In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 juni 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 6 april 2015 te Rotterdam werd aangehouden. De aanhouding volgde op een tip van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) die melding maakte van een machinegeweer in verband met een geplande liquidatie. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van een meervoudige poging tot moord en had een verleden met overtredingen van de Wet wapens en munitie. De rechtbank oordeelde dat de politie voldoende grond had om tot aanhouding over te gaan, ondanks dat niet duidelijk was hoe het TCI de verdachte had geïdentificeerd. De rechtbank achtte de informatie van het TCI voldoende concreet en specifiek, en concludeerde dat de aanhouding rechtmatig was.
De tenlastelegging omvatte het voorhanden hebben van een geladen pistool en munitie van categorie III. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende aanleiding was voor de aanhouding, maar de rechtbank verwierp dit standpunt. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte het wapen en de munitie voorhanden had en oordeelde dat het bewezen geachte feit strafbaar was. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, met aftrek van voorarrest, en gelastte de teruggave van een in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte. Tevens werd de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte voor een periode van 300 dagen toegewezen, omdat hij zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt.