerde echter de afgifte van in beslag genomen voorwerpen aan de Belgische autoriteiten, omdat er geen relevante stukken over dit beslag beschikbaar waren. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751558-15
RK nummer: 15/4394
Datum uitspraak: 11 augustus 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 26 juni 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 20 juni 2015 door de onderzoeksrechter van de Rechtbank Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zwaag;
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 28 juli 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Amsterdam.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsmandaat bij verstek van 20 juni 2015 uitgevaardigd door onderzoekrechter te Brugge (België).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Het EAB houdt verder een verzoek in om inbeslagname en afgifte van een voorwerp die is aangetroffen in het bezit van de opgeëiste persoon.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft aangevoerd dat het EAB inhoudelijk hetzelfde is als het EAB van twee jaar geleden. Het enige verschil is dat [naam] een verklaring heeft afgelegd en dat een samenvatting van deze verklaring aan het EAB is toegevoegd. Het lijkt niet om moord te gaan, maar om een woordenwisseling waarbij uiteindelijk een schot is gelost. De opgeëiste persoon zou een tussenpersoon zijn geweest tussen [naam] en zijn oom. De afspraak waarover gesproken is vindt ruim voor de moord plaats. Een verband kan dus niet worden vastgesteld. Het is van belang om te weten wat [naam] precies heeft verklaard. Nu deze verklaring zich niet bij de stukken bevindt is het EAB ongenoegzaam. Daarnaast waren er de vorige keer na overlevering onvoldoende ernstige bezwaren en werd de opgeëiste persoon na een dag detentie in België alweer vrijgelaten.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het stukken wel genoegzaam zijn. In het EAB worden de feiten duidelijk omschreven met aanduiding van plaats en tijd.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De omschrijving van de feiten voldoet in dit geval aan deze eisen. In de verklaring van [naam] wordt omschreven dat hij een boodschap moest doorgeven van zijn oom en dat door de opgeëiste persoon werd gezegd dat de afspraak zou worden nagekomen. Hierdoor is er volgens de Belgische autoriteiten een link te leggen tussen de opgeëiste persoon en de moord. Er kan dus niet gesteld worden dat sprake is van dezelfde omstandigheden als ten tijde van het eerdere EAB. [naam] heeft een verklaring afgelegd waardoor er bij de Belgische autoriteiten kennelijk een (nieuwe) verdenking jegens de opgeëiste persoon is gerezen. Het is niet nodig om deze verklaring als bewijsmiddel over te leggen, een omschrijving van deze verklaring is voldoende om te voldoen aan de vereisten van artikel 2 OLW. Nu het voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk is waarvoor zijn overlevering is verzocht zijn de stukken genoegzaam. De rechtbank verwerpt het verweer.

4.Strafbaarheid; Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 14, te weten:
Moord en doodslag, zware mishandeling
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op Deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings te Brugge (België) heeft op 22 juli 2015 de volgende garantie gegeven:
‘Ik bied u overeenkomstig artikel 5§3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu de Nederlandse onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar te ondergaan.
De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ). Na de terugkeer kan de Belgische vrijheidsbenemende straf of maatregel worden aangepast.’
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren.
De onder 4.1 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Medeplegen van moord
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
6.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • Het strafrechtelijk onderzoek loopt in België.
  • Het betreft een Belgisch slachtoffer; rechtsorde van België is direct geschokt.
  • Andere verdachte is reeds overgeleverd aan de Belgen.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Belgische autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, van de OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Overige verweren

De raadsman heeft aangevoerd dat het verzoek om overlevering van de opgeëiste persoon disproportioneel is. België gaat te lichtvaardig om met het uitvaardigen van een EAB en had ook voor minder zware middelen kunnen kiezen. Er is bovendien een rechtshulpverzoek ingediend. De opgeëiste persoon had ook op grond hiervan kunnen worden gehoord. De opgeëiste persoon verblijft vaak in België. Daar hadden zij hem ook kunnen ophouden voor verhoor.
De rechtbank verwerpt het verweer en oordeelt als volgt. Gelet op het vertrouwensbeginsel moet de rechtbank ervan uitgaan dat de Belgische onderzoeksrechter niet lichtvaardig van het instrument van het EAB gebruik maakt en het in het bijzonder heeft getoetst aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Slechts in uitzonderlijke omstandigheden kan dit uitgangspunt worden verlaten. Een dergelijke omstandigheid doet zich in deze zaak niet voor. Dat de opgeëiste persoon eerder ter zake van hetzelfde feit is overgeleverd en toen daags na de overlevering is vrijgelaten, kan niet als zodanig gelden.

8.Beslag

De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat de rechtbank bepaalt dat de bij de opgeëiste persoon aangetroffen en in beslaggenomen voorwerpen kunnen worden overgedragen aan de Belgische autoriteiten.
Nu de rechtbank niet over stukken met betrekking tot dit beslag beschikt zal zij dit verzoek afwijzen.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47, 289 Wetboek van Strafrecht, en 2, 5, 6, 7, 13, 49, 50 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter van de Rechtbank Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge (België) ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
WEIGERTde afgifte van de in beslag genomen voorwerpen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Aldus gedaan door
mr. A.C. Enkelaar, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en P. Rodenburg, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Beerts, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 11 augustus 2015.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]